ECLI:NL:RBDHA:2024:10185 - Rechtbank Den Haag - 1 juli 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24711
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en
(gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is via beeldverbinding verschenen. Hij werd in Middelburg bijgestaan door zijn gemachtigde. [naam] trad op als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van zijn asielaanvraag.
3. Verweerder heeft als zware gronden
en als lichte gronden vermeld dat eiser: 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4. Eiser voert ten eerste aan dat de staandehouding ten onrechte niet is gebaseerd op artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Voor de toepassing van dit artikel moet er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaan. Daarvan is in het geval van eiser niet gebleken. Daarnaast voert eiser aan dat hij een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend waarop nog niet is beslist, zodat verweerder ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd dat eiser de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de staandehouding terecht niet is gebaseerd op een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, maar op een controle in het kader van de Wegenverkeerswet. Ter zitting laat verweerder zware grond 3i vallen. Hij handhaaft zware grond 3d omdat de vaststelling van de identiteit en nationaliteit niet alleen van belang is voor terugkeer en daarom wel degelijk ook relevant voor eiser, nu hij nog een asielprocedure heeft lopen. Verweerder handhaaft ook lichte grond 4f. Eiser werd in werkkleding aangetroffen in een werkbusje. Hij gaat ervan uit dat eiser die dag heeft gewerkt. Voor zover het besluit een onderbouwing geeft voor de stelling dat eiser niet of niet voldoende meewerkt aan zijn terugkeer is dit ten onrechte opgenomen en kan als niet relevant terzijde worden geschoven. Ten aanzien van de mogelijkheid tot toepassing van een lichter middel dan bewaring stelt verweerder zich op het standpunt dat de noodzaak voor het gekozen middel volgt uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, en wordt bevestigd door de omstandigheid dat niet is gebleken dat eiser asiel wilde aanvragen voordat hij door de marechaussee werd staandegehouden en uit zijn verklaringen blijkt dat hij niet terug wil naar Turkije.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser heeft zware gronden 3a en 3b, en lichte gronden 4a, 4c en 4d niet betwist. Anders dan verweerder in zijn ter zitting gevoerde verweer lijkt te veronderstellen, heeft eiser ook de zware grond 3d niet betwist. Deze gronden kunnen de maatregel dragen, waarmee het risico op onttrekking aan het toezicht al is gegeven.
7. Ten aanzien van de staandehouding blijkt uit het dossier dat het voertuig waarin eiser zich bevond is staande gehouden op grond van artikel 160, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet. In het kader van deze controle heeft de ambtenaar de lading van het voertuig willen controleren. Daarbij trof hij eiser aan, die geen identiteitsdocument kon overleggen. Naar aanleiding van deze feiten is eiser op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw overgebracht naar een plaats voor gehoor. Nu volgens vaste rechtspraak
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het geval van eiser niet hoefde te volstaan met een lichter middel. Nu de gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven.
9. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat in dit geval niet met een minder zware maatregel dan inbewaringstelling kon worden volstaan. Dat eiser zijn asielaanvraag mag afwachten in Nederland betekent ook niet dat verweerder van inbewaringstelling moest afzien, nu artikel 59b van de Vw voorziet in een grondslag voor de inbewaringstelling van asielzoekers. De rechtbank is ook niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven voor een andere conclusie of op grond waarvan de bewaring onevenredig bezwarend moet worden geacht. Aan het feit dat eiser jong is hoefde in dit verband geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
10. Tot slot ziet de rechtbank ook ambtshalve toetsend geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Zie artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Artikel 5.1a, eerste lid aanhef en onder b, van het Vb.
Artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, in samenhang bezien met artikel 5.1c van het Vb.
Zie ECLI:NLRVS:2010:BM3081.