Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL23.38166

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het als beroep aan te merken bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 juni 2021 waarin de staatssecretaris de aan eiser verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingetrokken.

1.1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.[1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het beroep tijdig is ingediend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

2.1. Het beroep is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Toetsingskader

3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van vier weken.[2] De staatssecretaris maakt de beschikking, die niet of mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 20 van de Vreemdelingenwet 2000, bekend door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.[3] De vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, is verplicht om in geval van vertrek naar het buitenland de staatssecretaris hiervan in kennis te stellen, zo mogelijk onder opgave van het nieuwe adres.[4]

Heeft eiser tijdig beroep ingediend?

4. Eiser voert aan dat hij het intrekkingsbesluit niet heeft ontvangen en de staatssecretaris het besluit op de onjuiste wijze bekend heeft gemaakt. Eiser verblijft op [verblijfplaats] en heeft informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij de staatssecretaris op de hoogte heeft gesteld van zijn verblijf in het buitenland.

4.1. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat hij stelt dat de termijn van vier weken zoals genoemd onder 3 nimmer is aangevangen omdat het intrekkingsbesluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat toezending van een besluit als hier aan de orde naar het laatst bekende adres van de vreemdeling kan worden gezien als geschikte wijze van bekendmaking.[5] Tussen partijen is niet in geschil dat de staatssecretaris het besluit naar het laatst bekende adres van eiser heeft toegezonden. Het enkele feit dat de staatssecretaris wist of kon weten dat eiser niet meer op het bewuste adres verbleef of bereikbaar was, betekent niet dat de staatssecretaris het besluit tot intrekking niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt.[6] Het is aan eiser om bij vertrek naar het buitenland zijn adreswijziging aan de staatssecretaris te melden of zo nodig te regelen dat iemand kennisneemt van zijn post die naar zijn oude adres wordt verstuurd.[7] Eiser heeft dit nagelaten. Dat eiser de staatssecretaris op de hoogte heeft gesteld van zijn verblijf op [verblijfplaats] is onvoldoende. Uit de door eiser overgelegde e-mail van 26 mei 2021 blijkt bijvoorbeeld niet dat eiser de staatssecretaris in kennis heeft gesteld van zijn nieuwe adres in [verblijfplaats]. De beroepsgrond slaagt niet.

4.2. Dit betekent dat het besluit van 1 juni 2021 op een geschikte wijze aan eiser bekend is gemaakt. Door pas op 26 november 2023 beroep in te dienen, heeft eiser de daarvoor gestelde beroepstermijn termijn overschreden. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

5.  Het beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van M. Kok, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over verzet Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.

Dit volgt uit artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Dit volgt uit artikel 3.104, vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).

Dit volgt uit artikel 4.37, eerste lid, onder c van het Vb 2000.

ABRvS 22 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2423.

ABRvS 30 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:936.

ABRvS 1 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2203.


Voetnoten

Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.

Dit volgt uit artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Dit volgt uit artikel 3.104, vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).

Dit volgt uit artikel 4.37, eerste lid, onder c van het Vb 2000.

ABRvS 22 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2423.

ABRvS 30 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:936.

ABRvS 1 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2203.