ECLI:NL:RBAMS:2024:5761 - Rechtbank Amsterdam - 11 september 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-300946-23
Datum uitspraak: 12 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon], geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1973, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. de Haan, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft. 3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een judgment of the District Court of Gödöllö van 25 februari 2016 (No. 10.B.199/2015/21), which became final and binding through Decision of the Budapest Environs Regional Courtvan 22 september 2016 (No. 3.Bf.417/2016/6).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zes maanden (aangezien de opgeëiste persoon reeds één jaar gevangenisstraf heeft uitgezeten). De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissingen.
Deze beslissingen betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is waarom de opgeëiste persoon na het deels uitzitten van de aan hem opgelegde gevangenisstraf in vrijheid is gesteld en waarom hij nu alsnog zes maanden gevangenisstraf moet uitzitten. De verdediging meent dat hierover aanvullende vragen gesteld moeten worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De procedure in hoger beroep is relevant voor de toets als bedoeld in artikel 12 OLW. Ten aanzien van het hoger beroep is artikel 12 sub a OLW van toepassing. De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris in het kader van dit EAB verklaard dat hij wist dat hij nog zes maanden gevangenisstraf moest uitzitten. In het EAB wordt onder f) melding gemaakt van community work. Er kan echter niet worden vastgesteld op welke grond de tenuitvoerlegging van de resterende zes maanden gevangenisstraf is bevolen, zodat daarover meer informatie nodig is.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 13 augustus 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon de oproep voor de zitting in hoger beroep persoonlijk in ontvangst heeft genomen en daarbij heeft aangegeven niet aanwezig te willen zijn bij die procedure. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van de procedure en heeft uit eigen beweging uitdrukkelijk afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank is dan ook van oordeel dat overlevering niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon leidt.
De opgeëiste persoon heeft één jaar van de aan hem opgelegde gevangenisstraf uitgezeten, waarna hij is vrijgelaten. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij wegens goed gedrag is vrijgelaten, en dat deze beslissing later is herroepen. Noch uit de verklaring van de opgeëiste persoon, noch uit het EAB of de aanvullende informatie, blijkt dat er sprake is geweest van een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ertoe heeft geleid dat de invrijheidsstelling is herroepen. Integendeel, de informatie onder f) van het EAB lijkt erop te duiden dat dit is gebeurd vanwege het niet verrichten van community work. De rechtbank hoeft daarom geen andere procedure aan artikel 12 OLW te toetsen dan de veroordeling waarbij de gevangenisstraf van één jaar en zes maanden is opgelegd.
4 Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 levert naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal, door twee of meer verenigde personen
Feit 2 levert naar Nederlands recht op:
diefstal, door twee of meer verenigde personen
5 Samenloop van Europese aanhoudingsbevelen
De rechtbank heeft geconstateerd dat er naast het onderhavige EAB ook nog een Duits vervolgings-EAB (parketnummer: 13-244614-24) is uitgevaardigd ten aanzien van de opgeëiste persoon. Het Duitse EAB is op een latere zitting behandeld dan het onderhavige EAB.
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben zich in deze zaak op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 26, derde lid, OLW voorrang moet worden gegeven aan het Duitse vervolgings-EAB.
Voor zover de overlevering ten aanzien van beide EAB’s wordt toegestaan, laat de rechtbank het oordeel over het verlenen van voorrang over aan de zittingscombinatie die uitspraak doet met betrekking tot het Duitse EAB.
6 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
7 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.
8 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Balassagyarmat Regional Court, Sentence Enforcement Group, Hongarije voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter, mrs. M.C. Danel en A. Pahladsingh, rechters, in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.