ECLI:NL:RBDHA:2024:2215 - Rechtbank Den Haag - 13 februari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5297
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. [naam] ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering tot toekenning van een dwangsom.
1.1. Eisers verzoek tot toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit, is bij het primaire besluit van 14 maart 2023 door verweerder afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Op 29 december 2022 heeft verweerder een door eiser aangevraagde studielening afgewezen. Hiertegen heeft eiser op dezelfde dag bezwaar gemaakt. Bij bericht van 10 januari 2023 is aan eiser medegedeeld dat binnen twaalf weken een beslissing op bezwaar zal worden genomen.
3. Op 6 maart 2023 heeft verweerder een ingebrekestelling van eiser ontvangen.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten geen dwangsom toe te kennen. Het daartegen gerichte bezwaar is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. Eiser wil met dit beroep afdwingen dat verweerder een dwangsom moet betalen.
Wat stelt eiser in beroep?
6. Volgens eiser is uitstel van de beslistermijn in bezwaar alleen geoorloofd in bijzondere gevallen. Een dergelijk geval doet zich hier niet voor.
7. Bovendien had de verdaging van de beslistermijn geen gevolg, omdat die beslissing onbevoegdelijk is genomen. Het bericht waarbij de verdaging is medegedeeld is in naam van de Manager Bezwaar en Beroep opgesteld, die geen bevoegdheid tot dergelijke beslissingen heeft.
8. Verder is de verdaging in strijd met het beginsel van fair play, omdat dergelijke beslissingen structureel worden genomen. Studiefinanciering strekt tot de vervulling van elementaire levensbehoeften, wat door dergelijk structureel uitstel wordt gefrustreerd. Daarbij heeft verweerder sinds 2014 beleid gevoerd dat strijdig is met het Unierecht, ten nadele van studenten uit andere lidstaten. De mogelijkheid om hun rechten geldend te maken wordt door deze praktijk belemmerd. Verweerder hanteert daarbij een piepsysteem en komt pas met een inhoudelijke motivering als bezwaar wordt gemaakt. Hierbij discrimineert verweerder bovendien, aangezien dit niet aan de orde is bij de behandeling van Nederlandse onderdanen.
Wat vindt de rechtbank?
9. Op een bezwaarschrift moet in beginsel binnen zes weken worden beslist, welke termijn met ten hoogste zes weken kan worden verdaagd.
10. De bevoegdheid tot het nemen van besluiten over studiefinanciering rust bij verweerder
11. Als de gemandateerde op grond van zijn mandaat een besluit neemt, moet daarbij worden vermeld dat het namens de mandaatgever wordt genomen.
12. Verder staat niet ter discussie dat de aanvankelijke termijn voor het beslissen op het bezwaar over de afwijzing van de aanvullende studiebeurs, op 9 februari 2023 zou verlopen. Het verdagingsbesluit is dus ook tijdig genomen.
13. Verder blijkt niet dat het verdagingsbesluit onderdeel uitmaakt van discriminatoir beleid. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de praktijk van verweerder strijdig is met de effectieve werking van het Unierecht, zoals hij betoogt. Van een frustratie van elementaire levensbehoeften is ook niet gebleken. In hetgeen door eiser is aangevoerd, kan dan ook geen reden worden gezien om in te grijpen in een door de Awb toegestane wijze van besluitvorming.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. De dwangsom is terecht niet toegekend. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 7:10, eerste en derde lid, van de Awb.
Centrale Raad van Beroep, 15 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1459.
Artikel 3.19 Wet studiefinaciering.
Artikel 13, Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008.
Artikel 3 van het Besluit van de directeur-generaal DUO van 16 juli 2018, nr. DUO/HD.018.064, houdende wijziging van de Ondermandaatregeling DUO 2013.
Artikel 10:10 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.