Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:7130 - Rechtbank Amsterdam - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:713024 september 2025

Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/159566-25

Datum uitspraak: 24 september 2025

TUSSENUITSPRAAK

op de vordering van 30 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 21 april 2025 door le tribunal judiciaire de Marseille (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[de opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] (Nigeria), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, nu gedetineerd in [detentieadres] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De zitting van 15 juli 2025 De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 15 juli 2025, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-Van Overmeire, advocaat in Amsterdam. De behandeling van het EAB is voor bepaalde tijd aangehouden omdat het niet was gelukt om een tolk op te roepen voor de zitting. Daarnaast was er nog geen antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit ontvangen op de gestelde vragen over de detentieomstandigheden.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2] Daarnaast heeft de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn nogmaals met dertig dagen — ingaand op het moment waarop de termijn van negentig dagen verstrijkt — verlengd onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW. ÁG413122915950iÈ G413122915950 De zitting van 26 augustus 2025 De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 26 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-Van Overmeire, advocaat in Amsterdam. De behandeling van het EAB is voor bepaalde tijd aangehouden omdat het wederom niet was gelukt om een tolk op te roepen voor de zitting.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vijfde lid, van de OLW met 30 dagen verlengd.

De zitting van 10 september 2025 De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 10 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-Van Overmeire, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Franse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, van de OLW onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 21 april 2025, uitgevaardigd door Audrey Tranouez, Vice-President belast met het gerechtelijk onderzoek.

De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Frans recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.[3]

4 Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:

ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.

Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5 Artikel 11 OLW

Inleiding

De rechtbank heeft eerder een algemeen gevaar op schending van grondrechten in detentie in Frankrijk aangenomen voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy, Metz, Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse.[4] In twee uitspraken van 5 augustus 2025[5] heeft de rechtbank vervolgens een algemeen gevaar van schending van grondrechten aangenomen voor personen die worden gedetineerd op een mannenafdeling in een Huis van Bewaring in Frankrijk. Dat algemene gevaar betreft het structurele probleem van overbevolking, waardoor er een reëel risico bestaat dat gedetineerden worden geplaatst in een meerpersoonscel met een persoonlijke leefruimte van minder dan 3 m². Verdachten en personen met een (rest)straf van niet meer dan twee jaar worden in een Huis van Bewaring gedetineerd.

De rechtbank dient in deze zaak de detentieomstandigheden te beoordelen voor wat betreft de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid gedetineerd zal raken. In deze zaak heeft het Openbaar Ministerie ook navraag gedaan in welke instelling de opgeëiste persoon terecht zal komen. Daarbij speelt een rol dat de opgeëiste persoon als vrouw geregistreerd staat, maar zich als man identificeert en in Nederland in een mannenafdeling van het Huis van Bewaring verblijft.

In deze zaak heeftThe Head of the Office for International mutual assistance in criminal matters onder meer de volgende informatie gegeven:

“The request for assurances from the Dutch authorities aims to answer the following questions, particularly regarding the conditions of detention at the Gap prison. However, following further discussions with the competent court (Marseille Judicial Court) and analysis of the specific situation of the person concerned, who is undergoing gender transition, it was decided that she would initially be incarcerated in the women's wing of the Nice prison. However, this situation will be subject to special treatment, which could allow for incarceration in a men's prison, following a procedure detailed below (point 2).

(…)

French prison law stipulates that women and men must be held in separate facilities. As a result, the prison administration assigns each individual to a facility based on the gender listed on their civil status. However, in order to place a transgender person in the wing most suited to their situation, it is possible to assign them to a wing that differs from the gender recorded on their civil status, with the consent of the person concerned and following a special procedure. This procedure is an example of the commitment of English public services to improving the care of LGBT+ people, particularly within the prison administration. In this regard, awareness of the need to change professional practices has led to the development of new practices that better guarantee the rights of LGBT+ people.

First and foremost, transgender people can be referred to a prison that accommodates both men and women, so that they can more easily change sectors after their arrival. Then, at the end of their sentence, the person (or the receiving prison) can request to be reassigned to another section. The request will then be reviewed by a single multidisciplinary commission, using an official note on the assignment of transgender individuals. This allows the necessary elements to be taken into account to respect the rights of the transgender person, so that they can be fully integrated into their detention facility. The questionnaire collects, in particular, the person's assignment preferences relating to their gender identity and any insecurities relating to a risk of self-harm or their vulnerability among other inmates.

At the end of the Commission's proceedings, if a difference is found between the person's gender identity At the end of the Commission's proceedings, if a difference is found between the person's gender identity and that of the population housed in their current accommodation sector, the person must be transferred to another sector as soon as possible. In addition, if a risk of violence is detected, assignment to a sector that can accommodate vulnerable persons is to be preferred. The commission may not reject the request on the grounds that the person is not undergoing hormone treatment or has not undergone anatomical changes. It must justify its refusal on the basis of insufficient or absent evidence to justify a difference between the person's gender identity and that of the population accommodated. In the event of refusal, the person concerned has three administrative remedies available to challenge the decision. It follows from these elements that, although [de opgeëiste persoon] will initially be incarcerated in a women's facility, given her civil status, she may subsequently be transferred to a men's facility if she wishes so and if the multidisciplinary commission decides so.

(…)

At the Nice prison, as in all French prisons, cell capacity is determined by the circular dated 16 March 1988, based on the floor area of the premises. The surface area of the sanitary area is therefore included in the surface area of the premises. It depends on technical constraints and varies between 1.4 and 1.8m2. Each cell in these facilities has an area with access to sanitary facilities and a sink.

As of September 4, 2025, the women's detention center in Nice has an occupancy rate of 137.5%.

It has: - one cell with a surface area of 10 to 11m² with a capacity of one place dedicated to receiving new arrivals - two cells with a surface area of 13 to 14m² with a capacity of two places equipped with two beds, - 11 cells with a surface area of 14 to 19 m² with a capacity of 3 places and equipped with 4 beds, - 1 cell with a surface area of 19 to 24 m² with a capacity of 1 nursery place.

(…)

Access to cultural, sporting, social, integration, training or work activities is at the request of the detainee and after validation of their registration on a list. Prisoners can take advantage of sports sessions in a weight room or on an outdoor sports field. They also have access to training adapted to their level and provided by national education staff working at the school, or, where appropriate, to distance learning through the CNED, and they have access to the prison library. Subject to their registration, prisoners may also engage in paid work in the establishment's workshops or the general service. Each institution also offers cultural activities based on programs that change throughout the year.

However, even if the detainee does not request any activities or does not respond to any proposals from the staff, they have the possibility of accessing an outside walking yard each day for a minimum of one hour.”

Standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen gevolg dient te worden gegeven aan het EAB. Daartoe heeft zij aangevoerd dat op basis van de verstrekte informatie een algemeen gevaar voor de vrouwenafdeling in Nice moet worden aangenomen. Uit de verstrekte informatie blijkt immers dat sprake is van overbevolking en er wordt niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon de beschikking heeft over voldoende m2 aan persoonlijke ruimte. Verder heeft de opgeëiste persoon psychische problematiek die verband houdt met zijn transitie. Als hij in een meerpersoonscel tussen vrouwen wordt geplaatst waarbij niet duidelijk is of het sanitair afgescheiden is, loopt hij het risico op isolatie en discriminatie.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit de verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste instantie op de vrouwenafdeling in de penitentiaire inrichting in Nice wordt geplaatst. Voor de vrouwenafdeling is geen algemeen gevaar aangenomen.

De beoordeling door de rechtbank

Zoals hierboven overwogen heeft de rechtbank in eerdere uitspraken een algemeen gevaar aangenomen van schending van grondrechten aangenomen voor personen die worden gedetineerd op een mannenafdeling in een Huis van Bewaring in Frankrijk.

Gelet op de informatie die in deze zaak is verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat de problematiek van overbevolking op de vrouwenafdeling van het Huis van Bewaring in Nice dermate ernstig en structureel is, dat aanleiding bestaat om ook voor de vrouwenafdeling van het Huis van Bewaring in Nice aan te nemen dat er een algemeen reëel risico bestaat dat opgeëiste personen die na overlevering daar gedetineerd worden, zullen worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 Handvest. Er bestaat immers een reëel risico dat zij gedetineerd worden in een meerpersoonscel met een persoonlijke leefruimte van minder dan 3 m2.

De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in voornoemde detentie-instellingen, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in deze detentie-instelling impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de opgeëiste persoon bij overlevering onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.[6]

Om te verzekeren dat artikel 4 Handvest in het concrete geval wordt geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Frankrijk een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van dat artikel wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd.[7]

Dit leidt ertoe dat het onderzoek zal worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:

  1. Kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon indien hijwordt geplaatst op een vrouwenafdeling van een Huis van Bewaring, zal beschikken over een individuele leefruimte (personal space) van minstens 3 m² exclusief sanitaire voorzieningen in een meerpersoonscel, – gelet op het arrest Dorobantu?[8]

  2. Zo nee, dan heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:

Verder merkt de rechtbank op dat de opgeëiste persoon in transitie is en dat hij in Nederland gedetineerd is in de mannenafdeling van een Huis van Bewaring. Uit de verstrekte informatie blijkt dat hij in het Huis van Bewaring in Nice een procedure kan voeren om van de vrouwenafdeling te worden overgeplaatst naar een mannenafdeling. De rechtbank gaat ervan uit dat de opgeëiste persoon die procedure zal gaan voeren. Voor het geval dat de opgeëiste persoon wordt overgeplaatst naar een mannenafdeling, verzoekt de rechtbank de officier van justitie om tevens dezelfde vragen als hiervoor geformuleerd ook ten aanzien van de mannenafdeling (nogmaals) voor te leggen aan de uitvaardigende autoriteit.

In afwachting van het antwoord op voornoemde vragen, zal de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van 22, derde lid, OLW moet beslissen met 30 dagen verlengen, onder gelijktijdige verlenging van de vrijheidsbeneming op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de verlengde termijn van 30 dagen wederom op zitting zal worden aangebracht.

6 Beslissing

HEROPENT en SCHORST het onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder overweging 5 opgenomen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.

VERLENGT de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

BEPAALT dat de zaak vanwege het verstrijken van de verlengde beslistermijn op 18 november 2025, uiterlijk veertien dagen voor die datum opnieuw op zitting moet worden gepland.

BEVEELT de oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.

BEVEELT de oproeping van een tolk in de Engelse, Franse of Nigeriaanse (Igbo) taal tegen de nader te bepalen datum en tijdstip.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, mrs. I. Verstraeten en M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 september 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).

ECLI:NL:RBAMS:2025:5749 en ECLI:NL:RBAMS:2025:5751.

HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punten 91 en 93.

HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punten 92 en 94.

HvJ EU 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 73.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).

ECLI:NL:RBAMS:2025:5749 en ECLI:NL:RBAMS:2025:5751.

HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punten 91 en 93.

HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punten 92 en 94.

HvJ EU 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 73.