ECLI:NL:RBDHA:2023:19370 - Rechtbank Den Haag - 7 december 2023
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24891
[eiser], V-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. M. Weerman).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beschikking van 23 november 2022. Met deze beschikking heeft verweerder:
2. Eiser stelt dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum].
3. Eiser heeft op 9 september 2015 een asielaanvraag ingediend. Op 11 augustus 2017 is hem een asielvergunning voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Op 3 april 2019 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor het plegen van een misdrijf.
5. Op 24 juli 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een asielvergunning voor onbepaalde tijd.
6. Op 9 september 2021 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om eisers verblijfsvergunning in te trekken vanaf 20 februari 2018, de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wijzen, hem niet in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier, een terugkeerbesluit op te leggen zonder vertrektermijn en hem een inreisverbod op te leggen voor de duur van 10 jaar. Eiser heeft zijn zienswijze daarop kenbaar gemaakt op 4 november 2021. Vervolgens is eiser gehoord op 2 februari 2022. Eiser heeft een nadere reactie ingediend op 15 november 2022. Verweerder heeft daarna de beschikking genomen die onder 1 wordt genoemd. Eiser heeft daartegen beroep ingediend op 6 december 2022.
7. Verweerder heeft op 20 februari 2023 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
8. Het beroep is eerder op een zitting behandeld, op 4 april 2023 door een enkelvoudige kamer, maar de zaak is na die zitting doorverwezen om door een meervoudige kamer te worden behandeld.
9. In de aanloop naar de zitting van de meervoudige kamer heeft de rechtbank partijen op 5 september 2023 om een reactie gevraagd op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 juli 2023
10. De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verweerder, eiser, de gemachtigde van eiser en D. Hosseini Abdolabadi als tolk.
De beschikking
11. Verweerder heeft de asielvergunning voor bepaalde tijd ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, omdat hij op 20 februari 2018 iemand om het leven heeft gebracht met een mes (doodslag). Eiser heeft hiermee een ernstig misdrijf gepleegd en vormt een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verder is voldaan aan de voorwaarden die artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) stelt. De intrekking is evenredig, waarbij is verwezen naar de afweging die is gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM
Vervolgens heeft verweerder beoordeeld of het intrekken van de asielvergunning en de uitzetting naar Afghanistan in strijd is met internationale verdragen of verplichtingen. Geconcludeerd wordt dat eiser in Afghanistan een gegronde vrees heeft voor vervolging, omdat hij behoort tot een in het beleid aangewezen risicogroep (slachtoffers van Bacha Bazi misbruik). Hoewel eiser dus de hoedanigheid heeft van vluchteling, wordt zijn verblijfsvergunning toch ingetrokken, omdat het door hem gepleegde misdrijf kan worden aangemerkt als een bijzonder ernstig misdrijf en eiser een gevaar vormt voor de gemeenschap. Daarmee wordt voldaan aan de eisen die gelden voor de afwijzing van een asielvergunning voor verdragsvluchtelingen. Omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde wordt de aanvraag om een asielvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 34, eerste lid, van de Vw en artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Ook deze afwijzing is evenredig.
Over artikel 8 van het EVRM stelt verweerder dat van familieleven geen sprake is. Wel is sprake van privéleven, maar de belangenafweging die in dit kader is gemaakt valt uit in het nadeel van eiser. Het standpunt over artikel 8 van het EVRM brengt mee dat eiser geen reguliere vergunning krijgt op grond van artikel 8 van het EVRM en dat artikel 8 van het EVRM het opleggen van een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar niet tegenhoudt.
De beschikking waarmee de verblijfsvergunning wordt ingetrokken is tevens een terugkeerbesluit waarin eiser geen vertrektermijn wordt gegund en waarin is opgenomen dat hij terug moet keren naar Afghanistan. Vanwege de gegronde vrees voor vervolging zal eiser echter niet gedwongen worden uitgezet naar Afghanistan. De uitzetting naar Afghanistan wordt uitgesteld tot de situatie daar voor eiser is veranderd.
Aan eiser wordt een inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
12. De rechtbank beoordeelt – kort gezegd – of de beschikking in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Uit die gronden heeft de rechtbank een aantal vragen afgeleid aan de hand waarvan de rechtbank zal beoordelen of de beschikking in stand kan blijven. Dat zijn de volgende hoofdvragen, die de rechtbank ook op de zitting van 12 oktober 2023 met partijen heeft besproken:
1. Is eiser een gevaar voor de openbare orde?
2. Is het, juridisch gezien, mogelijk om een asielvergunning voor bepaalde tijd in te trekken, en een aanvraag om een asielvergunning voor onbepaalde tijd af te wijzen, zonder een terugkeerbesluit uit te vaardigen?
3. Is het evenredig om eisers asielvergunning voor bepaalde tijd in te trekken, en de aanvraag om een asielvergunning voor onbepaalde tijd af te wijzen, zonder een terugkeerbesluit uit te vaardigen?
4. Is de intrekking in strijd met het recht op privéleven, zoals dat door artikel 8 van het EVRM wordt beschermd?
5. Kan de asielvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken met ingang van 20 februari 2018?
13. De rechtbank is van oordeel dat de beschikking niet in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
14. Een asielvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde.
15. Omdat verweerder in het bestreden besluit heeft vastgesteld dat eiser als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt, heeft verweerder ook getoetst aan het beleid waarin het gaat over openbare orde als afwijzingsgrond voor verlening van een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw.
16. Eiser betwist dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Een veroordeling is onvoldoende om dat aan te nemen, ook moet gekeken worden naar het recidiverisico. Dat laatste is er volgens eiser niet. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat verweerder te veel waarde hecht aan de houding van eiser tijdens het intrekkingsgehoor van 2 februari 2022, wat slechts een momentopname was. Verweerder hecht verder onvoldoende waarde aan de brief van 2 november 2022 van psycholoog Wichers van de PI Nieuwegein - een deskundige - die is gebaseerd op vele gesprekken met eiser en dus geen momentopname betreft. Die brief wordt ondersteund door de verklaringen die in beroep zijn overgelegd: een brief van 4 september 2023 van de vader van eiser, een brief van 14 september 2023 van een senior arbeidsmedewerker van de PI Nieuwegein, een aanvullende brief van 18 september 2023 van psycholoog Wichers, een brief van eisers mentor in de PI van 27 september 2023 en diverse getuigschriften en bewijzen van deelname aan trainingen. Eiser is inmiddels een andere persoon dan vijf jaar geleden en van gevaar voor herhaling is geen sprake.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser een actuele bedreiging vormt. Verweerder heeft daarbij terecht van belang geacht dat eiser wegens doodslag is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en dat hij met dit misdrijf heeft gezorgd voor onveilige gevoelens bij de nabestaanden van het slachtoffer en in de samenleving. Verweerder heeft ook terecht van belang geacht dat eiser jaren na het gepleegde misdrijf nog altijd geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, zoals mede blijkt uit het intrekkingsgehoor van 2 februari 2022. De rechtbank volgt eiser dat gedrag tijdens het intrekkingsgehoor op zich een momentopname is, maar verweerder heeft terecht opgemerkt dat eisers gedrag een constante lijn laat zien: zowel tijdens de strafzaak, als in de zienswijze, als tijdens het intrekkingsgehoor stelt eiser dat hij niet schuldig is. Daarmee geeft eiser er geen blijk van oog te hebben voor de ernst van het misdrijf dat hij heeft gepleegd en neemt hij geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het niet hebben van schuldbesef een risico vormt voor het opnieuw plegen van een ernstig delict.
Dat eiser tijdens zijn detentie zou zijn veranderd, is in dit geval onvoldoende om geen actuele dreiging meer aan te nemen. In de brief van de psycholoog van 2 november 2022 staat dat eiser berouw heeft getoond en spijt heeft. Die mededeling staat op gespannen voet met de constante lijn in het gedrag van eiser zoals die hiervoor is beschreven. Onder die omstandigheden had van de psycholoog verlangd mogen worden dat was onderbouwd hoe die gedragsverandering tot stand is gekomen (bijvoorbeeld door de frequentie van gesprekken die zijn gevoerd te vermelden en meer inzicht te geven in de ontwikkeling naar dat gestelde schuldbesef). Omdat die onderbouwing niet is geleverd, heeft verweerder geen doorslaggevend gewicht aan de brief van de psycholoog hoeven toekennen. Verweerder heeft er voor wat betreft deze brief verder nog terecht op gewezen dat hieruit blijkt dat eiser vooral bezig is met wat de veroordeling voor hemzelf betekent, voor zijn toekomstwensen en zijn toekomstperspectief en tegen welke problemen hij aanloopt omdat de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning is verlopen. Uit de brief blijkt niet dat eiser oog heeft voor het slachtoffer en zijn nabestaanden.
Voor zover uit deze brief en de andere verklaringen die eiser heeft overgelegd al moet worden afgeleid dat sprake is van een positieve gedragsverandering, heeft verweerder die van beperkt gewicht kunnen achten. Die gedragsverandering heeft namelijk binnen de muren van de gevangenis plaatsgevonden en zegt niet zonder meer iets over het gedrag dat eiser buiten de muren van de gevangenis zal laten zien.
18. Ter zitting heeft verweerder op vragen van de rechtbank geantwoord dat, in het licht van het arrest XXX van het Hof
19. Verder is niet in geschil dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 3.86 van het Vb.
20. De rechtbank concludeert dat verweerder niet ten onrechte stelt dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Daarmee is voldaan aan de materiële voorwaarden voor intrekking van de asielvergunning voor bepaalde tijd en afwijzing van de asielvergunning voor onbepaalde tijd. Verweerder had daarmee de bevoegdheid om de vergunning in te trekken, eiser geen verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw en om de aanvraag van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd af te wijzen.
21. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat kader bespreekt de rechtbank de volgende vragen.
22. De rechtbank heeft partijen bij brief van 5 september 2023 gewezen op het arrest AA en gevraagd of 1. dit arrest op de zaak van eiser van toepassing is en 2. zo ja, wat dat betekent voor het bestreden besluit.
23. Verweerder stelt in zijn reactie dat het arrest van toepassing is en uit het arrest volgt dat artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn
24. Eiser heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat dit arrest van toepassing is. Hij voert verder aan dat het niet mogelijk is een asielvergunning in te trekken zonder daarbij een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Het gedogen van verblijf op de wijze die verweerder kennelijk voor ogen staat is in strijd met de Terugkeerrichtlijn en het systeem van het Unierecht zoals het Hof dit een en andermaal heeft uitgelegd, bijvoorbeeld in het arrest TQ.
25. De rechtbank is van oordeel dat uit het arrest AA volgt dat het niet mogelijk is een terugkeerbesluit uit te vaardigen voor terugkeer naar het land waar een 3 EVRM-risico voor onbepaalde tijd dreigt. Artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn verzet zich daartegen. Dat de dreiging in het geval van eiser voor bepaalde tijd is, is in het terugkeerbesluit niet gesteld. De rechtbank is het daarom met partijen eens dat het terugkeerbesluit niet in stand kan blijven. Dat geldt ook voor het inreisverbod, dat op dit terugkeerbesluit is gebaseerd. Het beroep is daarom gegrond.
26. Dat betekent niet, anders dan eiser stelt, dat de asielvergunning om die reden niet kan worden ingetrokken. De rechtbank legt dat hieronder uit, waarbij zij in zal gaan op wat eiser in dit kader heeft aangevoerd
27. De rechtbank stelt allereerst vast dat het illegale verblijf van eiser niet ontstaat door het uitvaardigen van het terugkeerbesluit, maar door de intrekking van zijn asielvergunning voor bepaalde tijd in combinatie met de afwijzing van zijn aanvraag om een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Het terugkeerbesluit is enkel de vaststelling daarvan. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat er zonder het uitvaardigen van een terugkeerbesluit alleen maar sprake kan zijn van legaal verblijf.
Uit overweging 41 en 42 van het arrest AA volgt verder dat wanneer aan de materiële voorwaarden voor intrekking van de vluchtelingenstatus is voldaan, de status mag worden ingetrokken. Daarbij wordt geen standpunt ingenomen over de vraag of deze persoon naar zijn land van herkomst kan worden uitgezet. Dat laatste dient in aanmerking te worden genomen wanneer wordt overwogen een terugkeerbesluit vast te stellen.
Eiser heeft gelijk als hij stelt dat het uitgangspunt is dat bij illegaal verblijf een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd, maar daarop zijn wel uitzonderingen mogelijk. De rechtbank wijst op artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn, waar in de leden 2 tot en met 5 een aantal situaties wordt opgesomd waar in geval van illegaal verblijf geen terugkeerbesluit hoeft te worden uitgevaardigd. De situatie in het arrest AA is naar het oordeel van de rechtbank nog zo’n uitzondering.
Dat het niet kunnen uitvaardigen van een terugkeerbesluit zou moeten leiden tot het verlenen van enige vorm van verblijfsrecht volgt de rechtbank niet. De rechtbank leidt dat af uit het arrest van het Hof van 22 november 2022
28. Zoals de rechtbank hiervoor in overweging 25 heeft overwogen zijn het terugkeerbesluit en het inreisverbod ten onrechte opgelegd en is het beroep daarom al gegrond. Vervolgens dringt zich de vraag op of het voor de rechtbank op grond van artikel 45 van de Vw mogelijk is om het beroep gedeeltelijk, namelijk alleen ten aanzien van het terugkeerbesluit en het inreisverbod, gegrond te verklaren. Die vraag laat de rechtbank echter onbeantwoord, omdat zij van oordeel is dat de intrekking en de afwijzing ook niet in stand kunnen blijven, en wel vanwege het onderstaande.
29. De rechtbank is het eens met eiser dat, zo begrijpt de rechtbank eiser, verweerder zich in het kader van de evenredigheid onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van de intrekking van de asielvergunning zonder daarbij een terugkeerbesluit uit te vaardigen. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
30. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de intrekking en afwijzing niet onevenredig zijn. In het verweerschrift van 3 oktober 2023 heeft verweerder dit aangevuld door te stellen dat er geen andere maatregelen mogelijk zijn die even doeltreffend zijn om de samenleving te beschermen, gelet op het ernstige openbare orde belang dat speelt in onderhavige zaak. Verweerder vindt het belang van de Staat om te handhaven en om de verblijfsvergunning in te trekken zwaarder wegen dan het belang van eiser om hier rechtmatig verblijf te houden. Verweerder verwijst in dat kader naar de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM is gemaakt. Eiser heeft als erkend vluchteling bepaalde rechten, ook zonder een verblijfsvergunning, maar dat valt volgens verweerder buiten de omvang van dit geding, waarbij verweerder heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2022.
31. De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van 14 maart 2022 heeft de Afdeling geoordeeld dat de vraag of het, gelet op het arrest M, X en X, mogelijk is dat een vreemdeling alle rechten en voorzieningen worden onthouden tijdens zijn illegale verblijf, terwijl artikel 3 van het EVRM aan zijn uitzetting in de weg staat, valt buiten de omvang van het voorliggende geding. De intrekking en weigering van de verblijfsvergunning asiel en het terugkeerbesluit zien volgens de Afdeling namelijk alleen op de rechtmatigheid van het verblijf van de vreemdeling in Nederland en niet op de rechten en voorzieningen die een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling al dan niet heeft.
De rechtbank stelt echter vast dat het Hof in het eerder genoemde arrest XXX van 6 juli 2023 heeft geoordeeld dat -als is voldaan aan de materiële voorwaarden- een vluchtelingenstatus kán worden ingetrokken (of geweigerd of beëindigd), het hoeft niet. Als van die intrekkingsmogelijkheid gebruik wordt gemaakt, moet met name het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen. In overweging 67 tot en met 70 licht het Hof toe hoe daaraan invulling moet worden gegeven. Uit overweging 69 volgt dat de bevoegde autoriteit bij die evenredigheidsbeoordeling ook rekening moet houden met de omstandigheid dat iemand die de hoedanigheid van vluchteling behoudt op grond van artikel 14, zesde lid, van de Kwalificatierichtlijn
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de beschikking, maar ook uit het verweerschrift, niet blijkt dat verweerder de evenredigheidsbeoordeling heeft gemaakt zoals het Hof die voorschrijft. In de beschikking is voor wat betreft de evenredigheid enkel verwezen naar de afweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM is gemaakt. Dat is onvoldoende, omdat daarmee niet, zoals het Hof vraagt, de wederzijdse belangen tegen elkaar zijn afgezet of onderzocht is of met een andere maatregel dan intrekking van het verblijfsrecht hetzelfde effect kan worden bereikt. Tijdens de zitting heeft verweerder gesteld dat de rechten die eiser als vluchteling heeft al in artikel 10 van de Vw zijn opgenomen en dat verweerder niet verplicht is meer rechten toe te kennen. Wat van dat laatste ook zij, dat doet er niet aan af dat uit overweging 70 van het arrest XXX volgt dat verweerder verplicht is om aan de vluchteling die in één van de in artikel 14, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn bedoelde situaties verkeert en die zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt, op zijn minst de in het Verdrag van Genève vastgelegde rechten toe te kennen waarnaar uitdrukkelijk wordt verwezen in artikel 14, zesde lid, van de Kwalificatierichtlijn, alsmede de in dat verdrag vastgestelde rechten voor het genot waarvan geen rechtmatig verblijf vereist is, en dit onverminderd eventuele voorbehouden van de betrokken lidstaat. Verweerder heeft dat niet gedaan. De rechtbank acht de enkele verwijzing naar artikel 10 van de Vw daarvoor niet voldoende. Eiser wijst er terecht op dat als hij de rechten wil uitoefenen die hij als vluchteling volgens artikel 10 van de Vw heeft, hij tegenover organisaties of instanties die hij daarvoor nodig heeft zal moeten kunnen bewijzen dát hij die rechten heeft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beschikking op het punt van de evenredigheid niet deugdelijk is gemotiveerd.
32. Verweerder stelt zich in de beschikking op het standpunt dat het belang van de Nederlandse overheid bij de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van eiser om zijn privéleven in Nederland te kunnen uitoefenen. Verweerder heeft in deze belangenafweging gewicht toegekend aan het feit dat op eiser een vertrekplicht rust. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het wegvallen van het terugkeerbesluit betekent dat op eiser geen vertrekplicht meer rust, maar verweerder benadrukt dat eiser nog steeds geen rechtmatig verblijf heeft. Het staat volgens verweerder ook niet vast dat eiser de Europese Unie niet kan verlaten. Eiser zou namelijk wel ergens anders heen kunnen, om zo te voorkomen dat hij in de illegaliteit geraakt. Volgens verweerder moet het gedeelte in de belangenafweging dat over de terugkeerplicht gaat, worden vervangen door wat hiervoor is aangevoerd over het vertrek uit de Europese Unie. Ook heeft verweerder in dit kader gewicht toegekend aan de mogelijkheid voor eiser om vrijwillig naar Afghanistan terug te keren en zijn sociale en culturele banden met dat land benoemd.
33. De rechtbank overweegt als volgt. Het is niet in geschil dat op eiser geen vertrekplicht (meer) rust terwijl hij ook geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Die situatie is niet bij de belangenafweging betrokken en maakt die afweging onvolledig. Dat eiser de Europese Unie (theoretisch) zou kunnen verlaten en dat die mogelijkheid moet worden ingelezen in de belangenafweging waar over een vertrekplicht wordt gesproken, maakt die afweging nog niet volledig. De mogelijkheid van eiser om de Europese Unie te verlaten, wat daar verder ook van zij, is naar het oordeel van de rechtbank naar haar aard van een ander gewicht dan een vertrekplicht. Verweerder heeft in die afweging verder niet kunnen laten meewegen dat eiser vrijwillig terug kan keren naar Afghanistan, omdat verweerder heeft erkend dat eiser daar een gegronde vrees voor vervolging heeft. De beschikking is ook in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.
34. De rechtbank is van oordeel dat dat kan. Eisers betoog dat intrekking met terugwerkende kracht niet kan, omdat eisers veroordeling pas in 2019 onherroepelijk is geworden en eiser er tot dat moment op mocht vertrouwen dat zijn verblijfsrecht in stand zou blijven, slaagt niet. Verweerder heeft er in het verweerschrift van 20 februari 2023 terecht op gewezen dat uit uitspraken van de Afdeling volgt dat bij een intrekking van een verblijfsvergunning uitgegaan wordt van de pleegdatum van het misdrijf die intrekking mogelijk maakt.
Conclusie en gevolgen
35. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond is, omdat de beschikking is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de beschikking geen stand kan houden. De rechtbank vernietigt daarom de beschikking. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van deze beschikking in stand te laten. Evenmin ziet de rechtbank een mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dat leidt er naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet toe dat eiser sneller duidelijkheid heeft over de afloop van de procedure.
35.1 De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder ten aanzien van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
35.2 Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Bij het vaststellen van die vergoeding maakt de rechtbank gebruik van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De vergoeding bedraagt in dit geval € 2.511, - (1 punt voor het beroepschrift, 2 punten voor de 2 zittingen waaraan de gemachtigde van eiser heeft deelgenomen, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt de beschikking van 23 november 2022;
-
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag om een asielvergunning voor onbepaalde tijd, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511, - aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzitter, en mr. M.I. van Meel en mr. K.E. Geertsema, leden, in aanwezigheid van mr. M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ECLI:EU:C:2023:540.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Paragraaf C2/10.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:877.
Artikel 3.105f, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Paragraaf C2/7.10.1 van de Vc.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
ECLI:EU:C:2023:542.
Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008
over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen
van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
Hof van Justitie 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
ECLI:EU:C:2022:913 (X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), rechtsoverwegingen 84 en 85.
ECLI:NL:RVS:2022:802.
Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011
inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die
internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen
die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende
bescherming.
Pagina 15 van de beschikking.
Uitspraken van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1547 en 20 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2460.