ECLI:NL:RBDHA:2024:13303 - Rechtbank Den Haag - 19 augustus 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6702
[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J.R.M. Pompen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 26 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft inzage gehad in zijn gegevens bij de AIVD. Uit die gegevens bleek dat zijn naam in 2006 is opgedoken bij een politieonderzoek met de codenaam Bamboe. Eiser heeft met een beroep op de Woo verzocht hem een afschrift te sturen van alle documenten die op dit onderzoek betrekking hebben. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat het om een strafrechtelijk onderzoek van zo’n 20 jaar geleden gaat dat niet meer raadpleegbaar is. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat het gaat om politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens (Wpg) die niet verstrekt hoeven te worden. Daarnaast heeft verweerder (subsidiair) gesteld dat de gevraagde gegevens geweigerd mochten worden omdat er uitzonderingsgronden uit de Woo van toepassing zijn. Eiser is het hier niet mee eens.
Wat zijn de regels?
3. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt welke documenten hij heeft beoordeeld. Er is geen inventarislijst overgelegd en het is niet duidelijk op welke wijze er is gezocht. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat dit wel vereist is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is de vraag of alle gegevens in het onderzoeksdossier waar eiser om heeft verzocht politiegegevens zijn of gegevens die zodanig met de politiegegevens samenhangen en verweven zijn dat die niet op zichzelf afgezonderd kunnen worden op een manier dat ze begrijpelijk en niet herleidbaar zijn. In dat geval is op de gevraagde informatie de Woo namelijk niet van toepassing. De Wpg bevat een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Bijzondere openbaarmakingsregimes zoals de Wpg staan in de weg aan toepassing van de Woo.
6. Voor de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij moet worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder, zoals ter zitting toegelicht, de inhoudsopgave van het omvangrijke dossier heeft nagelopen, maar de stukken niet heeft bekeken. Verweerder heeft dus niet zelf gecontroleerd of de stukken die eiser wil hebben enkel politiegegevens bevatten. Verweerder stelt dat het hier om een moordonderzoek gaat en het onderzoeksdossier daarom naar zijn aard politiegegevens bevat. Verweerder wijst erop dat een moordonderzoek wordt gedaan aan de hand van onder meer personen, hun gedragingen, hun omgeving en hun sociale context. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zonder zelf kennis te nemen van de stukken in het onderzoeksdossier hiermee niet kan volstaan. Verweerder heeft daarom ook niet aannemelijk kunnen maken dat alle documenten in het zeer omvangrijke onderzoeksdossier in het geheel geen gegevens bevatten die onder de Woo vallen of dat er geen informatie overblijft na weglating van de politiegegevens. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Verweerder moet een nieuw besluit op bezwaar nemen. Verweerder moet, na kennisname van het dossier, beter motiveren waarom de gevraagde informatie, voor zover het gaat om informatie die betrekking heeft op eiser, alleen politiegegevens bevat of dat er geen inhoudelijke informatie overblijft. Verweerder zal hiervoor meer informatie moeten verstrekken over de soort documenten die het dossier bevat en waarom is uitgesloten dat er informatie in staat waarop de Woo van toepassing is of zal, eventueel steekproefsgewijs aan de hand van de inhoudsopgave, alsnog moeten nagaan of het onderzoeksdossier inderdaad alleen Wpg-gegevens bevat.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaarschrift te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
8.1. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Namens eiser is een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 30 augustus 2023;
-
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Wet open overheid
Artikel 5.1
1. Het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de openbaarmaking van deze persoonsgegevens of deze persoonsgegevens kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt;
e. nummers betreft die dienen ter identificatie van personen die bij wet of algemene maatregel van bestuur zijn voorgeschreven als bedoeld in artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de levenssfeer maakt.
2. Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…] c.de opsporing en vervolging van strafbare feiten; d.de inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen; e.de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer; […]
3. Indien een verzoek tot openbaarmaking op een van de in het tweede lid genoemde gronden wordt afgewezen, bevat het besluit hiervoor een uitdrukkelijke motivering.
[…]
5. In uitzonderlijke gevallen kan openbaarmaking van andere informatie dan milieu-informatie voorts achterwege blijven indien openbaarmaking onevenredige benadeling toebrengt aan een ander belang dan genoemd in het eerste of tweede lid en het algemeen belang van openbaarheid niet tegen deze benadeling opweegt. Het bestuursorgaan baseert een beslissing tot achterwege laten van de openbaarmaking van enige informatie op deze grond ten aanzien van dezelfde informatie niet tevens op een van de in het eerste of tweede lid genoemde gronden.
[…].
Artikel 5.3 Bij een verzoek om informatie die ouder is dan vijf jaar motiveert het bestuursorgaan bij een weigering van die informatie waarom de in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 bedoelde belangen ondanks het tijdsverloop zwaarder wegen dan het algemeen belang van openbaarheid.
Artikel 5.5
1. Onverminderd het elders bij wet bepaalde, verstrekt een bestuursorgaan iedere natuurlijke of rechtspersoon op diens verzoek de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie, tenzij een in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede d en e, voor zover betrekking hebbend op derden, genoemd belang aan de orde is of een in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebbende informatie. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
[…].
Wet politiegegevens
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van: –de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften; –de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012; […].
Artikel 25
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g.de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens. […].
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2739.
Artikel 8:8 van de Woo en de bijlage bij dit artikel.
Uitspraak van de Afdeling, 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6514.
Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 45-50.
ECLI:NL:RVS:2019:2004.
Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.