ECLI:NL:RBAMS:2024:3257 - Rechtbank Amsterdam - 4 juni 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/007225-24
Datum uitspraak: 5 juni 2024
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 10 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De zitting van 22 februari 2024 De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 22 februari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht op zitting te worden gehoord. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda.
De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De tussenuitspraak van 7 maart 2024
De rechtbank heeft op 7 maart 2024 een tussenuitspraak gewezen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
De zitting van 26 maart 2024 De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 26 maart 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht op zitting te worden gehoord. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda.
Tussenuitspraak van 5 april 2024 De rechtbank heeft op 5 april 2024 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst om via de officier van justitie vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden. Bij tussenuitspraak is de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding is ook met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Raadkamers van 17 april 2024 en 3 mei 2024 De raadkamer heeft op 17 april 2024 en op 3 mei 2024 de beslistermijn verlengd met telkens 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en heeft de gevangenhouding eveneens met telkens 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 22 mei 2024 De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 22 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft middels een schriftelijke verklaring afstand gedaan van zijn recht om bij de zitting aanwezig te zijn. Zijn gemachtigd raadsman mr. S. de Goede, advocaat in Breda, is verschenen en heeft namens hem het woord gevoerd.
De rechtbank heeft de beslistermijn verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en heeft de gevangenhouding met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.
3 Tussenuitspraak 7 maart 2024
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 7 maart 2024.
4 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden (heropening)
Standpunt van de raadsman De raadsman heeft betoogd dat de gegeven antwoorden niet de zorgen wegnemen die het CPT heeft geuit. Er is geen concreet antwoord gekomen op de vraag over de activiteiten buiten de cel en of dit daadwerkelijk tot vrijheden leidt. Ook is geen antwoord gekomen op de vraag of de opgeëiste persoon een persoonlijke levensruimte van niet minder dan 3 m2 heeft in een meerpersoonscel en in welk Huis van Bewaring hij wordt gedetineerd. Daarom loopt hij het risico op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De overlevering moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de gegeven antwoorden van 24 april 2024 de zorgen die het CPT heeft geuit, zijn weggenomen. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat het CPT alleen zorgen heeft geuit over het remand regime in Białystok en dat het onwaarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon daar zal worden gedetineerd. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het individuele gevaar is weggenomen met de gegeven antwoorden.
Oordeel van de rechtbank Zoals in de tussenuitspraak al is overwogen, heeft het CPT zorgen geuit over onder meer het aantal uur per dag dat een voorlopige gehechte op cel doorbrengt en de duur van het proces om toestemming te krijgen voor contact met de buitenwereld. Gelet op het CPT-rapport lijken deze zorgen in het gehele remand regime te bestaan en niet alleen in de door het CPT bezochte Huizen van Bewaring. Naar aanleiding hiervan zijn over deze punten van zorg vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten.
Op 24 april 2024 heeft de Plaatsvervangend Arrondissementsofficier van Justitie van het Arrondissementsparket in Poznań de in de tussenuitspraak gestelde vragen als volgt beantwoord:
1 3-5. Activiteiten die worden georganiseerd in verschillende penitentiaire inrichtingen zijn van georganiseerde en planmatige karakter, d.w.z. zij worden uitgevoerd in het kader van een weekplan inhoudende cultuur, onderwijs- en sportactiviteiten, dat wordt goedgekeurd door de directeur van de inrichting. Activiteiten worden gevoerd in sociale ruimten, sporthallen, turnzalen, sportvelden, werkplaatsen alsook in andere ruimten en zij worden uitgevoerd op tijden die vastgesteld worden met het interne reglement van een bepaalde inrichting. Het is wel opmerkenswaard dat aangezien activiteiten in penitentiaire inrichtingen van verschillend karakter zijn is het niet mogelijk te bepalen hoeveel uren buiten de cel wordt doorgebracht door een bepaalde gedetineerdengroep. Voorstellen betreffende deelneming aan verschillende activiteiten worden al in de eerste dagen van het verblijf van de gedetineerde in de inrichting ter zijn/kennis gebracht door bewakers en psychologen.
Artikel 217 paragraaf 1 van het Uitvoerend strafwetboek houdt de bepaling in dat de autoriteit die bevoegd is om beslissing te nemen over het verlenen aan de voorlopig gehechte gedetineerde de toestemming voor het bezoek de autoriteit is ter beschikking waarvan de gedetineerde blijft. In de fase van het vooronderzoek blijft de voorlopig gehechte gedetineerde ter beschikking van de officier van justitie, op wiens voordering dit preventief middel werd toegepast. In de fase van de procedure in de rechtbank is dit de rechtbank aan welke de beschuldigingsakte of een ander document dat de beschuldigingsakte vervangt werd ingediend of wel de rechtbank die voorlopige hechtenis toepast nadat de beschuldigingsakte werd ingediend.
Wat frequentie van bezoeken betreft is hier de beschikking over toestemming voor een bezoek die wordt verleend door de autoriteit ter beschikking waarvan de voorlopig gehechte gedetineerde blijft van doorslaggevende betekenis. Wat de aantal bezoeken aan de voorlopig gehechte gedetineerde betreft is daarbij ook de regeling van belang die gevat is in paragraaf 8 van de verordening van de Minister van Justitie van 23 december 2023 betreffende organisatie- en ordinair reglement van het uitvoeren van voorlopige hechtenis. Deze wetsbepaling regelt in punten 10 en 11 van het tweede lid de dagen, tijden, plaats en wijze van bezoeken alsook de dagen, tijden en plaats van het gebruik maken van het zelf incasserend telefoontoestel. Dit betekent dat deze kwesties mogen anders geregeld worden door directeurs van huizen van bewaring en van penitentiaire inrichtingen in verschillende penitentiaire instellingen.
Een bezoek aan de voorlopig gehechte gedetineerde verloopt onder toezicht van de penitentiaire inrichtingswerker op de wijze waarbij het direct contact van de bezoeker met de gedetineerde niet mogelijk is. De toestemming voor het bezoek met mogelijk direct contact van de betrokkenen hangt altijd af van de beslissing van de autoriteit ter beschikking waarvan de voorlopig gehechte gedetineerde blijft. In dit geval moet de beslissing altijd genomen worden op basis van een individuele beoordeling met het oog op gezins- en familietoestand van de voorlopig gehechte gedetineerde.
Het is ook vermeldingswaardig dat artikel 217 paragraaf 1c van het Uitvoerend strafwetboek houdt de bepaling in betreffende het recht om een klacht in te dienen over de beslissing waarmee het bezoek van de naaste persoon wordt geweigerd. Dit recht oom de klacht in te dienen komt toe aan de voorlopig gehechte gedetineerde alsook aan de naaste persoon die de toestemming voor bezoek aanvraagt. De klacht over de beslissing waarmee het bezoek van de naaste persoon wordt geweigerd wordt ingediend aan de rechtbank ter beschikking waarvan de voorlopig gehechte gedetineerde blijft. De klacht over de beslissing genomen door een officier van justitie wordt behandeld door een officier van justitie van hogere instantie.
In artikel 217c van het Uitvoerend strafwetboek worden door de wetgever beginselen bepaald van het gebruikmaken door de voorlopig gehechte gedetineerde van het zelf incasserende telefoontoestel. De voorlopig gehechte gedetineerde mag in het voorarrest geen gebruik maken van andere communicatiemiddelen dan het zelf incasserende telefoontoestel. De voorwaarde om de voorlopig gehechte gedetineerde gebruik laten maken van het telefoontoestel is de toestemming van de autoriteit ter beschikking waarvan de voorlopig gehechte gedetineerde blijft, waarover sprake is in de inhoud van artikel 217c paragraaf 2 begingedeelte van het Uitvoerend strafwetboek, en indien er meer van de genoemde autoriteiten betrokken zijn dan wordt de toestemming in het regel van elke daarvan vereist. Het blijkt dus van de aangehaalde regelingen dat zonder de toestemming van de hoger genoemde autoriteit ter beschikking waarvan de voorlopig gehechte gedetineerde blijft mag hij geen gebruik maken van het zelf incasserend telefoontoestel.
Gelijk als in het geval van bezoeken mag over de beschikking van de bevoegde autoriteit betreffende weigering om gebruik te mogen maken van het zelf incasserend telefoontoestel op grond van het bepaalde in artikel 217c paragraaf 4 van het Uitvoerend strafwetboek een klacht ingediend worden aan de rechtbank ter beschikking waarvan de voorlopig gehechte gedetineerde blijft en de klacht over de beslissing genomen door een officier van justitie wordt behandeld door een officier van justitie van hogere instantie.
Met het oog erop om de opvangcapaciteit van de penitentiaire inrichting te bepalen worden door de gevangenisdienst metingen en berekeningen gedaan van de oppervlakte van ruimtes in gebouwen waarin de gevangenen worden ondergebracht. De metingen worden gedaan overeenkomstig de Poolse Norm PN-1SO 9836 "Gebruikseigenschappen in het bouwwezen - het bepalen en berekenen van oppervlakte- en volume indicatoren". In de oppervlakte van de woonruimte die wordt bedoeld in artikel 110 paragraf 2 eerste zin van het Uitvoerend strafwetboek wordt de oppervlakte van een vensterniche en van radiatorniche niet inbegrepen evenmin de oppervlakte buiten de binnenste tralies en afgezonderde sanitaire hoeken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de antwoorden van de Poolse autoriteiten op de gestelde vragen niet afdoende om de eerder geuite zorgen over het aantal uur per dag op cel en het contact met de buitenwereld in combinatie met de daaraan voorafgaande toestemmingsprocedure en de duur daarvan, zoals van toepassing in het remand regime, weg te nemen. Daarbij blijkt uit de antwoorden ook niet hoeveel m2 levensruimte (exclusief sanitair) een voorlopig gehechte in een meerpersoonscel heeft.
Gelet op de hiervoor genoemde punten van zorg die zoals gezegd voor het gehele remand regime gelden, de reactie die de Poolse autoriteiten gegeven hebben op de bevindingen in het CPT-rapport en het feit dat de voormelde zorgen met de gegeven antwoorden niet zijn weggenomen, concludeert de rechtbank dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het remand regime in Polen terechtkomen.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in remand regime van de uitvaardigende lidstaat waar hij zal worden gedetineerd.
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de hiervoor geschetste omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het remand regime is aangenomen, dit gevaar – al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het remand regime kan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
1) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het Huis van Bewaring? 2) Zo ja, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven? 3) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, daaraan voorafgaand altijd toestemming zal moeten vragen? 4) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek? 5) Hoeveel vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) heeft de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel ?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit.
5 Beslissing
HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie de hiervoor onder punt 4 opgenomen vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd;
VERLENGT op grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 30 dagen;
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting (of raadkamer) moet worden gepland uiterlijk 14 dagen voor 1 augustus 2024, het einde van de verlengde beslistermijn;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman en van een tolk in de Poolse taal. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. A.J.R.M. Vermolen en E. Biçer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
ECLI:NML:RBAMS:2024:1250.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
ECLI:NL:RBAMS:2024:1250.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 97.