Uitspraak inhoud

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel

Zaaknummer: C/13/774813 / KG ZA 25-690 NB/EB

Vonnis in kort geding van 6 oktober 2025

in de zaak van

1 [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

  1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

LABORARE OMNIA VINCIT B.V., gevestigd te Driebergen-Rijsenburg, eisers in conventie, verweerders in reconventie, advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,

tegen

  1. de stichting

STICHTING HULPTROEPEN ALLIANTIE, gevestigd te Amsterdam,

  1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

HULPTROEPEN ALLIANTIE B.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagden in conventie, vrijwillig verschenen, eisers in reconventie, advocaten mr. I. Spinath en mr. E.M. Snijders te Amsterdam.

Partijen zullen hierna ook wel [eiser 1] en SHA worden genoemd.

1 De procedure

Op de zitting van 22 september 2025 heeft [eiser 1] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. SHA heeft verweer gevoerd en een eis in reconventie ingediend. [eiser 1] heeft die tegenvordering bestreden. Beide partijen hebben producties ingediend en gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die aan het procesdossier zijn toegevoegd. Ter zitting was [eiser 1] (eiser 1) aanwezig, mede als bestuurder-eigenaar van eiseres 2 (hierna ook wel: LOV), met mr. Endedijk. Aan de zijde van SHA waren aanwezig mr. [naam bestuurder 1] en [naam bestuurder 2] (bestuurders van gedaagde 1), mr. Spinath en mr. Snijders. Vonnis is bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. [eiser 1] is, samen met [naam 1] en [naam 2] , (indirect) aandeelhouder van de besloten vennootschap Relief Goods Alliance B.V. (hierna: RGA). Deze vennootschap heeft in april 2020, tijdens de coronacrisis, een overeenkomst voor de levering van 40 miljoen mondkapjes gesloten (de ‘mondkapjesdeal’). Over deze deal is grote maatschappelijke commotie ontstaan omdat de drie genoemde personen beweerden de mondkapjes tegen kostprijs te verkopen via SHA, een non-profitorganisatie die eveneens door de drie werd bestuurd. De winst die RGA met de mondkapjesdeal heeft behaald is grotendeels als dividend uitgekeerd aan de aandeelhouders van RGA.

2.2. [eiser 1] en [naam 1] zijn op verzoek van het OM en een derde geschorst als bestuurder van SHA, en later ontslagen. [naam 2] was al eerder afgetreden als bestuurder van SHA.

2.3. Over de mondkapjesdeal zijn meerdere bodemprocedures gevoerd, waarbij jegens [eiser 1] , [naam 1] en [naam 2] (hierna: [eiser 1] c.s.) aanzienlijke vorderingen zijn ingesteld, zowel door SHA als door de Staat der Nederlanden. SHA stelt zich in die procedures op het standpunt, kort gezegd, dat de opbrengsten van de mondkapjesdeal aan haar behoren toe te vallen in plaats van aan RGA. Door de opbrengsten niet aan SHA af te dragen handelt [eiser 1] c.s. onrechtmatig jegens haar, aldus SHA. Ter verzekering van haar vorderingen heeft SHA conservatoire (derden)beslagen gelegd, ook ten laste van [eiser 1] .

2.4. Tegen [eiser 1] is strafrechtelijke aangifte gedaan, ook door SHA. Zij heeft zich gevoegd als benadeelde partij. Ook de Staat heeft (strafvorderlijk) beslag ten laste van – voor zover hier van belang – [eiser 1] gelegd, onder meer op een bankrekening van LOV in Zwitserland bij Van Lanschot/Kempen.

2.5. Bij vonnis van deze rechtbank van op 5 februari 2025 zijn [eiser 1] c.s. – uitvoerbaar bij voorraad – hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan SHA van in hoofdsom € 20.733.550,00 bij wijze van voorschot op schadevergoeding. Voor het vaststellen van de schade is de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure. De vorderingen van de Staat zijn afgewezen.

2.6. Meerdere procespartijen hebben geappelleerd van dit vonnis. In het hoger beroep heeft op 15 juli 2025 een regiezitting plaatsgehad. De uitkomst hiervan is dat er voor [eiser 1] een grote hoeveelheid proceshandelingen in het verschiet ligt.

2.7. In de strafzaak heeft [eiser 1] op 24 april 2025 op de voet van art. 552a Sv. een klaagschrift ingediend over het beslag. Daarin vraagt hij opheffing te bevelen van het beslag op de Zwitserse bankrekening van LOV bedrag van € 150.000,00. Dat verzoek is als volgt gemotiveerd:

“Klager kan de omvangrijke griffierechten en juridische bijstand voor de civiele procesvoering simpelweg niet meer betalen. Zijn eigen financiële middelen kan hij, (mede) als gevolg van het door het OM gelegde beslag, niet aanwenden. Ook kan hij de procesvertegenwoordiging niet betalen uit huidige inkomsten, aangezien SHA loonbeslag heeft gelegd als gevolg waarvan klager nog slechts een nettosalaris van € 696 per maand kan ontvangen. Voorts is de (resterende) leencapaciteit bij familie uitgeput. Geld ophalen op de kapitaalmarkt is eveneens geen reële mogelijkheid; klager heeft amper verdiencapaciteit, zijn naam is besmeurd, zijn vermogen is bevroren en het ontbreekt klager aan de mogelijkheid om onderpand aan te bieden. Ook de (rechtsbijstand)verzekeraar weigert consequent om uitkeringen te doen. Tot slot komt klager niet in aanmerking voor een (uren/puntenvergoeding in het kader van) civiele toevoeging. De aard, omvang en complexiteit van de procedure staan daaraan in de weg.”

2.8. Bij beschikking van 27 mei 2025 heeft de rechtbank Rotterdam het beklag gegrond verklaard, en opheffing bevolen van het in Zwitserland gelegde beslag tot een bedrag van € 150.000,00. Die beslissing is als volgt gemotiveerd:

“Het recht om een eerlijk proces te kunnen voeren in de civiele procedure is een fundamenteel recht van de klager dat is vastgelegd in art. 6 lid 1 EVRM en art. 71 Grondwet. Het recht op toegang tot de rechter ziet niet alleen op het recht om een geschil aan de rechter voor te leggen, maar ook op het recht om ten aanzien van een bepaald geschil als verwerende partij bij de rechter verweer te voeren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat klager zich in de civiele procedure als gedaagde moet verweren tegen een vordering van ruim twintig miljoen euro, terwijl wordt verzocht om het beslag voor een geldbedrag van € 150.000,- op te heffen en het beslag voor het overige, ook op andere bankrekeningen, gehandhaafd blijft. Door de officier van justitie is dit persoonlijke belang van de klager onderkend. Ter zitting met woorden en eerder met daden door een deel van het beslag op te heffen voor de kosten van rechtsbijstand in de civiele procedure in eerste aanleg. Tot slot is gebleken dat er geen andere mogelijkheden zijn om de rechtsbijstand in de civiele procedure te financieren.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van klager zwaarder veegt dan de strafvorderlijke belangen bij voortduring van het beslag en dat volledige voortzetting van het beslag niet in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De door de Stichting gestelde belangen (zij is benadeelde partij, stelt redelijkerwijs rechthebbende te zijn en maakt aanspraak op het beslagen vermogen, vzr.) maken dit niet anders. (…)”

2.9. Tijdens de procedure die heeft geleid tot de strafbeschikking, heeft SHA executoriaal beslag gelegd op de Zwitserse bankrekening van LOV.

2.10. [eiser 1] heeft SHA verzocht het executoriaal beslag gedeeltelijk op te heffen, zodat uitvoering zou kunnen worden gegeven aan de strafbeschikking. SHA heeft aan dat verzoek niet voldaan.

2.11. Daarop heeft [eiser 1] het OM verzocht om, met een beroep op de geest en strekking van de beschikking van de rechtbank Rotterdam, het bedrag van € 150.000,00 vrij te geven uit een depot dat door LOV op een bankrekening van het OM bij ING Bank was gestort als zekerheidstelling in het kader van art. 118a Sv. Voordat het OM kon beslissen op dat verzoek heeft SHA op 23 juni 2025 ook executoriaal beslag op dat depot gelegd.

2.12. Hierop is nog geprobeerd om via de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten tot bemiddeling te komen. Dat heeft echter niet geresulteerd in een oplossing voor [eiser 1] . De deken heeft in een brief van 29 augustus 2025 het volgende standpunt ingenomen:

“(…) Mijn mening is nog steeds dat de betrokkenen in de mondkapjeskwestie net als ieder ander recht hebben op juridische bijstand. Ik kan mij dan ook volledig vinden in de eerdergenoemde beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2025 waaruit blijkt dat de rechtbank het recht om een eerlijk proces te kunnen voeren in de civiele procedure zwaarder heeft laten wegen dan de strafvorderlijke belangen bij de voortduring van het beslag.

Het enkele feit dat het nu een executoriaal beslag betreft en niet een conservatoir beslag brengt geen wijziging in mijn standpunt. Gezien de specifieke omstandigheden van het geval en het feit dat, zoals de rechtbank Rotterdam overwoog, er geen andere mogelijkheden zijn om de rechtsbijstand in de civiele procedure te financieren, meen ik dat het belang van uw cliënt bij het recht om een eerlijk proces te kunnen voeren zwaarder dient te wegen dan het belang van de stichting op het kunnen uitwinnen van het bedrag van EUR 150.000,- dat moest worden vrijgemaakt voor het betalen van juridische kosten in de civiele procedure. Dit geldt temeer tegen de achtergrond van het feit dat de betrokkenen (waaronder uw cliënt) niet in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand.

Naar mijn mening geldt ook in geval van executoriaal beslag de belangenafweging die de voorzieningenrechter (van deze rechtbank, in een vergelijkbaar kort geding dat was aangespannen door [naam 1] in verband met de door hem te maken kosten van rechtsbijstand, vzr.) heeft gemaakt in het vonnis van 7 mei 2024 en dient rekening te worden gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.”

3 De vordering in conventie

3.1. [eiser 1] vordert, kort gezegd: primair het door SHA onder de Staat gelegde executoriale beslag onder ING tot een bedrag van € 150.000,00 op te heffen, althans het beslag waarmee de door het OM bij ING aangehouden rekening is getroffen tot dat bedrag op te heffen; subsidiair het door SHA onder Van Lanschot in Zwitserland gelegde executoriale derdenbeslag tot een bedrag van € 150.000,00 op te heffen, althans het beslag waarmee de rekening bij die bank is getroffen tot dat bedrag op te heffen; in alle gevallen

3.2. [eiser 1] stelt ter toelichting van zijn vordering, samengevat weergegeven, dat SHA de elementaire grondrechten miskent die aan iedere procespartij toekomen. Het hebben van effectieve toegang tot de rechter is een subjectief recht: het is dus niet alleen een door de overheid te respecteren grondrecht. SHA handelt onrechtmatig door tot tweemaal toe beslag te leggen waardoor geen gevolg gegeven kan worden aan de beslissing van de rechtbank Rotterdam.

3.3. SHA voert verweer.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, bij de beoordeling nader ingegaan.

4 De beoordeling in conventie

4.1. Gevorderd wordt gedeeltelijke opheffing van een executoriaal derdenbeslag. Dat impliceert de (gedeeltelijke) schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 februari 2025. Dat vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordeling direct al kan worden uitgevoerd en de uitkomst van het hoger beroep niet hoeft te worden afgewacht. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten.

4.2. Het verweer van SHA komt erop neer, kort gezegd, dat zij betwist dat [eiser 1] het beslagen geld nodig heeft; zij vermoedt dat hij nog ergens geld verstopt heeft. [eiser 1] heeft volgens SHA niet aannemelijk gemaakt dat er geen andere financiële middelen meer beschikbaar zijn, dat hij die ook niet kan lenen, dat de rechtsbijstandsverzekeraar weigert uit te keren en dat hij niet in aanmerking komt voor een toevoeging.

4.3. Het klopt dat er geen stukken zijn overgelegd waaruit een en ander blijkt, maar er zijn op dit moment onvoldoende aanwijzingen voor de aanname dat [eiser 1] nog ergens geld heeft verstopt. Het is niet onaannemelijk dat niemand [eiser 1] de aanzienlijke som die hij nodig heeft voor rechtsbijstand kan of wil lenen. Verder is niet betwist dat [eiser 1] tegen zijn rechtsbijstandsverzekeraar heeft geprocedeerd en die procedure heeft verloren. Tot slot is, mede gelet op hetgeen eerder is overwogen door de rechtbank Rotterdamse (2.8) en de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten (2.12), voorshands niet aannemelijk dat [eiser 1] ten onrechte het standpunt inneemt dat hij niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking komt. Voorshands is dan ook aannemelijk dat [eiser 1] de juridische bijstand niet langs andere weg kan betalen. Hij heeft daarmee een groot belang bij zijn vordering.

4.4. Daartegenover staat het belang van SHA bij incasso van haar geldvordering. Het recht op effectieve tenuitvoerlegging van een vonnis valt – net als het recht op juridische bijstand – onder artikel 6 EVRM. Het belang van [eiser 1] om rechtsbijstand te kunnen inschakelen voor het hoger beroep, weegt echter zwaarder dan het belang van SHA om haar volledige vordering nu te kunnen verhalen. In dat verband is mede van belang de verhouding tussen het geld dat [eiser 1] nodig heeft, afgezet tegen het totale bedrag dat onder beslag ligt. Over de exacte hoogte van dat totaalbedrag verschillen van partijen van mening, maar afgaande op uitlatingen van SHA gaat het om minstens € 16,5 miljoen.

4.5. Primair vordert [eiser 1] gedeeltelijke opheffing van het beslag dat onder de Staat is gelegd op de ING bankrekening, om de reden dat het volgens [eiser 1] simpeler is om dat beslag op te heffen, dan het beslag dat in Zwitserland is gelegd. Gesteld noch gebleken is van redenen die aan deze route in de weg staan. Onduidelijk is op dit moment echter nog wel of het OM zal meewerken aan uitkering van € 150.000,00 van de ING rekening, als het door SHA daarop gelegde beslag deels wordt opgeheven. Om te voorkomen dat [eiser 1] een nieuw kort geding moet starten als het OM zijn medewerking weigert, zal de beslissing over de vraag welke van de twee beslagen wordt opgeheven, afhankelijk worden gesteld van de vraag of het OM meewerkt aan vrijgave van het bedrag van de ING rekening. Het beslag zal worden opgeheven onder de voorwaarde – door ING Bank te controleren – dat het bedrag van € 150.000,00, wordt overgemaakt naar de derdenrekening van de procesadvocaat van [eiser 1] .

4.6. De vordering om te bepalen dat een bedrag van € 150.000,00 zonder korting en verrekening wordt voldaan op de derdenrekening van de procesadvocaat van [eiser 1] , zal worden afgewezen. Die vordering behelst een instructie aan het OM, maar dat is geen partij bij dit kort geding. De overboeking vanaf de Zwitserse rekening heeft [eiser 1] in eigen hand.

4.7. Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) hoofdelijk betalen. De proceskosten van [eiser 1] worden begroot op:

5 De vordering in reconventie

5.1. SHA vordert, kort gezegd, [eiser 1] en LOV te bevelen om op straffe van verbeurte van dwangsommen afschriften aan haar te verstrekken van de volledige financiële administratie van [eiser 1] , LOV en van RGA, voor zover zij die onder zicht hebben. De inzagevordering beperkt zich tot financiële administratie, dat wil zeggen: informatie die betrekking heeft op financiële rechten en verplichtingen, vanaf 14 april 2020, het moment waarop RGA is opgericht, tot heden. Tot slot vordert SHA [eiser 1] en LOV hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.

5.2. Aan haar vordering legt SHA ten grondslag, samengevat, dat zij recht heeft op betaling van het door de rechtbank toegekende voorschot op de nader te bepalen schadevergoeding. [eiser 1] doet er evenwel alles aan om te voorkomen dat SHA dit bedrag daadwerkelijk kan innen. [eiser 1] frustreert, kortom, de executie van het vonnis. Om naleving van het vonnis (en de bijbehorende verplichtingen) beter te kunnen afdwingen, wil SHA inzage krijgen in de volledige financiële administratie van [eiser 1] en LOV over de relevante jaren en de financiële informatie die zij bezitten ten aanzien van RGA.

5.3. [eiser 1] en LOV voeren verweer.

5.4. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, bij de beoordeling nader ingegaan.

6 De beoordeling in reconventie

6.1. In beginsel is een schuldenaar verplicht een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen te verschaffen over zijn inkomens- en vermogenspositie en over voor verhaal vatbare goederen. De inzagevordering die nu voorligt, strookt echter niet met het wettelijk stelsel, waarin slechts een beperkte kring van personen van een schuldenaar rekening en verantwoording danwel overlegging van de boekhouding kan vergen. De parlementaire behandeling biedt ook geen steun aan de opvatting dat een individuele schuldeiser recht heeft op dezelfde mate van inzage. Het moet worden overgelaten aan de curator, nadat de schuldenaar in staat van faillissement is verklaard, om desgewenst zulk een afgifte te bewerkstelligen. Dat zal dan gebeuren ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers en onder toezicht van de rechter-commissaris, wat ook wenselijk is met het oog op de vraag of het afdwingen van die afgifte in redelijke verhouding staat. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

6.2. Omdat SHA in het ongelijk is gesteld, moet zij de proceskosten betalen. Wegens samenhang met de conventie worden de kosten aan de zijde van [eiser 1] en LOV begroot op nihil.

7 De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie

indien het OM bereid is mee te werken aan uitkering van de depotrekening in geval van gedeeltelijke opheffing van het door SHA gelegde beslag:

7.1. heft het executoriaal beslag, dat gedaagden hebben gelegd op de bankrekening van het Openbaar Ministerie (met nummer [rekeningnummer] ), gedeeltelijk op, in die zin dat € 150.000,00 vrij komt, onder de voorwaarde dat dit bedrag – door ING Bank te controleren –wordt overgeboekt op de derdenrekening van de procesadvocaat van [eiser 1] en LOV, mr. G.C. Endedijk,

indien het OM niet bereid is mee te werken aan uitkering van de depotrekening in geval van gedeeltelijke opheffing van het door SHA gelegde beslag:

7.2. heft het executoriaal beslag dat gedaagden hebben gelegd onder Van Lanschot in Zwitserland (op de rekening met nummer [rekeningnummer] gedeeltelijk op, in die zin dat € 150.000,00 vrij komt, onder de voorwaarde dat dit bedrag – door Van Lanschot te controleren – wordt overgeboekt op de derdenrekening van de procesadvocaat van [eiser 1] en LOV, mr. G.C. Endedijk,

7.3. veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als gedaagden niet tijdig voldoen aan de veroordelingen en het vonnis daarna wordt betekend,

7.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

7.5. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie

7.6. weigert de gevraagde voorzieningen,

7.7. veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.