Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13-151933-25 (EAB IV)

Datum uitspraak: 14 augustus 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 10 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 23 juli 2024 door Budapest-Capital Regional Court, Hongarije, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] (Hongarije), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, nu gedetineerd in [detentieplaats] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft, gezamenlijk (maar niet gevoegd) met acht andere EAB’s[2], plaatsgevonden op de zitting van 7 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.M.L. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd.[3]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een nationaal aanhoudingsbevel, te weten: een Domestic Arrest Warrant van de Budapest Capital Regional Courtmet kenmerk 20.B.177 /2020/179*.*Uit het A-formulier blijkt dat het aanhoudingsbevel dateert van 23 juli 2023.

De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.[4]

3.1 Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. De feitsomschrijving voldoet niet aan de eisen die artikel 2 OLW stelt. De opgeëiste persoon wordt, blijkens het EAB, verdacht van een grote hoeveelheid feiten. Geen van deze feiten is concreet omschreven. Dat maakt dat het voor de opgeëiste persoon niet duidelijk is waarvoor haar overleving wordt verzocht. De raadsman heeft zich daarom primair op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om de Hongaarse uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen de feiten individueel en concreet te omschrijven of tenminste een algemene feitsomschrijving te verstekken.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan, nu het EAB genoegzaam is. De OLW vereist namelijk niet dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht individueel volledig gespecificeerd zijn. De rechtbank heeft in diverse uitspraken van vergelijkbare zaken, bijvoorbeeld, ECLI:RBAMS:2025:852, ECLI:RBAMS:2024:5631 en ECLI:RBAMS:2023:592, geoordeeld dat sprake was van een genoegzaam EAB. Daarnaast wijst de officier van justitie op het A-formulier, waarin nader gespecificeerd is om welke feiten (en periodes) en pleegplaats het gaat.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de feitsomschrijving genoegzaam is. Uit het EAB en de bij het EAB behorende A-formulier volgen de pleegplaats (Hongarije), pleegdata (tussen december 2015 en 2016) en de rol van de opgeëiste persoon (mededader). Ook worden de feiten (in algemene bewoording) genoemd, waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht en waarvoor haar overlevering wordt verzocht, te weten 83 gevallen van oplichting. In de feitsomschrijving onder (e) wordt verder beschreven hoe de oplichting in grote lijnen plaats vond en welke rol de opgeëiste persoon hierin vervulde. Daarmee is voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor de overlevering is verzocht. De OLW vereist niet dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht individueel verder gespecificeerd zijn.

Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Hongarije wordt verdacht, zal later in Hongarije moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen en de rechtbank ziet ook geen aanleiding vragen te stellen.

4 Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:

oplichting.

Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5 Artikel 9 OLW ne bis in idem

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat mogelijk sprake kan zijn van strijd met het ne bis in idem beginsel als bedoeld in artikel 9 OLW. De opgeëiste persoon wordt in verschillende EAB’s verdacht van een veelheid aan feiten. Daarnaast wordt haar overlevering verzocht voor een aantal veroordelingen ter zake van een veelheid van dezelfde soort feiten. Nu de feiten in de meeste vervolgings-EAB’s slechts globaal omschreven zijn en er ook qua pleegperiode overloop zou kunnen zijn met de feiten in andere EAB’s is er mogelijk strijd zijn met het ne bis in idem beginsel. De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering op deze grond dient te worden geweigerd. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de Hongaarse uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen alle feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht te specificeren qua tijd en plaats, zodat kan worden getoetst of er geen sprake is van overlap.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen sprake is van strijd met het ne bis in idem beginsel als bedoeld in artikel 9 OLW. Uit de EAB’s in combinatie met de bij de EAB’s behorende A-formulieren blijken de pleegdata en pleegplaatsen van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht of ter zake waarvan zij is veroordeeld. Hieruit blijkt niet dat er sprake is van enige overlap. Bovendien brengt het vertrouwensbeginsel met zich dat de rechtbank ervan dient uit te gaan dat de Hongaarse autoriteiten na overlevering van de opgeëiste persoon haar niet zullen berechten voor feiten waarvoor zij reeds eerder veroordeeld is of haar twee keer voor eenzelfde feit zullen berechten en veroordelen. Subsidiair verzoekt de officier van justitie de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden om de Hongaarse autoriteiten te laten bevestigen dat er geen strijd is met het ne bis in idem beginsel indien de opgeëiste persoon voor de feiten als omschreven in het EAB wordt overgeleverd.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank constateert met de officier van justitie dat er, gezien de genoemde pleegdata, geen enkele sprake is van overlap tussen de feiten waarop het onderhavige EAB betrekking heeft en de feiten die in de overige EAB’s zijn genoemd. Reeds om deze reden wordt het verweer van de raadsman worden verworpen. Voor het stellen van aanvullende vragen bestaat geen aanleiding.

6 Artikel 11 OLW: Hongaarse detentieomstandigheden

Inleiding

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken[5] op basis van het rapport van the Comittee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading treatment or Punishment (hierna: CPT) van 3 december 2024 overwogen dat sprake is van een onveilige situatie in de penitentiaire inrichting in Tiszalök, gelet op de ill-treatment van gedetineerden door het gevangenispersoneel en het geweld tussen gedetineerden onderling. Daarop heeft de rechtbank geoordeeld dat er voor gedetineerden in de penitentiaire inrichting in Tiszalök een algemeen reëel gevaar bestaat dat zij aan een onmenselijke of vernederende behandeling zullen worden blootgesteld in de zin van artikel 4 Handvest.

Bij brief van 9 juli 2025 heeft van het Department of International Criminal Law​​​​​​​van het Ministery of Justice of Hungary de volgende individuele detentiegarantie ​​​​​​​opgesteld: "The Hungarian authorities guarantee that in case the surrender of [opgeëiste persoon] occurs, she will not be placed in the Tiszalök National Prison and — in line with our attached binding assurance — she will be transported for placement to the Szombathely National Prison as soon as possible.

    *Our assurance is valid concerning all the already existing and future arrest warrants issued by our national authorities."*

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de door de Hongaarse uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie een algemeen gevaar dient te worden aangenomen voor alle detentiecentra in Hongarije. Dit geldt des te meer nu de opgeëiste persoon een Roma is en Roma’s in Hongaarse detentiecentra worden gediscrimineerd. Ook blijkt uit de aanvullende informatie niet concreet hoeveel vierkante meter ruimte de opgeëiste persoon zal krijgen en hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon buiten de cel mag verblijven. De overlevering van de opgeëiste persoon dient dan ook te worden geweigerd, aldus de raadsman.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is geen sprake van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op basis waarvan een algemeen gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling aangenomen moet worden voor gevangenissen in Hongarije, afgezien van het algemeen gevaar dat is aangenomen voor de gevangenis in Tiszalök. De rechtbank heeft recent meermaals de overlevering toegestaan voor personen voor wie een soortgelijke garantie was afgegeven. Dat opgeëiste persoon tot de Roma behoort, maakt dit niet anders.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van haar eerder uitgezette lijn[6], te weten dat in het algemeen geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse gevangenissen (met uitzondering van de gevangenis in Tiszalök). De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Hongarije naar voren gebracht, die duiden op een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden – of meer specifiek: Roma – in Hongarije, buiten het gevaar dat voor Tiszalök is vastgesteld. Dergelijke gegevens zijn ook niet bij de rechtbank ambtshalve bekend. Het gevaar zoals is aangenomen voor de penitentiaire inrichting in Tiszalök ziet – zoals hiervoor opgemerkt – overigens op de ill-treatment van gedetineerden door het gevangenispersoneel en het geweld tussen gedetineerden onderling; niet op de beschikbare ruimte voor gedetineerden en/of aantal uren buiten de cel. Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.[7]

Uit deze individuele detentiegarantie van het Department of International Criminal Law​​​​​​​van het Ministery of Justice of Hungary van 9 juli 2025 volgt dat gegarandeerd wordt dat de opgeëiste persoon na overlevering niet zal worden geplaatst in the Tiszalök Penitentiary Center.

Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de verstrekte individuele garantie, hiermee het vastgestelde algemene reële gevaar met betrekking tot de penitentiaire inrichting in Tiszalök voor de opgeëiste persoon weggenomen. De weigeringsgrond van artikel 11 OLW staat niet aan de overlevering in de weg.

7 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8 Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan Budapest-Capital Regional Court, Hongarije, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, mrs. B.M. Vroom-Cramer en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 augustus 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 OLW.

Met parketnummers 13-151946-25 (EAB I), 13-151904-25 (EAB II), 13-151916-25 (EAB III), 13-167648-25 (EAB V), 13-167719-25 (EAB VI), 13-173538-25 (EAB VII), 13-173573-25 (EAB VIII) en 13-173589-25 (EAB IX).

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 13 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:1257, na de tussenuitspraak van 7 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:232

ECLI:NL:RBAMS:2020:2673.

HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.


Voetnoten

Zie artikel 23 OLW.

Met parketnummers 13-151946-25 (EAB I), 13-151904-25 (EAB II), 13-151916-25 (EAB III), 13-167648-25 (EAB V), 13-167719-25 (EAB VI), 13-173538-25 (EAB VII), 13-173573-25 (EAB VIII) en 13-173589-25 (EAB IX).

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 13 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:1257, na de tussenuitspraak van 7 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:232

ECLI:NL:RBAMS:2020:2673.

HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.