Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:6067 - Rechtbank Amsterdam - 15 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:606715 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Civiel recht Kantonrechter

Zaaknummer: 11402080 \ CV EXPL 24-14548

Vonnis van 15 augustus 2025

in de zaak van

STICHTING DYNAMO VOORSCHOLEN, gevestigd te Amsterdam, eisende partij, gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V.,

tegen

[gedaagde], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, niet verschenen.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 31 oktober 2024, met producties,

  • het tegen gedaagde partij verleende verstek.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De beoordeling

2.1. Eisende partij vordert veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 2.315,99 aan hoofdsom, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten, verminderd met tussentijdse betalingen van € 450,00. Eisende partij stelt dat zij op grond van een met gedaagde partij gesloten overeenkomst diensten heeft verleend, bestaande uit het verzorgen van kinderopvang. Gedaagde partij heeft niet voldaan aan de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting.

2.2. Op dit moment kan de vordering niet goed worden beoordeeld, omdat eisende partij de facturen niet heeft overgelegd. Hierdoor is de vordering onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd. Ook is niet duidelijk of de overeengekomen prijzen zijn verhoogd. Eisende partij dient daarom de onderliggende facturen bij akte in het geding te brengen. In het vervolg zal eisende partij dat direct bij dagvaarding moeten doen.

2.3. De overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd is gesloten tussen een handelaar en een consument. De kantonrechter moet in dat geval ambtshalve toetsen aan het consumentenrecht. Onderzocht moet worden of de informatieplichten zijn nageleefd. Daarnaast moet de overeenkomst worden getoetst aan de Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).

2.4. Eisende partij maakt aanspraak op wettelijke rente, maar heeft in de algemene voorwaarden een rentebeding staan. Dat beding moet worden getoetst op oneerlijkheid in de zin van de richtlijn, ongeacht of eisende partij zich daarop beroept. Op grond van de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, C-625/21, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger) moet de kantonrechter immers ook als eisende partij zich in de procedure niet beroept op het toepasselijke beding, maar op de wet, ambtshalve onderzoeken of het beding in de voorwaarden waarop zij zich had kunnen beroepen oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Indien een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, kan ingevolge deze arresten geen aanspraak meer worden gemaakt op de wettelijke regeling die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest en moet haar vordering op dit punt worden afgewezen.

2.5. Het rentebeding staat in artikel 9.4 van de algemene voorwaarden en luidt: “Facturen dienen binnen veertien dagen na factuurdatum te worden voldaan, bij gebreke waarvan Opdrachtgever zonder nadere ingebrekestelling in verzuim is en Opdrachtgever alsdan een rentevergoeding is verschuldigd van één procent (1%) per maand over de openstaande hoofdsom vanaf de vervaldatum.”

2.6. Het rentebeding wordt als oneerlijk aangemerkt, omdat het rentepercentage aanzienlijk hoger is dan de ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geldende wettelijke (handels)rentepercentages, waardoor het een onevenredig hoge schadevergoeding wordt geacht te zijn. De kantonrechter is daarom voornemens het beding ambtshalve te vernietigen. Gevolg hiervan is dat eisende partij geen beroep meer kan doen op het beding, maar ook geen aanspraak meer kan maken op wettelijke rente.

2.7. Voordat tot vernietiging van het beding wordt overgegaan, mag eisende partij zich daarover uitlaten.

2.8. Eisende partij dient de akte tenminste twee weken voor de hierna te bepalen rolzitting ook aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij op die rolzitting daarop mag reageren dan wel uitstel kan vragen en hoe en wanneer gedaagde partij uiterlijk moet reageren. Eisende partij wordt in dat kader verzocht om naast de akte ook de mededeling/brief aan gedaagde partij in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en/of met de juiste mededeling aan gedaagde partij is toegestuurd, wordt deze in beginsel buiten beschouwing gelaten.

2.9. De zaak wordt verwezen naar de rol. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3 De beslissing

De kantonrechter

3.1. verwijst de zaak naar de rol van vrijdag 12 september 2025 om 10.00 uur voor akte uitlating en overlegging facturen door eisende partij,

3.2. bepaalt dat eisende partij de akte aan gedaagde partij moet toesturen, overeenkomstig het bepaalde in overweging 2.8,

3.3. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025.

991