Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:6495 - Rechtbank Amsterdam - 14 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:649514 augustus 2025

Rechtsgebieden

StrafrechtEuropees Strafrecht

Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13-156253-25 (EAB II)

Datum uitspraak: 14 augustus 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 22 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 19 mei 2025 door de*Regional Court in Bydgoszcz III Penal Divison,*Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Polen), inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [BRP-adres] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De zitting van 3 juli 2025 De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. L.J. Woltring, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd.

De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de vordering tot gevangenhouding afgewezen, nu niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in bewaring of in verzekering is gesteld voorafgaand aan de zitting. Het staat de rechtbank niet vrij om de gevangenneming te bevelen, aangezien een vordering daartoe van de officier van justitie ontbreekt.

Het EAB in deze zaak is gelijktijdig behandeld met het EAB in de zaak met parketnummer 13-016552-25 (hierna: EAB I).

De tussenuitspraak van 17 juli 2025 In de tussenuitspraak van 17 juli 2025 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en direct geschorst voor onbepaalde tijd om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere vragen te laten stellen in het kader van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.[2]

De zitting van 31 juli 2025 De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op de zitting van 31 juli 2025 hervat, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp (waarnemend voor mr. L.J. Woltring, advocaat in Haarlem), en door een tolk in de Poolse taal. Het EAB in deze zaak is ook op deze zitting gelijktijdig behandeld met EAB I.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 De tussenuitspraak van 17 juli 2025

Bij tussenuitspraak van deze rechtbank van 17 juli 2025 is reeds geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB (overweging 3), de strafbaarheid (overweging 4), de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW (overweging 5) en deels over de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW (overweging 6). Hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen in rubriek 5 van de tussenuitspraak van 17 juli 2025. De overwegingen in deze rubriek dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Ten aanzien van het triggerende vonnis met kenmerk IX K 500/14 In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat zij in de tussenuitspraak heeft vastgesteld dat er een verzamelvonnis met kenmerk 421/15 is gewezen en dat de vrijheidsstraffen die in de onderliggende vonnissen met kenmerk 3415/11 en kenmerk 1337/12 zijn opgelegd, aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon waren opgelegd. Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon – wegens het plegen van een nieuw strafbaar feit – op 12 mei 2014 is veroordeeld in een strafbeschikking (kenmerk 500/14). Het Poolse openbaar ministerie heeft bezwaar gemaakt tegen deze strafbeschikking. Vervolgens heeft een procedure plaatsgevonden die heeft geleid tot een vonnis van 2 september 2014 met kenmerk 500/14.

Uit de aanvullende informatie bleek niet dat de opgeëiste persoon tijdens zijn politieverhoor op 25 december 2013 een adresinstructie had gekregen. Evenmin bleek dat de oproepingen voor de zitting op 2 september 2014 naar het adres waren gestuurd dat de opgeëiste persoon op 25 december 2013 had opgegeven of naar het gewijzigde adres dat de opgeëiste persoon op 22 juli 2014 had opgegeven. Om die reden heeft de rechtbank in de tussenuitspraak de officier van justitie verzocht de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:

  • Heeft de opgeëiste persoon op 25 december 2013 of op enig ander moment gedurende de procedure een adresinstructie gekregen, waarbij hij tevens is geïnformeerd over de consequentie van het niet doorgeven van een nieuw adres?

  • Op welke datum is de opgeëiste persoon opgeroepen voor de zitting van 2 september 2014 en naar welk adres zijn de oproepingen voor die zitting gestuurd? Zijn de oproepingen naar het door de opgeëiste persoon op 23 december 2013 opgeven adres gestuurd of naar het door hem bij adreswijziging van 22 juli 2014 opgegeven adres?

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 28 juli 2025 aanvullende informatie verstrekt. Hieruit blijkt dat de opgeëiste persoon bij zijn aanhouding en verhoor op 25 december 2013 een adres heeft doorgegeven. In de zaak met kenmerk 500/14 heeft hij op 23 februari 2014 tijdens een politieverhoor de feiten bekend. Hij heeft toen een adresinstructie ontvangen waarbij hij op de hoogte is gebracht van de mogelijke consequenties van het niet voldoen aan zijn verplichting om adreswijzigingen aan de autoriteiten kenbaar te maken. De opgeëiste persoon heeft de adresinstructie ingezien en ondertekend. Op 12 mei 2014 is een strafbeschikking afgegeven die verstuurd is naar het adres dat de opgeëiste persoon op 25 december 2013 had opgegeven. Dit poststuk is retour gestuurd als niet afgehaald.

De Poolse autoriteiten hebben op 11 juni 2014 de dagvaarding voor de zitting van 2 september 2014 naar het adres verzonden dat de opgeëiste persoon tijdens zijn aanhouding op 25 december 2013 heeft opgegeven. Vervolgens is de opgeëiste persoon op 3 juli 2024 (de rechtbank begrijpt: 3 juli 2014) opgeroepen voor de zitting van 2 september 2014. Daarbij is twee keer een afhaalbericht achtergelaten op het adres dat hij tijdens zijn aanhouding op 25 december 2013 had opgegeven, maar de opgeëiste persoon heeft het stuk niet afgehaald. Na de kennisgeving van de zittingsdatum heeft de opgeëiste persoon op 22 juli 2014 een adreswijziging doorgegeven aan de Poolse autoriteiten. Naar dit nieuwe adres is niet opnieuw een oproep verstuurd, omdat de eerdere oproeping al correct was betekend. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen op de zitting van 2 september 2014 die tot de beslissing van die datum heeft geleid en is bij verstek veroordeeld. Een kopie van het vonnis is samen met de mededeling dat en hoe hij hiertegen hoger beroep kan instellen, verstuurd naar het gewijzigde adres dat de opgeëiste persoon op 22 juli 2014 heeft opgegeven. Op dit adres is twee keer een afhaalbericht achtergelaten, maar de opgeëiste persoon heeft het stuk niet afgehaald. Het vonnis is vervolgens op 3 oktober 2014 onherroepelijk geworden.

Standpunten verdediging en officier van justitie De raadsman heeft geen standpunt ingenomen.

Volgens de officier van justitie is niet gebleken dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, maar kan er worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond. De Poolse autoriteiten hebben namelijk een adresinstructie aan de opgeëiste persoon verstrekt. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de strafprocedure en de verdenking, waardoor hij ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest.

Oordeel van de rechtbank Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023[3] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit, die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.

In dit geval is eerst sprake geweest van een procedure die heeft geleid tot de strafbeschikking van 12 mei 2014 waarna sprake is geweest van een procedure bij de rechtbank die heeft geleid tot het vonnis van 2 september 2014 met kenmerk 500/14 waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld. Deze veroordeling heeft geleid tot een beslissing tot tenuitvoerlegging van de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraffen in de procedures met kenmerken 3415/11 en 1337/12.

Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een procedure in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.[4]

Uit het voorgaande volgt dat alleen de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 2 september 2014 aan artikel 12 OLW getoetst dient te worden. Ten aanzien van deze procedure stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij die procedure die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd – het vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.

Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.

Uit de aanvullende informatie van 28 juli 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon op 25 december 2013 en 23 februari 2014 door de politie is verhoord en een adresinstructie heeft ontvangen. De Poolse autoriteiten hebben een dagvaarding en een oproep voor de zitting van 2 september 2014 gestuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon tijdens die verhoren had opgegeven. De opgeëiste persoon heeft vervolgens, nadat de oproep voor de zitting op 2 september 2014 was verstuurd, een adreswijziging doorgegeven aan de Poolse autoriteiten. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de opgeëiste persoon zich tijdens de procedure die heeft geleid tot het vonnis, heeft gehouden aan zijn verplichting conform de adresinstructie en zich dus bereikbaar hield voor de Poolse autoriteiten. Een kopie van het vonnis is dan ook naar het door de opgeëiste persoon op 22 juli 2014 opgegeven gewijzigde adres verzonden.

In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure die tot het vonnis van 2 september 2014 heeft geleid, waardoor hij ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door, ondanks de door hem opgegeven gewijzigde adressen tijdens die procedure, toch niet bereikbaar te zijn voor de Poolse autoriteiten op die adressen doordat hij de oproeping en het vonnis niet afgehaald.

5 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen in rubriek 6 van haar tussenuitspraak van 17 juli 2025. De overwegingen in deze rubriek dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Gelet op de aanvullende informatie die de rechtbank in het kader van artikel 12 OLW heeft ontvangen, kan de rechtbank beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.

Ter zitting van 31 juli 2025 heeft opgeëiste persoon echter verklaard de opgelegde straf in Polen te willen uitzitten vanwege zijn gewijzigde familieomstandigheden. De opgeëiste persoon heeft om die reden zijn beroep op artikel 6a OLW ingetrokken. De rechtbank komt daardoor niet toe aan de beoordeling of zij de overlevering op grond van die bepaling zal weigeren.

6 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

8 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van van [opgeëiste persoon] aan de*Regional Court in Bydgoszcz III Penal Divison,*Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. A.R.P.J. Davids en E.M. de Bie, rechters, in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 augustus 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

ECLI:NL:RBAMS:2025:5194.

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).

HvJ EU, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

ECLI:NL:RBAMS:2025:5194.

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).

HvJ EU, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.