Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:5531 - Rechtbank Amsterdam - 24 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:553124 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Zaaknummer: C/13/770913 / JE RK 25-432 Datum uitspraak: 24 juli 2025

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de Raad,

over

[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2014, ook te noemen: [minderjarige 1] ,

en

[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2018, gezamenlijk te noemen: de minderjarigen/de kinderen.

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] , wonende op een geheim adres, hierna mede te noemen de moeder, advocaat mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam.

De kinderrechter merkt als informanten aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, hierna ook te noemen de GI

en

[de vader] , wonende te [woonplaats] , hierna mede te noemen de vader, advocaat mr. S.M. Oort te Zeewolde.

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

  • het verzoek van de Raad van 13 juni 2025 2025, ingekomen bij de griffie op 17 juni 2025.

1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025, tegelijk met de behandeling in de zaak met kenmerk C/738053 / FA RK 23-5351. Daarbij waren aanwezig:

  • dhr. [naam 1] namens de Raad;

  • dhr. [naam 2] en mw. [naam 3] namens de GI.

2 De feiten

2.1. Bij beschikking van deze rechtbank van 3 oktober 2024 is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

2.2. [minderjarige 1] is erkend door de vader. [minderjarige 2] is niet erkend door de vader.

2.3. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

3 Het verzoek

3.1. De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4 De standpunten

De Raad

4.1. De Raad heeft in het rapport het volgende overwogen. Uit het eerdere onderzoek van de RvdK van 2024 in de gezag- en omgangszaak bleek dat de relatieproblemen tussen ouders zijn weerslag hadden en nog steeds hebben op de veiligheid en de sociale- en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] omdat zij getuige en mogelijk slachtoffers zijn geweest van de ruzies/spanningen tussen ouders en veel onrust in de thuissituatie hebben ervaren. Door spanningen tussen ouders en de angst van de kinderen voor vader, hebben de kinderen geen contact met vader en weten ze niet wanneer en hoe het contact met hun vader zal verlopen om zodoende een relatie met hem te kunnen opbouwen. Omdat het zeer jonge kinderen zijn heeft dit een groot effect op het opbouwen van een relatie met vader. [minderjarige 1] is uitgesproken in zijn wil geen contact met vader te willen hebben en [minderjarige 2] gaf aan dat hij vader niet kent. De RvdK was en is van mening dat indien er geen verandering komt, de kinderen zich zouden kunnen ontwikkelen tot angstige, onzekere kinderen die zich geen (goed) beeld van hun vader hebben kunnen vormen. Indien de eerdere negatieve ervaringen niet bespreekbaar kunnen zijn dan kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dit meenemen in hun ontwikkeling naar volwassenheid, wat nadelige gevolgen kan hebben voor hun zelfbeeld en zelfvertrouwen in de toekomst.

4.1.1. Uit het huidige onderzoek is gebleken dat de zorgen die er waren uit het vorig onderzoek, nagenoeg onveranderd zijn gebleven. Ondanks dat de kinderen, sinds de breuk van ouders, in de thuissituatie bij moeder opgroeien, is er nog steeds sprake van een zorgelijke (emotionele) ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er is mogelijk sprake van een doorwerking van de traumatische ervaring die zij hebben opgedaan in de periode toen ouders nog samen waren. Zij werden destijds door de zorgelijke thuissituatie belast en onvoldoende in bescherming genomen door de handelswijze van ouder(s). Dit heeft geleid tot risico’s voor zowel de directe veiligheid als de algehele ontwikkeling van de kinderen. De kinderen ervaren veel stress en er is sprake van veel angst bij hen. De onveiligheid van de kinderen in de thuissituatie is niet meer aanwezig, maar er is nog steeds sprake van angst voor vader, vooral bij [minderjarige 1] . Hij heeft samen met zijn begeleider een zorgelijke brief geschreven aan de kinderrechter, waarin hij aangeeft wat hij van vader vindt en dat hij geen contact met hem wil hebben. Hij is zeer uitgesproken in de brief, uit zich zeer negatief over vader. Dit is niet passend bij de leeftijd maar laat wel zien dat hij boos en angstig is en hoe erg hij dus klem zit. Er is geen enkele ruimte meer om iets positiefs over zijn vader te denken of te zeggen. Ieder kind is in de kern loyaal aan zijn ouders, dus het is opvallend dat [minderjarige 1] zijn vader zo volledig afwijst en geen enkele loyaliteit toont.

4.1.2. De RvdK heeft tevens zorgen over het persoonlijk functioneren van beide ouders. In het eerdere rapport was ouders door de RvdK het advies gegeven om zich aan te melden bij het OKT voor begeleiding over hoe zij op een adequate wijze invulling zouden kunnen geven aan hun ouderschap, en het Centrum voor Relationele Therapie (CRT) van Arkin te benaderen. Dit is niet opgevolgd door ouders. Ondanks de inzet van hulp voor de kinderen en moeder is er nauwelijks verandering waar te nemen in de zorgelijke ontwikkeling van de kinderen en de houding van moeder als het gaat om ondersteunen van het contact tussen vader en zijn zoons.

4.1.3. Op grond van het voorgaande heeft de Raad verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, waarbij de volgende doelen zijn gesteld:

  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien op in een veilige opvoedsituatie, waarbij er niet geschreeuwd, gescholden of geslagen wordt door de volwassenen die voor hen zorgen.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich conform hun leeftijd. Ze kunnen zich richten op de dingen die belangrijk zijn op hun leeftijd; naar school gaan en met vriendjes spelen, zonder angstig en boos te zijn.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen hulp op maat m.b.t. hun opgelopen trauma`s. Dit is reeds ingezet en moet gecontinueerd worden. En zij krijgen de ruimte en ondersteuning om te weten wie hun vader is.
  • Ouders communiceren over de kinderen zonder elkaar verwijten te maken.
  • Ouders accepteren gezamenlijk hulp gericht op ouderschap na de scheiding. Hierbij kan gedacht worden aan het Centrum voor Relationele Therapie (CRT) van Arkin.

4.1.4. De Raad herhaalt het advies aan ouders om zich voor hulp en begeleiding te melden bij het OKT, zodat het OKT de regierol krijgt en deze kan monitoren. De hulpverlening aan de moeder en de kinderen dient gecontinueerd en afgestemd te worden. Ten aanzien van vader geldt dat van belang is dat hij inziet dat hij hulp nodig heeft met betrekking tot zijn (agressieve) gedrag, zodat er in de toekomst eventueel contactherstel met de kinderen kan plaatsvinden. De Raad denkt dat moeder zonder (gedwongen) hulpverlening onvoldoende in staat is om de kinderen in dat contactherstel te begeleiden. Het vrijwillig kader is onvoldoende, aangezien moeder en kinderen reeds hulp krijgen, maar er nauwelijks een verandering waar te nemen is. Binnen de OTS kunnen ouders samen met de hulpverlening nagaan wat binnen de mogelijkheden van de kinderen en moeder ligt om het contact met vader in de toekomst vorm te kunnen geven. De Raad gunt het de kinderen om op termijn weer een beeld te kunnen vormen van hun vader dat niet alleen maar negatief is en hoopt dat het contact in de toekomst wel hersteld kan worden.

4.1.5. De Raad heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het gaat nu niet goed met de kinderen, ze kampen met veel angst. Ouders zijn totaal verschillend en hebben een compleet andere beleving van wat er in de thuissituatie heeft plaatsgevonden. Vaststaat dat ook [minderjarige 1] een compleet andere beleving heeft van wat er in het verleden is gebeurd dan de vader, ook los van de beïnvloeding door de beleving van de moeder. [minderjarige 1] is bovendien afhankelijk van de moeder, hij kan bijna niet anders dan voor haar kiezen. [minderjarige 1] voelt zich niet gehoord, gezien of serieus genomen. De vader moet hierop reflecteren en zich kunnen gaan inleven in het perspectief van [minderjarige 1] , daar zit voor de vader de sleutel tot verbetering van de situatie.

4.1.6. De kinderen hebben er volgens de Raad belang bij dat ze voor zichzelf een zelfstandig beeld van de vader kunnen vormen. Tegelijkertijd is er de moeder die veel stress ervaart van de situatie en juist naar rust, veiligheid en enige stabiliteit aan het zoeken is. Het is belangrijk dat er een onafhankelijke persoon of partij komt die voldoende impact en mogelijkheden heeft om te kijken wat de kinderen nodig hebben, gelet op deze verschillende ouders, de tegenstellingen in de belangen en behoeften, en de manier waarop de ouders zich tot elkaar verhouden. Iemand met een scherpe visie ten aanzien van de kinderen die zowel naar de moeder als naar de vader toe vertaalt waar de kinderen staan en wat ze nodig hebben van beide ouders om tot stabiliteit te komen. In samenwerking met de huidige behandelaren van de moeder en de kinderen kan worden gekeken naar alles wat er speelt, hoe een brug geslagen kan worden en hoe het een en ander op elkaar afgestemd kan worden. Binnen een ondertoezichtstelling kan de focus komen te liggen op de veroorzakende factoren van het trauma. Er moet rust en ruimte worden gezocht om te werken aan het trauma, daarna kan er een plan worden gemaakt om de volgende stap te zetten. Daar is nu nog geen ruimte voor. De volgende stap is niet voor vrijwillige hulpverlening maar hier moet naartoe gewerkt worden binnen het kader van gedwongen hulpverlening. Vrijwillige hulpverlening vindt plaats enkel op basis van de hulpvraag; de hulp voor dit gezin moet breder zijn dan dat.

De moeder

4.2. De moeder heeft mede bij monde van haar advocaat en conform de overgelegde pleitnota onder meer verklaard dat een ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft en contraproductief zal werken. De moeder en de kinderen hebben al alle noodzakelijke hulpverlening in het vrijwillig kader. De moeder hoopt dat er rust komt zodat zij haar EMDR therapie kan starten, zodat haar belastbaarheid zal toenemen. De vrees bestaat dat de vrijwillige hulp bij een ondertoezichtstelling zal stoppen, in die zin dat de regiehouder die nu vanuit de gemeente betrokken is, haar taken zal moeten neerleggen. Dit is onwenselijk omdat zij het gezin goed kent en haar hulp van waarde is. Verzocht wordt het verzoek af te wijzen.

De vader

4.3. De vader heeft mede bij monde van zijn advocaat en conform de overgelegde pleitnota onder meer verklaard dat hij de noodzaak voor een ondertoezichtstelling onderschrijft. De kinderen verkeren al langere tijd en in toenemende mate in een ernstig loyaliteitsconflict en hebben de kant van de moeder gekozen. Dit is schadelijk voor hun ontwikkeling. Er is hulpverlening nodig. De hulpverlening in het vrijwillig kader heeft niet of onvoldoende baat gehad. Verzocht wordt het verzoek toe te wijzen.

De beoogde GI

4.4. Namens de GI is onder meer verklaard dat er niet per direct een gezinsmanager beschikbaar is maar als het gezin te lang moet wachten, zal er contact opgenomen worden om te kijken wat nodig is en wat er gedaan kan worden. Het sociaal team van de gemeente begeleidt het gezin al langere tijd en ook Veilig Thuis is betrokken. De GI werkt vanuit een methode die beoogt de gezinspatronen te doorbreken. Bij een ondertoezichtstelling is het niet zo dat de huidige hulpverlening van de gezinsbegeleidster vanuit de gemeente, mevrouw [naam 4] , moet worden afgesloten. Er kan samen met de GI aan de doelen worden gewerkt.

5 De beoordeling

Belanghebbende

5.1. Alvorens tot een inhoudelijk oordeel te komen zal de kinderrechter beslissen op het verzoek van de zijde van de vader om hem aan te merken als belanghebbende in deze procedure. De kinderrechter wijst dit verzoek af. Volgens vaste jurisprudentie is de ouder zonder gezag geen belanghebbende.[1] De kinderrechter is onder verwijzing naar die jurisprudentie van oordeel dat niet is voldaan aan het gestelde in artikel 798 lid 1 Rv.

Inhoudelijk

5.2. De kinderrechter stelt bij de beoordeling allereerst vast dat de Raad ten aanzien van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met de kinderen heeft geadviseerd tot afwijzing. Daartoe stelt de Raad dat het op dit moment nog niet in het belang van de kinderen is om persoonlijk contact met de vader te hebben omdat er sprake is van angst bij de kinderen. De Raad acht het van belang dat eerst rust komt bij de moeder en kinderen, alvorens de mogelijkheid van contactherstel onderzocht kan worden. Binnen de OTS (ondertoezichtstelling) kunnen ouders samen met de hulverlening nagaan wat binnen de mogelijkheden van de kinderen en de moeder ligt om het contact met de vader in de toekomst vorm te kunnen geven. De Raad gunt het de kinderen om op termijn weer een beeld te kunnen vormen van de vader dat niet alleen maar negatief is en hoopt dat het contact in de toekomst wel hersteld kan worden. Bij beschikking van heden is het verzoek van de vader overeenkomstig het advies van de Raad afgewezen.

5.3. Bij de beoordeling van de vraag of in de huidige situatie een ondertoezichtstelling dient te volgen, is het volgende van belang. Beide ouders nemen verschillende stellingen in over wat zich in het verleden in de thuissituatie heeft afgespeeld. De vader geeft aan dat sprake was van een spanningsvolle relatie, waarin beide partijen aan de spanningen bijdroegen, de moeder soms geweld gebruikte tegen hem en onvoorspelbaar was. Hij ontkent dat er fysiek of emotioneel geweld van zijn kant jegens de moeder of de kinderen heeft plaatsgevonden en stelt dat inmiddels sprake is van ouderverstoting door beïnvloeding van de kinderen door de moeder.

5.3.1. De moeder stelt daarentegen dat er tijdens de relatie sprake was van een patroon van fysiek en mentaal geweld van de zijde van de vader jegens haar en de kinderen. Dit geweld bestond volgens haar uit vernederingen, bedreigingen met de dood, vernielingen, controlerend gedrag en fysiek geweld. Ook [minderjarige 1] heeft over dit huiselijk geweld verteld, onder andere over een verwurging van de moeder door de vader. De moeder stelt dat de kinderen en zijzelf hierdoor getraumatiseerd zijn en daarvoor al jaren onder behandeling staan van gespecialiseerde hulpverleners. De kinderen zijn onverminderd angstig voor de vader en willen geen contact met hem, aldus de moeder. Deze angst en het complete gebrek aan draagkracht voor contact met de vader blijkt ook duidelijk uit de brief die [minderjarige 1] heeft geschreven. De moeder voelt zich tot op heden niet serieus genomen door betrokken instanties.

5.4. Het dossier bevat, naast de verklaringen van de moeder en [minderjarige 1] , diverse aanwijzingen voor het door de moeder gestelde huiselijke geweld. Zo staat [minderjarige 1] al sinds lange duur onder behandeling van een traumatherapeut en benoemt zijn hoofdbehandelaar blijkens het rapport dat in het verleden conflicten geweest tussen de ouders in zijn bijzijn, dat naar aanleiding van deze conflicten tussen ouders door de jaren heen meldingen zijn gedaan bij verschillende instanties wegens vermoedens van (verbaal) geweld, en dat meer informatie hierover is bekend is bij onder andere de huisarts en [gemeente] . Ook is duidelijk geworden dat Veilig Thuis, Blijvend Veilig en de politie bij het gezin betrokken zijn geweest.

5.5. De Raad heeft tweemaal onderzoek gedaan in deze zaak, maar dit onderzoek heeft zich niet gericht op het verkrijgen van een beeld van de aard en ernst van het gestelde huiselijk geweld gedurende de relatie van partijen. De destijds betrokken instanties zijn daarover door de Raad niet als informanten benaderd en ook heeft geen onderzoek plaatsgevonden door afname van een gestructureerd feitenonderzoek zoals de MASIC (Mediator's Assessment of Safety Issues and Concerns). De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling op zichzelf terecht gesteld dat de beleving van dezelfde feiten door verschillende personen zeer uiteen kan lopen, en dat de kinderen hoe dan ook serieus genomen moeten worden in hun angsten. Dit maakt echter nog niet dat onderzoek naar de feiten in het geheel niet meer relevant is. Inzet op een adequate analyse van het verleden van partijen is van belang voor het bepalen van wat er in de toekomst moet gebeuren. Voor het bepalen van de aard van de ontwikkelingsbedreiging en de noodzaak en doelen van een ondertoezichtstelling is van belang of sprake is geweest van spanningen over en weer in een min of meer gelijkwaardige relatie, of dat sprake is geweest van ongelijkwaardigheid en eenzijdig geweld. Beide situaties vergen een andere aanpak. Doordat dit in de onderzoeken van de Raad in het midden wordt gelaten, worden beide partijen gefaciliteerd in het volharden in hun eigen narratief, waardoor geen ruimte ontstaat voor het geven en ontvangen van erkenning als stap naar de toekomst. Ook blijft onduidelijk of van de moeder wel verwacht kan worden dat zij gezamenlijke trajecten met de vader aangaat bij het Centrum voor Relationele Therapie en het OKT, zoals de Raad adviseert, omdat dit in het geval van het door haar gestelde verleden een reëel risico op secundaire victimisatie met zich brengt. Uit de stukken blijken duidelijke aanwijzingen dat confrontatie met de vader voor zowel de moeder als [minderjarige 1] als grote trigger voor herbeleving van trauma vormt. De moeder heeft ook gesteld dat zij zich wenst te richten op haar eigen traumabehandeling en dat zij dient te starten met EMDR. Hoe dit alles zich verhoudt tot de verzochte ondertoezichtstelling, is voor de kinderrechter onduidelijk gebleven.

5.6. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat op basis van het onderzoek van de Raad zonder meer zorgen over de ontwikkeling van de kinderen bestaan, maar dat de aard van de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en daarmee ook de doelen van de ondertoezichtstelling onvoldoende kunnen worden vastgesteld. De kinderrechter stelt vast dat zowel de moeder als de kinderen zijn ingebed in hulpverlening en dat deze gecontinueerd zal worden. De rechtbank zal het verzoek van de Raad bij de huidige stand van zaken dan ook afwijzen.

6 De beslissing

De kinderrechter:

6.1. wijst het verzoek af;

6.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

ECLI:NL:HR:2014:2665, Hoge Raad, 14/01665 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2014:2665&showbutton=true&keyword=ECLI%253aNL%253aHR%253a2014%253a2665&idx=1)


Voetnoten

ECLI:NL:HR:2014:2665, Hoge Raad, 14/01665 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2014:2665&showbutton=true&keyword=ECLI%253aNL%253aHR%253a2014%253a2665&idx=1)