Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/288059-24

Datum uitspraak: 12 augustus 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 20 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juli 2025 door de Regional CourtinPoznań (Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] (Polen), ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 juli 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de District CourtinGniezno van 12 juli 2022 (referentie: II Ko 970/22) ter omzetting van de aanvankelijk opgelegde vrijheidsbeperkende straf in een vrijheidsstraf door de District CourtinGniezno van 9 september 2019 (referentie: II K 301/19).

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 269 dagen. De vrijheidsbeperkende straf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 9 september 2019.

Het vonnis van 9 september 2019 betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB.[3]

3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding

Op 15 juli 2025 hebben de Poolse autoriteiten de volgende aanvullende informatie verstrekt met betrekking tot de beslissing tot omzetting van de vrijheidsbeperkende straf:

“The District Court in Poznan, III Criminal Division, in reply to questions, informs that when ruling on the substitute penalty of deprivation of liberty for the unexecuted part of the sentence of restriction of liberty, i.e. when issuing the decision of 12 July 2022. ref. no. II Ko 970/22, the District Court in Gniezno could, but did not have to, impose a substitute penalty of deprivation of liberty. On the other hand, the circumstances of the case clearly indicated that it was advisable to impose a substitute sentence, as the convicted person had performed only 4 hours of work out of the total 540 hours of work imposed on him (18 months of 30 hours of work per month). The provisions of the Polish Executive Penal Code stipulate how to convert a sentence of restriction of liberty into a substitute sentence of imprisonment. In this respect, the provisions are rigidly defined and it is not possible to determine the number of these days in a different way. The reason for ordering a substitute sentence of deprivation of liberty was the convict’s failure to perform unpaid, controlled work for social purposes as part of the sentence of restriction of liberty. Such work should have been performed by the convict for a period of 1 year and 6 months - each month he should have worked 30 hours. In the meantime, he has worked only 4 hours.”

Standpunt van de raadsman

De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat op basis van het dossier en de aanvullende informatie niet kan worden vastgesteld of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn geschonden. Uit de aanvullende informatie van 15 juli 2025 blijkt dat er een beoordelingsmarge was bij het omzetten van de straf. De omzettingsbeslissing van 12 juli 2022 dient daarom getoetst te worden aan artikel 12 OLW. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt niet dat de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van de zitting die heeft geleid tot de omzettingsbeslissing. Daarnaast is onduidelijk of de gegeven adresinstructie ook ziet op de procedure van de omzettingsbeslissing en of de opgeëiste persoon gewezen is op de gevolgen van het niet naleven van de adresinstructie.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit de aanvullende informatie van 15 juli 2025 blijkt niet dat er bij de omzettingsbeslissing van 12 juli 2022 sprake was van een beoordelingsmarge waarin de aard en omvang van de straf konden worden aangepast. Het oorspronkelijke vonnis van 9 september 2019 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW en dit vonnis is in persoon betekend.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van het EAB stelt de rechtbank vast dat het vonnis op 11 september 2019 aan de opgeëiste persoon in persoon is betekend, waarbij de opgeëiste persoon is geïnformeerd over zijn recht op hoger beroep waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, maar de opgeëiste persoon daarvan geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

Bij beslissing van de District Court in Gniezno van 12 juli 2022 is de vrijheidsbeperkende straf omgezet in een vrijheidsbenemende straf.

De rechtbank is van oordeel dat uit de aanvullende informatie van 15 juli 2025 blijkt dat de beslissing tot omzetting van 12 juli 2022 een beslissing is waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Uit de hierboven genoemde aanvullende informatie volgt ook dat de rechter beoordelingsruimte had bij de beslissing tot omzetting. Deze beslissing valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.

De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de omzettingsbeslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.

Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet geen redenen om van weigering af te zien.

Hoewel uit het EAB volgt dat er een oproep is verzonden naar het adres van de opgeëiste persoon, is het naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk of de opgeëiste persoon met betrekking tot deze omzettingsprocedure een adres-instructie heeft gehad. Gelet op de beslistermijn ziet de rechtbank geen ruimte om hier nog vragen over te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of overlevering een schending van de verdedigingsrechten zou betekenen.

4 Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.

Het feit levert naar Nederlands recht op:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (lijst 1); ​​​​opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (lijst 2);

aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.

5 Artikel 11 OLW; Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.[4]

De opgeëiste persoon heeft geen elementen aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken. Daarmee is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Er bestaat dan ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen.[5]

6 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 188 Wetboek van Strafrecht, 2 en 3 Opiumwet en 2, 5 en 7 en 12 OLW.

8 Beslissing

WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Regional CourtinPoznań voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, voorzitter, mr. R.A. Sipkens en mr. D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 augustus 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 OLW.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.

Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).


Voetnoten

Zie artikel 23 OLW.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.

Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).