Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:7132 - Rechtbank Amsterdam - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:713224 september 2025

Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/204714-25

Datum uitspraak: 24 september 2025

TUSSENUITSPRAAK

op de vordering van 17 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 16 december 2021 door de Procureur van de Republiek te Bobigny (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[de opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] (Suriname), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, nu gedetineerd in [detentieadres] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De zitting van 26 augustus 2025 De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 26 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Sranan taal.

De rechtbank heeft de behandeling van het EAB voor bepaalde tijd aangehouden om de antwoorden op de gestelde vragen met betrekking tot de detentieomstandigheden af te wachten.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

ÁG513122916030aÈ G513122916030

De zitting van 10 september 2025 De behandeling van het EAB is na akkoord van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 10 september 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Sranan taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[3]

Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze volledige straf resteert volgens het EAB nog. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.

Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.[4]

3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.

Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat

(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis, en

(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.

Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):

“-DE BESLISSING ZAL HEM NA OVERLEVERING ONVERWIJLD PERSOONLIJK

WORDEN BETEKEND, EN

- BIJ DE BETEKENING VAN DEZE BESLISSING AAN BETROKKENE, DEZE

UITDRUKKELIJK ZAL WORDEN GEÏNFORMEERD, OVER ZIJN RECHT OP EEN

NIEUW PROCES OF OM BEROEP IN TE STELLEN, WAARBIJ HIJ HET RECHT

HEEFT AAN HET NIEUWE PROCES DEEL TE NEMEN, DE ZAAK (OPNIEUW) TEN GRONDE WORDT BEHANDELD, INCLUSIEF NIEUW BEWIJSMATERIAAL, EN EEN EN ANDER KAN LEIDEN TOT VERNIETIGING VAN DE OORSPRONKELIJKE BESLISSING, EN

- DE BETROKKENE ZAL GEÏNFORMEERD WORDEN OVER DE TERMIJN

WAAROVER HIJ BESCHIKT OM VERZET OF HOGER BEROEP AAN TE TEKENEN, NAMELIJK 10 DAGEN."

Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

4 Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5 Artikel 11 OLW

Inleiding

De rechtbank heeft eerder een algemeen gevaar op schending van grondrechten in detentie in Frankrijk aangenomen voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy, Metz, Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse.[5] In twee uitspraken van 5 augustus 2025[6] heeft de rechtbank vervolgens een algemeen gevaar van schending van grondrechten aangenomen voor personen die worden gedetineerd op een mannenafdeling in een Huis van Bewaring in Frankrijk. Dat algemene gevaar betreft het structurele probleem van overbevolking, waardoor er een reëel risico bestaat dat gedetineerden worden geplaatst in een meerpersoonscel met een persoonlijke leefruimte van minder dan 3 m². Mannelijke verdachten en personen met een (rest)straf niet meer dan twee jaar worden in een Huis van Bewaring gedetineerd en zo ook de opgeëiste persoon. Voor hem geldt dus het hiervoor bedoelde algemeen gevaar van schending van grondrechten in detentie in Frankrijk.

Bij brief van 5 september 2025 heeft the Head of the Office for International mutual assistance in criminal matters onder meer de volgende informatie gegeven over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk:

“By way of introduction and in general terms, it should be noted that neither the French government, nor the prison administration, nor the judicial authority can guarantee in advance that a person will be assigned to a specific prison establishment to the exclusion of another.

(...)

Contrary to what was previously stated by email, [de opgeëiste persoon] would be held at the Orleans - Saran prison and no longer at the Seine Saint Denis prison, given the occupancy rate of this establishment.

(…)

At the Orléans-Saran prison, as in all French prisons, cell capacity is determined by the circular dated 16 March 1988, based on the floor area of the premises. The surface area of the sanitary area is therefore included in the surface area of the premises. It depends on technical constraints and varies between 1.4 and 1.8m2. Each cell in these facilities has an area with access to sanitary facilities and a sink. The men's prison section of the Orléans-Saran penitentiary centre (QMAH) has 508 places, 28 of which are reserved for new arrivals, and 18 places in the Regional Medical and Psychological Department (SMPR). The QMAH places break down as follows.

241 cells with a surface area of 10 to 11m2 and a capacity of one place, including 17 places reserved for arrivals;28 cells with a surface area of 12 to 13m2 and a capacity of two places;13 cells with a surface area of 12 to 13m2 reserved for hospitalisation in the SMPR, with a capacity of one place;89 cells with a surface area of 13 to 14m2 and a capacity of two places, 5 of which are reserved for arrivals;4 cells with a surface area of 13 to 14m2 and a capacity of one place, reserved for hospitalisations at the SMPR;15 cells with a surface area of 19 to 24m2 and a capacity of one, reserved for people with reduced mobility (PRM).

The prison has an occupancy rate of 134%. However, there are no inmates sleeping on a mattress on the floor, which means that the cells can be occupied beyond their capacity.”

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft, kort samengevat, betoogd dat de verstrekte informatie het door de rechtbank vastgestelde algemene gevaar van schending van grondrechten in detentie in Frankrijk voor de opgeëiste persoon niet wegneemt. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de garantie voldoende is om het algemene gevaar weg te nemen. Op basis van de gegevens in de garantie kan worden berekend dat er 4m² aan persoonlijke celruimte wordt gegarandeerd. Verder blijkt uit de garantie dat er geen gedetineerden op de grond slapen, wat betekent dat de Fransen de overbezetting in de penitentiaire inrichting aankunnen.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de verstrekte informatie onvoldoende concreet is om te kunnen beoordelen of het vastgestelde algemene gevaar op schending van grondrechten in detentie in Frankrijk voor de opgeëiste persoon wordt weggenomen. De reden hiervoor is dat de rechtbank op basis van de verstrekte informatie niet kan vaststellen hoeveel persoonlijke celruimte wordt gegarandeerd voor de opgeëiste persoon. Nog los van het feit dat de verstrekte informatie hierover onvoldoende precieze gegevens bevat, is het niet aan de rechtbank om zelf een berekening te maken op basis van de verstrekte cijfers in combinatie met gepubliceerde gegevens over de bezettingsgraad in de desbetreffende penitentiaire inrichting. Daarbij komt dat in de verstrekte garantie wordt vermeld: “the prison has an occupancy rate of 134%. However, there are no inmates sleeping on a mattress on the floor, which means that the cells can be occupied beyond their capacity.” Hieruit lijkt te volgen dat de cellen boven hun capaciteit worden bezet, maar volstrekt onduidelijk is op welke manier, hoeveel bedden er mogelijk bij worden geplaatst en wat de gevolgen daarvan zijn voor de persoonlijke ruimte die voor de opgeëiste persoon beschikbaar zal zijn. In het licht van deze opmerking acht de rechtbank het te meer van belang dat een individuele en concrete garantie wordt gegeven ten aanzien van persoonlijke celruimte voor de opgeëiste persoon.

Gelet op het voorgaande verzoekt de rechtbank de officier van justitie dan ook de volgende vragen (nogmaals) aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen met het verzoek een concreet antwoord te geven:

  1. Kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon zal beschikken over een individuele leefruimte (personal space) van minstens 3 m² exclusief sanitaire voorzieningen in een meerpersoonscel, gelet op het arrest Dorobantu?

  2. Zo nee, dan heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen: a. kan ten aanzien van de opgeëiste persoon gegarandeerd worden dat als de minimale leefruimte minder is dan 3m2 dat dit enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate zal plaatsvinden?

b. wordt hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel geboden en worden hierbij dagelijks buiten de cel passende activiteiten geboden?

c. is in deze penitentiaire inrichting verder sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?

In afwachting van het antwoord op voornoemde vragen, zal de rechtbank het onderzoek heropenen om daar navraag naar te doen. In afwachting van het antwoord op voornoemde vragen, zal de rechtbank tevens op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid OLW moet beslissen, met 30 dagen verlengen, onder gelijktijdige verlenging van de vrijheidsbeneming op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de verlengde termijn van 30 dagen wederom op zitting zal worden aangebracht.

6 Beslissing

HEROPENT en SCHORST het onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder overweging 5 opgenomen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.

VERLENGT de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

BEPAALT dat de zaak vanwege het verstrijken van de verlengde beslistermijn op 2 november 2025, uiterlijk veertien dagen voor die datum opnieuw op zitting moet worden gepland.

BEVEELT de oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, mrs. I. Verstraeten en M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 september 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).

ECLI:NL:RBAMS:2025:5749 en ECLI:NL:RBAMS:2025:5751.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).

ECLI:NL:RBAMS:2025:5749 en ECLI:NL:RBAMS:2025:5751.