Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:1931 - Rechtbank Amsterdam - 31 januari 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2024:193131 januari 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 23/2718

en

(gemachtigde: mr. G. Hagens).

Procesverloop

De rechtbank heeft op 16 mei 2023 een beroepschrift ontvangen dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit

De rechtbank heeft de zaak op 19 december 2023 op zitting aan de orde gesteld. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

Wat is er gebeurd?

1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen verweerders beslissing op het verzoek van eiseres om inzage in politiegegevens die over eiseres worden verwerkt.[1][2] Bij uitspraak van 30 januari 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het inzageverzoek te nemen. Eiseres heeft verweerder op 22 april 2023 in gebreke gesteld.[3] Omdat een beslissing uitbleef heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet op tijd nemen van een besluit.

2. Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen.[4] In deze zaak is het griffierecht vastgesteld op € 184,-. De griffier heeft een termijn gesteld waarbinnen het griffierecht moet zijn betaald. Dat betekent dat het hele bedrag binnen die termijn moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is. In de door de griffier aan eiseres verstuurde (aangetekende) notabrieven is eiseres op het bovenstaande gewezen.

3. De griffier heeft eiseres bij brief van 23 mei 2023 een betaaltermijn van twee weken gesteld. In een per aangetekende post verzonden brief van 7 juni 2023 heeft de griffier eiseres een tweede betaaltermijn van twee weken gegeven. Dat betekent dat het griffierecht uiterlijk op 21 juni 2023 door de rechtbank moet zijn ontvangen.

4. De rechtbank heeft op 27 juni 2023 het griffierecht ontvangen. Eiseres heeft het griffierecht niet op tijd betaald.

Heeft eiseres procesbelang?

5. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat verweerder op 5 juli 2023 een nieuw besluit heeft genomen. Verweerder is daarmee inhoudelijk aan het beroep tegemoetgekomen, aldus eiseres.

6. De rechtbank ziet zich, gelet op de omstandigheid dat de gevraagde beslissing alsnog is genomen, allereerst voor de vraag gesteld of eiseres een (proces)belang heeft. Voor zover het (proces)belang louter is gelegen in een beslissing over het griffierecht of vergoeding van de proceskosten levert dat onvoldoende procesbelang op.[5]

7. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij aanspraak maakt op een schadevergoeding.

8. Uit het vorenstaande volgt dat eiseres, omdat zij aanspraak maakt op een schadevergoeding, een belang heeft voor het oordeel op de vraag of de te late betaling van het griffierecht verschoonbaar is.

Is de te late betaling van het griffierecht verschoonbaar?

9. Uit de Track & Trace van de aan eiseres per aangetekende post toegezonden notabrief van 7 juni 2023 blijkt dat PostNL eiseres op 13 juni 2023 de aangetekende notabrief tevergeefs ter bezorging heeft aangeboden. Volgens de standaard werkwijze van PostNL wordt bij een niet thuis een afhaalbericht achtergelaten waarmee het aangetekende poststuk kan worden afgehaald. Eiseres heeft ter zitting verklaard geen afhaalbericht te hebben ontvangen.

Eiseres heeft aangegeven dat zij de eerste notabrief, de brief van 23 mei 2023, pas in augustus 2023 van haar buren heeft ontvangen. Eiseres heeft verteld dat zij geregeld met postproblemen wordt geconfronteerd. Klagen bij PostNL levert een standaard reactie op, waarna de situatie niet verandert. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat zij direct na ontvangst van de haar op 22 juni 2023 toegestuurde kopieën van de eerste en tweede notabrief het griffierecht heeft betaald.

10. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van eiseres dat zij geen afhaalbericht heeft ontvangen op zich onvoldoende is voor een verschoonbare te late betaling. Eiseres heeft de door haar gestelde postproblemen met (slechts) één klacht uit 2022 onderbouwd. Eiseres heeft geen recent bij PostNL ingediende klacht ingezonden.

11. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding de te late betaling van het griffierecht eiseres niet aan te rekenen. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.

Uit de door eiseres ingezonden transcripties van meerdere telefoongesprekken met de griffie van deze rechtbank blijkt dat eiseres, kort na het indienen van het beroepschrift en tijdens de betaaltermijn herhaaldelijk om toezending van de nota van het griffierecht heeft verzocht. De antwoorden die eiseres van de griffiemedewerkers heeft gekregen waren niet in alle gevallen juist. Zo is eiseres een onjuiste betaaltermijn voorgehouden – die van een spoed-voorlopige voorziening terwijl het de griffiemedewerker duidelijk had kunnen zijn dat sprake was van een beroepszaak. Ook had de griffiemedewerker eiseres, toen zij daarom verzocht, telefonisch de hoogte van het griffierecht door kunnen geven, het bankrekeningnummer van deze rechtbank plus dat vermelding van het zaaknummer voldoende was. In de brief van 22 juni 2023, waarmee kopieën van de toegezonden notabrieven aan eiseres zijn verzonden, ontbreekt de opmerking dat het griffierecht binnen de in de notabrief gestelde betalingstermijn moet worden voldaan.[6] De omstandigheid dat de rechtbank op dat moment de verzonden notabrief (notabrieven) (nog) niet retour had ontvangen, maakt dit niet anders. Eiseres heeft aangetoond dat zij alles in het werk heeft gesteld om het griffierecht tijdig te willen betalen. Dat dit niet is gelukt kan niet louter aan kennelijke problemen bij PostNL worden toegewezen en ligt voor een deel ook in de omstandigheid dat de griffie op meerdere momenten verkeerd of onvolledig heeft gehandeld.

Beoordeling beroep niet tijdig nemen van een besluit

12. Verweerder heeft op 5 juli 2023 alsnog de gevraagde beslissing op het Wpg-verzoek genomen. Eiseres heeft inzage gekregen. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat verweerder inhoudelijk aan het beroep is tegemoetgekomen.

13. Omdat aan het beroep niet langer een materieel geschil ten grondslag ligt is het beroep niet-ontvankelijk. Eiseres heeft niet langer een procesbelang.

Dwangsomvergoeding, schadevergoeding, proceskosten en griffierecht

14. Eiseres heeft terecht beroep ingesteld tegen het niet op tijd nemen van een besluit. Dat betekent dat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de verzoeken van eiseres om een dwangsomvergoeding, schadevergoeding, proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

15.1 Verweerder heeft niet beslist op het verbeuren van de dwangsom.[7] De rechtbank zal dit alsnog doen. Eiser heeft verweerder op zaterdag 22 april 2023 in gebreke gesteld. Dat betekent dat de termijn waarover een dwangsomvergoeding is verschuldigd, op maandag 8 mei 2023 is aangevangen. Verweerder heeft op 5 juli 2023 op het bezwaar beslist, zodat verweerder de maximale dwangsomvergoeding aan eiseres is verschuldigd. De rechtbank zal de hoogte van de dwangsom bepalen op € 1.442,-.[8]

15.2 Eiseres heeft ter zitting verzocht om een schadevergoeding voor al het werk dat zij aan deze beroepszaak heeft besteed. Eiseres heeft dit verzoek niet onderbouwd. Uit de door eiseres gegeven toelichting moet worden opgemaakt dat het verzoek betrekking heeft op de proceskostenvergoeding. De proceskostenvergoedingsregeling in de Awb en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kent een exclusief, forfaitair en limitatief karakter, hetgeen volgens vaste rechtspraak van de hogerberoepscolleges met zich brengt dat geen plaats is voor een verzoek op grond van Titel 8.4 van de Awb noch de mogelijkheid van een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van een zelfstandig schadebesluit.[9] Dat betekent dat het verzoek om een schade- dan wel om een proceskostenvergoeding in zoverre moet worden afgewezen.

16.1 Ter zitting heeft eiseres verzocht om vergoeding van de proceskosten voor het bijwonen van de zitting. Eiseres heeft aangegeven 1 uur aan bijwonen van de zitting te hebben besteed en dat haar uurtarief € 85,- is (incl. btw). Eiseres heeft haar uurtarief onderbouwd.

16.2 Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bpb, wordt bij de uitspraak het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, vastgesteld op een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 8,- en € 98,- per uur bedraagt.[10]

16.3 De door eiseres gevraagde kosten van de bestede uren (verletkosten) komen alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze kosten zijn gemaakt voor het bijwonen van de behandeling van het beroep op zitting. De rechtbank acht het door eiseres aangegeven tijd van één uur redelijk. Het door eiseres vermelde uurtarief van € 85,- ligt onder het vastgestelde maximum uurtarief. Het verzoek om vergoeding van de verletkosten van € 85,- (inclusief btw) wordt toegewezen.

17. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet op tijd nemen van een besluit dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga Sanders, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2024

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak, dan kunt u een hogerberoepschrift opsturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in 's-Gravenhage. U kunt een hogerberoepschrift opsturen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Coll: M.P.O. D: B

inzageverzoek op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg)

dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AMS 21/232

een inzageverzoek op grond van artikel 25 van de Wet Politiegegevens (Wpg)

artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

zie onder meer ECLI:NL:CBB:2022:256, punt 6.2

vergelijk artikel 8:38, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 2.4, vierde lid, van het

Procesreglement bestuursrecht 2021

als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb

het bedrag is op de volgende wijze berekend: (14 dagen x € 23,- = € 322,-) + (14 dagen x € 35,-

= € 490,-) + (14 dagen x € 45,- = € 630,-) = € 1.442,-

zie onder meer ECLI:NL:HR:2011:BQ0415, ECLI:HR:2012:BX0892, ECLI:NL:HR:2017:339

tarieven geldend per 1 januari 2023


Voetnoten

inzageverzoek op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg)

dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AMS 21/232

een inzageverzoek op grond van artikel 25 van de Wet Politiegegevens (Wpg)

artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

zie onder meer ECLI:NL:CBB:2022:256, punt 6.2

vergelijk artikel 8:38, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 2.4, vierde lid, van hetProcesreglement bestuursrecht 2021

als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb

het bedrag is op de volgende wijze berekend: (14 dagen x € 23,- = € 322,-) + (14 dagen x € 35,-= € 490,-) + (14 dagen x € 45,- = € 630,-) = € 1.442,-

zie onder meer ECLI:NL:HR:2011:BQ0415, ECLI:HR:2012:BX0892, ECLI:NL:HR:2017:339

tarieven geldend per 1 januari 2023