Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:5762 - Rechtbank Amsterdam - 5 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:57625 augustus 2025

Rechtsgebieden

StrafrechtEuropees Strafrecht

Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/153858-25 (EAB III)

Datum uitspraak: 5 augustus 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 3 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 14 april 2025 door the District Court in Ostrava, Tsjechië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] geboren in [geboorteplaats] (Tsjechië) op [geboortedag] 1999, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP adres] , uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 juli 2025, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot mr. L.J. Woltring, beiden advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Tsjechische taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een criminal order of the District Court in Ostrava dated 30 October 2020, file No 71 T 128/2020, in conjunction with the resolution of the District Court in Ostrava dated 15 November 2024, file No 71 T 128/2020.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 292 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissingen.

Deze beslissingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.[3]

3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de verdediging De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is op welke datum het vonnis van 30 oktober 2020 (hierna: het vonnis) aan de opgeëiste persoon is betekend. Onder 3.3 van onderdeel d) van het EAB staat dat het vonnis op ‘21/12/2020’ aan hem is betekend, terwijl bij de toelichting staat dat het vonnis op ‘21 November 2020’ aan hem is betekend. Daarnaast is de opgeëiste persoon niet op de hoogte geweest van de zitting of opgeroepen voor de zitting die tot de omzetting van de opgelegde taakstraf heeft geleid. De overlevering moet daarom worden geweigerd, dan wel moet hierover duidelijkheid worden verschaft door de Tsjechische autoriteiten.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW geen beletsel vormt voor de overlevering, dat het verschil in de data waarop het vonnis is betekend een kennelijke verschrijving betreft en dat de beslissing om de taakstraf naar een gevangenisstraf om te zetten niet aan artikel 12 OLW hoeft te worden getoetst.

Oordeel van de rechtbank over het vonnis De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid van artikel 12, sub c, OLW heeft voorgedaan. In onderdeel d) van het EAB staat onder 3.3 vermeld dat aan de opgeëiste persoon op 21 december 2021 een kopie van het vonnis is uitgereikt, waarbij hij is geïnformeerd over zijn recht op een herziening of appel en dat de opgeëiste persoon niet binnen de gestelde termijn om herziening of appel heeft verzocht. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

De rechtbank stelt voorts vast dat in de toelichting in onderdeel d) van het EAB sprake is van een kennelijke verschrijving met betrekking tot de datum van de betekening van het vonnis . Uit deze toelichting blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon binnen acht dagen beroep of verzet kan aantekenen nadat het vonnis aan hem is betekend en dat de opgeëiste persoon dit niet heeft gedaan. Vervolgens is in de toelichting vermeld het vonnis op 30 december 2020 onherroepelijk is geworden. Deze laatste datum strookt met het verstrijken van de eerder genoemde termijn van acht dagen, na de datum van betekening van 21 december 2020 die is vermeld onder 3.3 van onderdeel d) van het EAB. Daarnaast blijkt uit het originele EAB dat in de toelichting bij onderdeel d) de maand november niet voluit is geschreven maar met het cijfer 11 is weergegeven. De kans op een verschrijving is hiermee groter dan wanneer de maand volledig zou zijn uitgeschreven. De rechtbank verwerpt op grond van het voorgaande het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

Oordeel van de rechtbank over de omzettingsbeslissing van 15 november 2024 Uit het EAB en de aanvullende informatie van 9 juli 2025 volgt dat in het vonnis aanvankelijk een taakstraf was opgelegd en dat deze taakstraf bij beslissing van 15 november 2024 is omgezet naar een gevangenisstraf (hierna: de omzettingsbeslissing).

Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 23 maart 2023[4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot omzetting, ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 juli 2025 blijkt dat de reden van omzetting niet is gelegen in het plegen van een nieuw strafbaar feit, maar omdat de opgeëiste persoon de taakstraf niet had uitgevoerd.

Uit voornoemd arrest van het Hof van Justitie volgt verder dat, indien een omzettingsbeslissing ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de aard of maat van de eerder opgelegde straf wordt gewijzigd en de autoriteit die deze beslissing heeft gegeven, op dat punt over een zekere mate van beoordelingsbevoegdheid beschikte, de omzettingsbeslissing ook dient te worden getoetst aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.[5]

De aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 juli 2025 vermeldt hierover het volgende:

“The District court Ostrava decided to convert according to § 65/3 czech criminal code. Every hour of non-served community service punishment only started but not finished shall correspond to one day of a prison sentence”

Hieruit volgt dat de rechter die de omzettingsbeslissing heeft gegeven, daarbij niet over een beoordelingsbevoegdheid beschikte ten aanzien van de maat van de eerder opgelegde straf. Volgens de aanvullende informatie geschiedt de omzetting immers aan de hand van een rekenkundige methode, waarbij ieder niet gewerkt uur taakstraf wordt omgezet naar een dag gevangenisstraf. Uit de aanvullende informatie volgt ook dat de rechter bij de omzettingsbeslissing de aard van de straf heeft gewijzigd en dat hij daarbij over een zekere beoordelingsbevoegdheid beschikte (‘decided to convert’).[6] Dit betekent dat ook de omzettingsbeslissing dient te worden getoetst aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.

De rechtbank heeft voor de toetsing van de omzettingsbeslissing aan artikel 12 OLW nadere informatie nodig over de procedure die heeft geleid tot de omzettingsbeslissing. De beslistermijn ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW biedt echter geen ruimte meer voor het inwinnen van nadere informatie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. Om die reden zal de rechtbank de zaak afdoen in het voordeel van de opgeëiste persoon, omdat zij niet over informatie beschikt waaruit zou blijken dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen tijdens de procedure die heeft geleid tot de omzettingsbeslissing.

De overlevering kan daarom op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet geen reden om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond omdat de daartoe benodigde informatie ontbreekt.

5 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7 Beslissing

WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the District Court in Ostrava (Tsjechië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

HEFT OPde overleveringsdetentie.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. O.P.M. Fruytier en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 augustus 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.

Vergelijk Rechtbank Amsterdam 21 mei 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:2867).


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.

Vergelijk Rechtbank Amsterdam 21 mei 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:2867).