Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/146518-25

Datum uitspraak: 14 augustus 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 19 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 5 mei 2025 door de advocaat-generaal bij het hof van beroep Antwerpen , België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1988, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Belgische en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van het hof van Beroep Antwerpen, C8 kamer, van 15 november 2024 met referentie 22PGA401 (Griffienummer: C/1516/24).

Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2.156 dagen. Daarnaast is een geldboete opgelegd van € 48.000. De vrijheidsstraf en de geldboete zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.

Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.[3]

4 Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.

De feiten leveren naar Nederlands recht op:

het (voorbereiden van het) invoeren van cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

5 Overwegingen ten aanzien van de opgelegde geldboete

De raadsman heeft ter zitting van 7 augustus 2025 de vraag opgeworpen of de overlevering kan worden toegestaan voor de voornoemde geldboete. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ook voor de geldboete dient te worden toegestaan.

De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak gaat om een geldboete die naast een vrijheidsbenemende straf is opgelegd.

Het EAB kan zo gelezen worden dat ook om de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de geldboete is verzocht: er wordt immers overlevering gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een arrest van het hof van Beroep Antwerpen, waarin – zo blijkt uit de alinea boven rubriek (f) – naast de gevangenisstraf die in rubriek (c ) omschreven is, tevens een geldboete van EUR 48.000 werd opgelegd.

Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Overleveringswet luidt: ‘Overlevering kan worden toegestaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden, of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat te ondergaan wegens een feit als onder 1° of 2° bedoeld.’

De rechtbank is van oordeel dat uit deze bepaling niet voortvloeit dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van een geldboete in een geval als het onderhavige, waarin de overlevering toelaatbaar is voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, niet kan worden toegestaan. De rechtbank wijst er daarbij op dat sinds 1 april 2021 de aanhef van deze bepaling niet langer luidt dat de overlevering alleen kan worden toegestaan voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. [4]

Ook het Kaderbesluit 2002/584/JBZ bevat geen basis voor een weigering van de overlevering voor een bijkomende niet-vrijheidsbenemende straf wanneer de hoofdstraf een vrijheidsbenemende straf is, de duur daarvan voldoet aan de eisen en de overlevering voor die vrijheidsstraf ook overigens toelaatbaar is – hetgeen in deze zaak het geval is. Het weigeren van de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de geldboete op grond van artikel 7, eerste lid, onder b, zou dan ook niet alleen geen grondslag hebben in de Overleveringswet maar bovendien in strijd komen met het Kaderbesluit.

Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de overlevering ook voor de geldboete toestaat.

6 Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen reëel gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet.[5]

Bij brief van 29 juli 2025 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken de volgende garantie verstrekt:

“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden? [opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.

  1. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling? België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering: - De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten. - De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair. O De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm O Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau. - De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen. - Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3 Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.[6] De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

7 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 10 en 10a Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

9 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de advocaat-generaal bij het hof van beroep Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, mrs. B.M. Vroom-Cramer en E.M. de Bie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S. Haas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 augustus 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Zie ook Rb Amsterdam 19 juni 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:4260, voetnoot 3; Rb Amsterdam 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4471, ro. 6.

Rb Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Zie ook Rb Amsterdam 19 juni 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:4260, voetnoot 3; Rb Amsterdam 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4471, ro. 6.

Rb Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.