ECLI:NL:RBAMS:2024:2161 - Rechtbank Amsterdam - 16 april 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6260
[eiser] , uit Amsterdam, eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder (het college) (gemachtigde: mr. L. Hugenholtz).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004).
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 28 oktober 2022 afgewezen en de verstrekte voorschotten van € 3.005,13 teruggevorderd.
Met het bestreden besluit van 12 september 2023 op het bezwaar van eiser is het college daarbij gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. M.T.A. Jansen en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft besloten de aanvraag van eiser om een Bbz-uitkering af te wijzen en de betaalde voorschotten terug te vorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Eiser is op 11 december 2019 een eenmanszaak gestart genaamd [.........] . Eiser begon als [naam] . In 2020 is eiser de film- en productiewereld ingerold als [functie] . Daarnaast ontwikkelt eiser zich als 3D-ontwerper.
4. Op 10 januari 2022 heeft eiser een Bbz-uitkering aangevraagd. Het college heeft deze met een besluit van 16 maart 2022 verleend voor de periode 1 december 2021 tot en met 31 maart 2022.
5. Eiser heeft op 5 juli 2022 opnieuw een Bbz-uitkering aangevraagd. Eiser heeft daarbij onder meer jaarrekeningen, omzetgegevens van de laatste zes maanden en bankafschriften van de laatste drie maanden overgelegd.
6. Het college heeft eiser vervolgens voor de maanden juli, augustus en september 2022 voorschotten van in totaal € 3.005,13 verstrekt, in afwachting van een besluit op eisers aanvraag.
7. Met het besluit van 28 oktober 2022 heeft het college de aanvraag van eiser om een Bbz-uitkering afgewezen en de betaalde voorschotten van € 3.005,13 teruggevorderd.
8. Met het bestreden besluit van 12 september 2023 is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Volgens het college mag van een ondernemer worden verwacht dat hij verdienmogelijkheden afstemt op marktkansen en deze kansen actief zoekt en benut om inkomsten te genereren. Ondanks het behalen van aanzienlijke winst in 2020 en 2021 en een gunstige marktsituatie, heeft eiser na 2021 geen activiteiten ondernomen die hebben geleid tot nieuwe opdrachten. In plaats daarvan heeft eiser de focus verlegd naar grafische vormgeving. Ook is het feit dat de privé-onttrekkingen de inkomsten van de onderneming te boven gaan, een factor die volgens het college bijdraagt aan het beeld dat de onderneming niet levensvatbaar is.
Standpunt van eiser
9. Eiser voert in beroep aan dat zijn bedrijf wel degelijk levensvatbaar is. Op basis van eisers historische resultaten is het zeer aannemelijk dat eiser op termijn weer in staat is om zijn jaarlijkse kosten te genereren. Eiser voert aan dat de marktomstandigheden gewoon slecht waren. Eisers verdieping als 3D-ontwerper heeft bovendien tot nieuwe opdrachten geleid. Dat eiser privé meer uitgaven heeft gedaan betwist hij en acht hij bovendien niet relevant voor zijn recht op een Bbz-uitkering.
Overwegingen
10. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag.
12. Een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep is het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan.
13. Nu het hier gaat om een aanvraag rust de bewijslast van levensvatbaarheid op eiser.
14. De rechtbank overweegt dat eiser een opdrachtbevestiging heeft overgelegd en meerdere geanonimiseerde screenshots van een aantal whatsappgroepen waarin aan eiser opdrachten worden aangeboden. Ook heeft hij een mail van 18 oktober 2022 verstrekt waarin hem gevraagd wordt of hij beschikbaar is voor een langere opdracht die in de periode december tot en met januari valt. Uit de whatsappberichten blijkt weliswaar dat eiser meerdere opties heeft, maar niet dat eiser deze opdrachten daadwerkelijk heeft aangenomen. Ditzelfde geldt voor de langere opdracht in de periode december tot en met januari. Daarnaast heeft eiser met de enkele opdrachtbevestiging van het project “ [naam project] ” met een budget van € 1.000 exclusief BTW niet aannemelijk gemaakt dat zijn bedrijf op de peildatum levensvatbaar was. Eiser heeft aangevoerd dat hij met zijn cursussen bezig is om zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt te vergroten, maar eiser heeft niet onderbouwd dat dit op de peildatum tot financieel resultaat heeft geleid. Eiser heeft verder aangegeven dat de zomerperiode altijd een rustige periode is in de film- en televisie-industrie en dat deze door de nasleep van de coronapandemie extra rustig was. Dat hij in die periode minder omzet had is dus te verklaren. De rechtbank merkt op dat de peildatum enkele maanden na de zomerperiode ligt. Ook na de zomerperiode heeft eiser geen omzet gegenereerd. Op de peildatum had eiser namelijk al vanaf april 2022 geen opdrachten meer gehad. Eiser voert daarnaast aan dat hij in 2020 een omzet gedraaid heeft van circa € 20.000 en in 2021 van circa € 30.000. Die omzet ziet echter deels op andere werkzaamheden dan eiser nu uitvoert, namelijk binnen de horeca. Bovendien overstegen eisers privé onttrekkingen in 2021 zijn inkomsten. Uit de winstaangifte 2021 van [.........] volgt dat de privé-onttrekkingen in 2021 € 22.277 waren, terwijl de inkomsten voor 2021 zijn vastgesteld op € 21.877. Anders dan eiser betoogt, is dit wel degelijk een omstandigheid die meeweegt in de afweging of zijn bedrijf levensvatbaar is.
15. Tot en met april 2022 heeft eiser circa € 6.000 omzet gedraaid. Op basis hiervan, in combinatie met zijn bijscholing als 3D-ontwerper, verwacht eiser dat zijn totale jaarlijkse kosten, die volgens eiser circa € 17.000 zijn, gedekt zijn. Deze verwachting maakt niet dat de rechtbank kan oordelen dat eisers bedrijf levensvatbaar is. Volgens vaste rechtspraak geldt dat enkel de eigen verwachting van eiser een onvoldoende basis vormt voor het toekennen van bijstand voor levensonderhoud aan een zelfstandige.
16. Dat inmiddels gebleken is dat eisers bedrijf levensvatbaar is omdat hij nu meerdere opdrachten heeft, doet niet ter zake. De rechtbank kan namelijk alleen uitgaan van eisers financiële situatie op de peildatum, 28 oktober 2022.
Conclusie en gevolgen
17. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college op goede gronden heeft besloten de aanvraag van eiser om een Bbz-uitkering af te wijzen. Tegen de terugbetalingsverlichting van de betaalde voorschotten heeft eiser geen gronden aangevoerd. De rechtbank laat een bespreking van de terugbetalingsverplichting daarom achterwege.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het betaalde griffierecht is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden - Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van ‘t Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: relevante wet- en regelgeving
Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004)
Artikel 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
1°. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan; 2°. voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en 3°. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt;
levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan; boekjaar: de periode van 12 maanden waarover de administratie van de zelfstandige wordt gevoerd; netto inkomen: het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet, met toepassing van artikel 6, tweede lid; bruto inkomen: het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet, zonder toepassing van artikel 31, derde lid, van de wet en artikel 6, tweede lid;
Artikel 23
Artikel 35
Participatiewet
Artikel 52
1. Het college verleent uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld. De eerste zin is niet van toepassing indien:
a. de belanghebbende de voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent; b. bij de aanvraag duidelijk is dat geen recht op algemene bijstand bestaat.
Artikel 58
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen; c. voortvloeit uit gestelde borgtocht; d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat; e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat: 1°. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken; 2°. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
Artikel 78f Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 58, 69, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1116.
Artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4314.
Zie Staatsblad 1995, 2023, pagina 24.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1812.