Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:6627 - Rechtbank Amsterdam - 19 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:662719 augustus 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht Kantonrechter

Zaaknummer: 11526791 \ CV EXPL 25-2693

vonnis van 19 augustus 2025

in de zaak van

PON LUXURY CARS B.V., gevestigd te Leusden, eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: PLC, gemachtigde: De Best en Partners,

tegen

[gedaagde], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: [gedaagde] , procederend in persoon.

1 De procedure

1.1. Op 27 mei 2025 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. Daarbij zijn zowel PLC als [gedaagde] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de mogelijke oneerlijkheid en eventuele vernietiging van het vrijwaringsbeding.

1.2. PLC heeft op 24 juni 2025 akte genomen. [gedaagde] heeft niet meer gereageerd.

2 De verdere beoordeling

2.1. De kantonrechter komt tot het oordeel dat het vrijwaringsbeding dat is opgenomen in de bruikleenovereenkomst oneerlijk is. PLC moet het door [gedaagde] onverschuldigd betaalde bedrag terugbetalen. Dit wordt hierna toegelicht.

Het vrijwaringsbeding is oneerlijk

2.2. PLC heeft in de akte uiteengezet dat zij zich niet kan verenigen met het voornemen van de kantonrechter om het beding te vernietigen. Volgens PLC schiet deze wijze van toepassing van Richtlijn 93/13/EEG (oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) te ver door. Vernietiging van het beding zou volgens PLC onaanvaardbare gevolgen hebben. Zij verzoekt eventueel prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad.

2.3. PLC stelt dat zij alleen bekend is met toetsing van bedingen over een aanvullende vergoeding (zoals incassokosten en rente). Daarnaast zou vernietiging van het beding volgens PLC in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid omdat de verkeersboete dan niet [gedaagde] maar PLC treft. De Wet administratierechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt in dit geval namelijk geen grond om [gedaagde] aan te spreken – er is geen sprake van ‘huur’ als bedoeld in art. 8 WAHV - en de vernietiging van het beding zorgt ervoor dat de verkeersboete geen preventieve werking heeft, zo stelt PLC. Verder is er volgens PLC geen sprake van een verstoring van het evenwicht tussen partijen aangezien het vrijwaringsbeding onverlet laat dat [gedaagde] een derde aanspreekt of in vrijwaring oproept. PLC stelt dat vernietiging van het beding juist ten aanzien van haar verstorend zou werken, omdat het voertuig mogelijk buiten medeweten van PLC door een ander bestuurd zou kunnen worden terwijl PLC dan niet weet wie zij aan kan spreken.

2.4. Anders dan PLC betoogt leidt de vernietiging naar het oordeel van de kantonrechter niet tot gevolgen die naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Het beding vrijwaart PLC (onder meer) voor alle schade die ontstaat ten gevolge van of tijdens het gebruik van het voertuig. Dit kan ertoe leiden dat onbeperkte kosten voor rekening van [gedaagde] komen – zelfs als [gedaagde] niet aansprakelijk is voor die schade – en dit kan meer zijn dan wettelijk is toegestaan. Het beding wijkt daarmee ten nadele van de consument af van de wettelijke regelingen omtrent schadevergoeding en wordt daarom als oneerlijk aangemerkt.

2.5. De kantonrechter heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat de verkeersboete door vernietiging van het beding niet de daadwerkelijke overtreder maar PLC treft, echter de wijze waarop PLC het vrijwaringsbeding in de bruikleenovereenkomst heeft opgenomen verstoort het evenwicht aanzienlijk. PLC kan het beding bij nieuw overeenkomsten eenvoudig aanpassen met inachtneming van voorgaande overwegingen. Daarbij kan zij haar eventuele vorderingen tot schadevergoeding voor een deel op de wet baseren, waardoor het hanteren van dit beding (met het risico dat het oneerlijk wordt bevonden) onnodig is.

Het beding wordt vernietigd

2.6. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen, ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van die contractuele afspraak.[1] De kantonrechter ziet gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie in dezen, geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De vordering van PLC moet worden afgewezen.

PLC moet € 199,44 aan [gedaagde] betalen

2.7. [gedaagde] vordert in reconventie dat PLC het (eventueel) ten onrechte betaalde bedrag aan hem terugbetaalt. Uit de dagvaarding blijkt dat [gedaagde] ten aanzien van de boete € 199,44 aan de deurwaarder heeft betaald. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] dat bedrag onverschuldigd betaald. PLC, die op dit punt geen verweer heeft gevoerd, wordt dan ook veroordeeld om € 199,44 aan [gedaagde] te betalen.

PLC moet de proceskosten betalen

2.8. PLC is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op nihil.

3 De beslissing

De kantonrechter

in conventie

3.1. de kantonrechter vernietigt het onder 3.3. van het vonnis van 27 mei 2025 met kenmerk 11526791 \ CV EXPL 25-2693 genoemde vrijwaringsbeding,

3.2. wijst de vorderingen van PLC af,

3.3. veroordeelt PLC in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil,

in reconventie

3.4. veroordeelt PLC om aan [gedaagde] te betalen € 199,44,

3.5. veroordeelt PLC in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil,

3.6. verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 19 augustus 2025.

64183

HvJ EU 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger).


Voetnoten

HvJ EU 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger).