ECLI:NL:RBDHA:2024:16825 - Rechtbank Den Haag - 9 oktober 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28821
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E. Berger),
en
de minister van Asiel en Migratie
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de minister van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 10 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 18 juli 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister tot niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft de Armeense etniciteit
Het bestreden besluit
5. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat Armenië als veilig derde land voor eiser kan worden beschouwd. De minister neemt aan dat eiser een band met Armenië heeft opgebouwd, omdat eiser daar voor een langere periode, namelijk vier jaar, heeft verbleven en gestudeerd. Ook heeft eiser de Armeense etniciteit en spreekt hij Armeens. Volgens de minister is het, gelet op eisers eigen verklaringen en omdat hij eerder een visum heeft gehad, aannemelijk dat hij weer tot Armenië wordt toegelaten. Eiser heeft immers verklaard dat hij gemakkelijk een visum kon krijgen omdat hij Armeens is. Ook is het goed mogelijk dat hij op dit moment nog een Armeense verblijfsvergunning heeft die geldig is. Daarbij heeft eiser geen enkele stap ondernomen waaruit blijkt dat het voor hem niet mogelijk is om toegang tot Armenië te verkrijgen. Verder heeft de minister overwogen dat Armenië een veilig derde land is, omdat het is aangesloten bij de relevante internationale (mensenrechten)verdragen. Er zijn geen signalen dat Armenië het principe van non-refoulement schendt. Hiervoor geldt een uitzondering voor een specifieke groep Azerbeidzjanen. Eiser behoort als etnische Armeen niet tot deze groep. Daarbij heeft eiser niet met goed onderbouwde individuele verklaringen aannemelijk gemaakt dat hij in Armenië persoonlijk te vrezen heeft op een onmenselijke of vernederende behandeling, in de zin van het internationale verdrag of artikel 3 van het EVRM. Tot slot heeft de minister gesteld dat Armenië een nationale asielprocedure kent die toegankelijk is en dat eiser op grond van de Law on Refugees and Asylum toegang heeft tot basisvoorzieningen, zoals arbeid, sociale zekerheid, gezondheidszorg en onderwijs. De minister heeft dan ook besloten tot niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser.
Is Armenië een veilig derde land voor eiser?
Toetsingskader
6. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd. De bepalingen voor het beoordelen van de vraag of sprake is van een veilig derde land zijn neergelegd in artikel 3.106a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en verder uitgewerkt in artikel 3.37e, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) en in paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
6.1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraken van 13 december 2017
De rechtbank zal hieronder de door eiser aangevoerde gronden aan de hand van dit toetsingskader bespreken.
Band met Armenië
7. Eiser betwist dat hij een band heeft met Armenië. Hij heeft in Armenië geen netwerk en de vrienden die hij tijdens zijn studie had zijn allemaal weg of overleden. Daarbij betoogt eiser dat het gelet op zijn individuele omstandigheden niet redelijk is om hem terug te sturen naar Armenië.
7.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser een zodanige band heeft met Armenië dat het voor hem redelijk is om terug te gaan. De minister heeft in dit verband terecht verwezen naar paragraaf C2/6.3 van de Vc 2000, waaruit volgt dat een band met een derde land in ieder geval wordt aangenomen, als een vreemdeling voor een langere periode in dat land heeft verbleven. Het is niet in geschil dat eiser van augustus 2018 tot en met eind oktober 2022 in Armenië heeft verbleven. Hij heeft daar gestudeerd, ontving van de Armeense overheid studiefinanciering en woonde in een huis met zes vrienden. Eiser kon dan ook in zijn onderhoud voorzien. Daarnaast is eiser etnisch Armeens en spreekt hij de Armeense taal. Zoals ook uit de Afdelingsuitspraak van 6 oktober 2022 volgt, wijzen deze laatste omstandigheden ook op een zodanige band met Armenië dat het redelijk zou zijn naar dat land toe te gaan.
Toelating tot Armenië
8. Eiser betoogt dat er reële aanknopingspunten voor toelating tot Armenië moeten zijn. Zo zou het duidelijk moeten zijn dat eiser een geldig(e) vergunning of visum krijgt. Dat is nu niet het geval. Dat hij eerder een studievisum heeft verkregen voor Armenië is niet voldoende om aan te nemen dat hij opnieuw toegang zal krijgen. Hij zal immers niet meer gaan studeren, zodat hem niet op die grond een visum zal worden verstrekt.
8.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat eiser in het bezit is geweest van een Armeens visum en verblijfsvergunning en dat hij eerder toegang tot en verblijf in Armenië heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in beginsel aannemelijk is dat eiser toegang kan krijgen tot Armenië. Uit de verklaringen van eiser blijkt immers dat hij vanwege zijn Armeense etniciteit makkelijk een visum kan verkrijgen en in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning.
Bedreiging met refoulement, vervolging of ernstige mensenrechtenschendingen?
9. Eiser betoogt allereerst dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende heeft benoemd welke informatiebronnen ten grondslag liggen aan de beoordeling dat Armenië een veilig derde land is. Uit de Afdelingsuitspraak van 6 oktober 2020 volgt dat de minister bij het onderzoek naar en de beoordeling van een veilig derde land de in artikel 3.37e, eerste lid van het VV 2000 genoemde informatiebronnen –mits beschikbaar – gebruikt.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het niet duidelijk is op welke informatiebronnen IB 2023/13 is gebaseerd. Zoals de minister ook op zitting heeft toegelicht, ligt aan IB 2023/13 een factsheet opgesteld door Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) ten grondslag. In deze tien pagina’s tellende factsheet, die onderdeel uitmaakt van IB 2023/13 en (via IB 2023/13) openbaar te raadplegen is, worden de informatiebronnen vermeld waar de beoordeling op is gebaseerd. Hiermee is voldaan aan artikel 3.37e, eerste lid van het VV 2000. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de minister met de verwijzing naar IB 2023/13 en het opnemen van delen uit IB 2023/13 in het bestreden besluit, voldoende kenbaar heeft gemaakt welke informatiebronnen ten grondslag liggen aan de beoordeling dat Armenië een veilig derde land is. In alle redelijkheid kan niet van de minister worden verwacht dat hij in het bestreden besluit alle onderliggende informatiebronnen opsomt.
10.1 De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister niet ten onrechte Armenië als veilig derde land voor eiser heeft aangemerkt. Hiertoe is van belang dat Armenië – zoals volgt uit IB 2023/13 – voldoet aan de algemene eisen om als veilig derde land te dienen. Armenië is partij bij de relevante internationale mensenrechtenverdragen, waaronder het Vluchtelingenverdrag van 1951, het Antifolterverdrag en het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Daarnaast is Armenië aangesloten bij het EVRM. De minister concludeert dat Armenië op basis van de openbare en betrouwbare informatie zich goed aan de internationale regels houdt. Ook heeft Armenië het principe van non-refoulement verankerd in haar grondwet en in de Law of the Republic of Armenia on Refugees and Asylum.
10.2. Eiser stelt verder zich niet veilig te voelen in Armenië, te worden gediscrimineerd en te zijn mishandeld vanwege zijn Syrische nationaliteit. De minister stelt terecht dat op basis van de eigen verklaringen van eiser er geen sprake is van een situatie die zodanig slecht is dat gesproken kan worden van een schending van artikel 3 van het EVRM. De minister overweegt terecht dat niet is gebleken dat de door eiser ondervonden discriminatie een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden heeft opgeleverd dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Immers, eiser heeft ruim vier jaar aan de universiteit van Armenië gestudeerd en de rechten voortvloeiende uit zijn studievisum zijn door Armenië nageleefd. Ook kan de rechtbank de minister volgen in zijn opvatting dat de mogelijke moeilijkheden die eiser veronderstelt te gaan krijgen, zoals de mogelijkheid te worden gerekruteerd voor de oorlog met Azerbeidzjaan, situaties zijn waar eiser persoonlijk niet mee te maken heeft gehad en dan ook onvoldoende zijn onderbouwd om te concluderen dat eiser te vrezen heeft in de zin van artikel 3 van het EVRM. Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat eiser niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk heeft gemaakt, dat hij vanwege de gestelde persoonlijke problemen niet de bescherming kan inroepen van de Armeense (hogere) autoriteiten, of dat dit bij voorbaat zinloos zou moeten worden geacht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk bij terugkeer naar Armenië een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Terugkeerbesluit
11. Eiser stelt dat de minister Syrië niet als land van terugkeer had mogen opnemen in het terugkeerbesluit. Dit volgt uit het IB 2021/8, waaruit blijkt dat een veilig derde land in principe slechts tegengeworpen wordt bij een potentiële inwilliging. Op zitting heeft de minister aangegeven dat Syrië - naast Armenië - per abuis is opgenomen in het terugkeerbesluit. De minister heeft verzocht dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat aannemelijk is dat eiser door dit gebrek niet is benadeeld. De rechtbank volgt dit en zal dan ook aan het zorgvuldigheidsgebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Vanwege het gebrek ziet de rechtbank wel aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep van eiser is ongegrond. Dat betekent dat hij geen gelijk krijgt. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de minister de door eiser gemaakte kosten voor de in beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet vergoeden. De vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875,-).
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van L.H. Scholten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Verslag gehoor aanmeldfase, pagina 11.
Uitspraken van de ABRvS van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380, r.o. 5.3, en ECLI:NL:RVS:2017:3381.
Eiser verwijst naar ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:122.
ABRvS 6 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2356.
Zie pagina 3 van het voornemen van 21 juni 2024 en pagina 3 van de beschikking van 18 juli 2024.
Aanmeld gehoor, pagina 11.
Als bedoeld in artikel 33, tweede lid, aanhef en onder c van de Procedurerichtlijn.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juli 2024 van de rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2024:11524
ABRvS van 6 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2356.
Eiser verwijst hiervoor naar EVN-artikel, [website 1], [website 2].
Artikel 55 eerste lid van de grondwet van Armenië, en artikel 9 van de Law of the Republic of Armenia on Refugees and Asylum
Voornemen van 21 juni 2024, pagina 3.