Uitspraak inhoud

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 24/6493

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 augustus 2025 in de zaak tussen

[eisers] e.a. [1], uit Amsterdam, eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.R. de Savornin Lohman).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Comfort Housing B.V. te Loosdrecht, vergunninghouder (gemachtigde: mr. J. Herfkens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunningen.

1.1. Vergunninghouder heeft op 4 en 10 januari 2024 omgevingsvergunningen aangevraagd voor het plaatsen van vier warmtepompen namelijk in de tuin, op twee balkons en op het dakterras van het pand op de [adres] in Amsterdam (hierna: het pand).

1.2. Met twee afzonderlijke besluiten van 13 februari 2024 heeft het college de vergunningen verleend voor het plaatsen van een warmtepomp in de tuin en op het balkon op de derde verdieping van het pand. Met twee afzonderlijke besluiten van 27 maart 2024 heeft het college vergunningen verleend voor het plaatsen van een warmtepomp op het balkon van de tweede verdieping en op het dakterras. Met het bestreden besluit van 20 september 2024 op de bezwaren van eisers is het college, onder overname van het advies van de bezwaarschriftencommissie (de commissie), bij die besluiten gebleven.

1.3. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift opgesteld. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Eisers [eisers] waren aanwezig samen met [naam] van Post Acoustics. Het college en vergunninghouder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

De beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvragen om omgevingsvergunningen zijn ingediend na 1 januari 2024 is de Omgevingswet van toepassing.

2.1. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente.[2] Dat omgevingsplan bestond ten tijde van het bestreden besluit uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen waren opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden.

2.2. Op het perceel [adres] was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan ‘Oud West 2018’ inclusief herzieningen van kracht. Dit bestemmingsplan maakt deel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Amsterdam (hierna: het omgevingsplan). Volgens het bestemmingsplan gelden op het perceel de bestemmingen ‘Tuin’ (artikel 16), ‘Wonen’ (artikel 19), ‘Waarde-Archeologie’ (artikel 21) en ‘Waarde-Landschap’ (artikel 24).

De warmtepomp in de tuin en op het dakterras

3. Vergunninghouder heeft omgevingsvergunningen aangevraagd voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken.[3] Onder een omgevingsplanactiviteit wordt onder meer verstaan een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het verboden is deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan.[4] Dit wordt de binnenplanse omgevingsplanactiviteit genoemd.

3.1. Volgens het bestemmingsplan is het verboden om op de bestemming ‘Tuin’ een nieuwe verharding aan te brengen zonder een omgevingsvergunning (artikel 24.3.1 van het bestemmingsplan). In artikel 24.3.2 van het bestemmingsplan is geregeld onder welke voorwaarden het is toegestaan om op de bestemming ‘Tuin’ een verharding aan te brengen. De warmtepomp op het dakterras overschrijdt de maximaal toegestane bouwhoogte. Op grond van artikel 28, onder d, van het bestemmingsplan is het mogelijk om tot ten hoogste 5,0 meter van de maximum bouwhoogte af te wijken ten behoeve van bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie. Gelet op het bepaalde in artikel 22.280 van het omgevingsplan gelden deze bepalingen als verbod om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.

3.2. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl bepaalt dat als de activiteit niet in strijd is met de regels in het omgevingsplan over het verlenen van de omgevingsvergunning, het college de omgevingsvergunning moet verlenen.

3.3. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in de bovengenoemde artikelen 24 en 28 van het bestemmingsplan. Het was daarom gehouden de omgevingsvergunningen voor de binnenplanse omgevingsplanactiviteit te verlenen, aldus het college.

3.4. De rechtbank kan het college hierin niet volgen. De rechtbank verwijst naar artikel 22.281 van het omgevingsplan. Dat artikel kent in de zogenoemde transitiefase aan het college beleidsvrijheid toe. Met de invoering van dit artikel heeft de wetgever willen ondervangen dat vanwege artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl per 1 januari 2024 geen mogelijkheid meer bestaat om de omgevingsvergunning voor een activiteit die voldoet aan de binnenplanse beoordelingsregels uit het tijdelijk deel van een omgevingsplan, op andere gronden te kunnen weigeren. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, nr. 400, blz. 936) volgt dat de wetgever met de invoering van deze overgangsrechtelijke regeling een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel heeft willen borgen. Waar onder het oude recht als eis gold dat zich geen strijd met een goede ruimtelijke ordening mag voordoen, geldt per 1 januari 2024 als eis dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.[5]

3.5. Het voorgaande betekent dat het college een belangenafweging had moeten maken. Het gaat hier om de belangen gediend bij de verlening van de vergunning aan de ene kant en de belangen van eisers bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan de andere kant. Nu het college dat niet heeft gedaan, is het bestreden besluit in zoverre niet zorgvuldig voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd. Om die reden moet het besluit in zoverre worden vernietigd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.

3.6. De rechtbank, geplaatst voor de taak het geschil zoveel mogelijk finaal te beslechten, ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Zij motiveert dat als volgt. De bezwaren van eisers tegen plaatsing van de warmtepompen in de tuin en op het dakterras zijn dezelfde als de bezwaren tegen plaatsing van de warmtepompen op de balkons van de tweede en derde verdieping, een en ander zoals opgenomen onder 4.4. Het valt niet in te zien dat het college ten aanzien van de warmtepomp in de tuin en op het dakterras tot een andere motivering zou komen dan die welke het college heeft gebruikt ten aanzien van de warmtepompen op de balkons van de tweede en derde verdieping. Zoals de rechtbank hieronder uiteen zal zetten, is zij van oordeel dat de vergunningverlening ten behoeve van de warmtepompen op de balkons van de tweede en derde verdieping de rechterlijke toets kan doorstaan. De overwegingen van de rechtbank dienaangaande onder 4.5. tot en met 4.10. gelden eveneens ten aanzien van de warmtepomp in de tuin en die op het dakterras en moeten hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.

De warmtepompen op de balkons van de tweede en derde verdieping

4. Voor de warmtepompen op de balkons van de tweede en derde verdieping van het pand heeft het college eveneens omgevingsvergunningen verleend voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken[6]. In dit geval gaat het om een buitenplanse omgevingsplanactiviteit: een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan.[7]

4.1. De aanvragen zijn in strijd met artikel 16, eerste lid, sub e, van het bestemmingsplan, omdat bijbehorende bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan waar deze ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd. Een warmtepomp op het balkon is als onderdeel van het hoofdgebouw een nieuw bijbehorend bouwwerk.

4.2. Artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl bepaalt dat de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.3. Volgens het college is er vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar tegen de warmtepompen. Over het geluid van de warmtepompen heeft het college advies gevraagd aan de Omgevingsdienst. Uit dit advies van 19 juli 2024 volgt dat het aannemelijk is dat de warmtepompen zullen voldoen aan de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Het college concludeert mede op grond hiervan dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.4. Eisers zien dat anders. Zij vinden het oordeel van het college, dat het aannemelijk is dat het geluidsniveau van de warmtepompen rond de wettelijke norm blijft, onvoldoende gemotiveerd. Eisers betrekken hierbij dat ook gekeken moet worden naar cumulatieve de aspecten van de geluidsbronnen. Tot slot voeren eisers aan dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de plaatsing van één warmtepomp voor het hele pand geen volwaardig alternatief kan zijn.

4.5. De rechtbank overweegt als volgt. Zowel de binnenplanse als de buitenplanse omgevingsplanactiviteit moet voldoen aan de eis van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit volgt dat uit artikel 8.0a, tweede lid van het Bkl en voor de binnenplanse omgevingsplanactiviteit volgt dit uit artikel 22.281 van het omgevingsplan. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

4.6. Artikel 4.107, tweede lid, van het Bbl en artikel 4.108, derde lid, van het Bbl stellen een maximale geluidsniveau van warmtepompen van 40 decibel (dB). Als er een afzonderlijke instelling is voor de avond- en nachtperiode mag er een correctie van -5 dB worden toegepast op het geluidsniveau in de dagperiode. Het geluidsniveau van ten hoogste 40 dB wordt bepaald volgens het meet- en rekenvoorschrift industrielawaai methode II.[8]

4.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onder verwijzing naar het advies van de Omgevingsdienst voldoende deugdelijk gemotiveerd dat aannemelijk is dat de warmtepompen voldoen aan de eisen uit het Bbl. Het college heeft de berekening van de Omgevingsdienst ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit. In die theoretische berekening is voldoende inzichtelijk gemaakt dat de warmtepompen, inclusief verhoging gedurende de dag alsook avond en nacht, voldoen aan de geluidsnormen van het Bbl. De rechtbank tekent hierbij aan dat voldoende is dat aannemelijk is dat de installaties aan de normen voldoen. Hoewel er geen regeling is die een cumulatieve berekening voorschrijft, heeft de Omgevingsdienst ook de cumulatieve aspecten beoordeeld en geconcludeerd dat de warmtepompen voldoen aan het toegestane geluidsniveau. De beroepsgrond van eisers dat geen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat, slaagt daarom niet.

4.8. De rechtbank stelt vast dat er na het verlenen van de omgevingsvergunningen door beide partijen nog meerdere meetgegevens zijn aangeleverd. De rechtbank heeft deze gegevens niet betrokken bij de beoordeling van het besluit, omdat zij alleen de toets die het college heeft verricht, dus voorafgaand aan de verlening van de vergunningen, beoordeelt. Als er op enig moment sprake is van overschrijding van de geluidsnorm, ligt het op de weg van eisers om het college terzake om handhaving te verzoeken.

4.9. Het college kan alleen de vergunningaanvraag beoordelen zoals deze voorligt. In dit geval heeft vergunninghouder vier afzonderlijke aanvragen ingediend voor een warmtepomp. Dit betekent dat het college op elke aanvraag afzonderlijk diende te beslissen. Het door eisers genoemde alternatief om één warmtepomp voor het gehele pand te plaatsen in plaats van één warmtepomp per bouwlaag, lag dus niet ter beoordeling aan het college voor. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.10. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Het college heeft voldoende deugdelijk gemotiveerd dat de plaatsing van een warmtepomp op het balkon van de tweede verdieping en op het balkon van de derde verdieping aanvaardbaar is in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal deels worden vernietigd en deels in stand worden gelaten, een en ander zoals hieronder zal worden beslist. Er is aanleiding te bepalen dat het college het betaalde griffierecht aan eisers vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter, mr. A.M. van der Linden-Kaajan en mr. M.M. Verberne, leden, in aanwezigheid van mr. J.Y. Exterkate, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

[eisers] , [eisers] , [eisers] en [eisers] .

Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

Dit volgt uit de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd.

Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:4624

Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

Zie de definitie van ‘omgevingsplanactiviteit’ in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A.

Dit meet- en rekenvoorschrift staat in bijlage IVh, artikel 3.2 van de Omgevingsregeling.


Voetnoten

[eisers] , [eisers] , [eisers] en [eisers] .

Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

Dit volgt uit de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd.

Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:4624

Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

Zie de definitie van ‘omgevingsplanactiviteit’ in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, onder A.

Dit meet- en rekenvoorschrift staat in bijlage IVh, artikel 3.2 van de Omgevingsregeling.