Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/225068-24

Datum uitspraak: 24 september 2024

UITSPRAAK

op de vordering van 1 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 12 april 2024 door the Kecskemét Regional Court, Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon], geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1977, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 september 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Hongaarse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis (No. 18.B.517/2020/68) van deKecskemét District Courtvan 28 september 2021, dat onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden met de beslissing van 27 september 2022*(No. 2.Bf.23/2022/14)*van de Kecskemét Regional Court, als de rechtbank van tweede aanleg.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.

Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.[3]

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon zijn straf al heeft uitgezeten. Daarom staat artikel 9, eerste lid, sub c, OLW althans artikel 9, tweede lid, sub b en onder 1, OLW volgens hem in de weg aan overlevering.

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat – gelet op het vertrouwensbeginsel – deze enkele niet-onderbouwde stelling onvoldoende is om niet uit te gaan van de juistheid van de informatie in het EAB. Het verweer wordt daarom verworpen.

3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep. In dat geval is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.[4] Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende lidstaat van 2 september 2024 volgt dat er een hoger beroep heeft plaatsgevonden en dat tegen deze beslissing geen gewoon hoger beroep mogelijk is. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.

De raadsman heeft aangevoerd dat – anders dan in het EAB staat – de opgeëiste persoon geen raadsman had die hem ter zitting heeft bijgestaan, noch dat er enig overleg of contact is geweest met een raadsman. De opgeëiste persoon heeft dus ook niet een raadsman gemachtigd om hoger beroep namens hem in te stellen. Dat betekent dat geen van de omstandigheden uit artikel 12 OLW zich voordoen, waardoor de rechtbank de overlevering kan weigeren. De rechtbank kan van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren niet afzien nu niet kan worden gezegd dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht of dat hij onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn correspondentie. Zijn opgegeven adres is nog steeds zijn postadres.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering niet op grond van artikel 12 OLW kan worden geweigerd nu zich de situatie onder artikel 12, sub b, OLW voordoet, omdat de opgeëiste persoon een gemachtigd raadsman had, die hem in hoger beroep heeft verdedigd.

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich een omstandigheid als in artikel 12, sub b, OLW heeft voorgedaan. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 2 september 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in hoger beroep en hij een door hem gemachtigd advocaat had die hem daadwerkelijk heeft verdedigd tijdens dit proces. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

De enkele niet-onderbouwde stelling van de opgeëiste persoon dat hij geen gemachtigd advocaat had, is – zoals hiervoor ook uitgelegd – onvoldoende om niet uit te gaan van de informatie in het EAB.

4 Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.

De feiten leveren naar Nederlands recht op:

overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.

5 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon al eerder is mishandeld door de politie en het personeel in de gevangenis toen hij in Hongarije gedetineerd zat. De opgeëiste persoon vreest dat hij wederom zal worden mishandeld, met mogelijk nog ernstigere gevolgen. Om die reden moet geen gevolg worden gegeven aan het overleveringsverzoek.

De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat dit beroep op artikel 11 OLW niet kan slagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van haar eerder uitgezette lijn[5], te weten dat in het algemeen geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen. De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Hongarije naar voren gebracht die tot een ander oordeel moeten leiden. Dergelijke gegevens zijn ook niet ambtshalve bij de rechtbank bekend. Gelet op het gegeven kader in de uitspraak Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), komt de rechtbank dan ook niet toe aan de vraag of sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon. Het verweer wordt verworpen.

6 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 11 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Kecskemét Regional Court (Hongarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter, mrs. J.B. Oreel en C.M. Delstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 september 2024.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.

ECLI:NL:RBAMS:2020:2673.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.

ECLI:NL:RBAMS:2020:2673.