ECLI:NL:RBAMS:2024:1803 - Rechtbank Amsterdam - 18 maart 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13.261.387-23
Datum uitspraak: 19 maart 2024
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 26 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon], geboren in [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 2000, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres], gedetineerd in het [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 maart 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een
-
Judgement of 15 June 2021 of the Vidzeme District Courtwaarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en acht maanden met een proeftijd van drie jaren;
-
*Decision of 14 November 2022 of the Riga City Court, reference: 11300002820,*waarin de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf van twee jaren en acht maanden is bevolen omdat de opgeëiste persoon de aan hem opgelegde voorwaarden heeft overtreden.
Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, zeven maanden en 13 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van
15 juni 2021. Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 15 juni 2021 heeft geleid.
4 Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als strafbare feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven
*verbod*
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven
*verbod*
5 Detentieomstandigheden in Letland
5.1 Inleiding
Bij uitspraak van 3 augustus 2023 heeft de rechtbank (mede) naar aanleiding van een rapport
van the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishmenteen algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling aangenomen ten aanzien van alle penitentiaire inrichtingen in Letland.
5.2 Standpunten van de opgeëiste persoon en de officier van justitie
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar voormelde uitspraak op het standpunt gesteld dat de algemene garanties die de Letse autoriteiten in deze zaak ten behoeve van de opgeëiste persoon hebben verstrekt, onvoldoende zijn. Er zijn geen specifieke garanties ten aanzien van de situatie van de opgeëiste persoon verstrekt, terwijl hij na overlevering aan Letland het gevaar loopt om te worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling als gevolg van het in alle Letse penitentiaire inrichtingen voorkomende ‘kastenstelsel’. Om die reden dient geen gevolg te worden gegeven aan het overleveringsverzoek. Meer subsidiair is verzocht de overlevering voor onbepaalde tijd aan te houden tot het moment waarop de detentieomstandigheden wijzigen.
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat er geen algemeen en individueel gevaar meer bestaat om aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te worden onderworpen. Reden hiervoor is hetgeen is vermeld in de aanvullende informatie van 1 maart 2024 in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van 19 januari 2024 waarin is weergegeven dat in alle penitentiaire inrichtingen 24 uren per dag toezicht wordt gehouden en de gedetineerden op elk moment van de dag met medewerkers van de inrichtingen in contact kunnen treden. Dit was nog niet bekend bij de rechtbank toen zij haar uitspraak deed op 21 februari 2024 en daarom is de officier van justitie van mening dat de detentieomstandigheden in Letland niet meer aan overlevering van de opgeëiste persoon in de weg staan.
5.3 Oordeel van de rechtbank
Gelet op de uitspraken van 3 augustus 2023 en 21 februari 2024 is er sprake van een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden in Letland aan een onmenselijke of vernederende behandeling zullen worden blootgesteld vanwege de informele hiërarchie (het ‘kastenstelsel’) in de Letse gevangenissen. Dat betekent dat de rechtbank in de onderhavige zaak concreet en nauwkeurig moet beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar na overlevering aan Letland zal lopen. De rechtbank dient daartoe alle noodzakelijke aanvullende gegevens op te vragen met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in Letland zal worden gedetineerd.
Weliswaar is in de uitspraak van 21 februari 2024 al aangenomen dat er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Letland zal worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling omdat er sprake is van “een alomvattend gevaar van het kastenstelsel”, maar in die zaak was vanwege de (ruime) overschrijding van de beslistermijn geen mogelijkheid meer om de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW te verlengen voor het doen van nader onderzoek. In de onderhavige zaak bestaat die mogelijkheid wel en zal de rechtbank daarvan ook gebruik maken.
De Letse justitiële autoriteit heeft intussen (voor zover van belang) de volgende informatie verstrekt:
op 19 januari 2024
Uninterrupted 24 hours supervision of prisoners is ensured in prison facilities, within the frameworks of which the prisoners are ensured with the possibility to get in touch with prison officials at any time round the clock.
op 1 maart 2024
In the places of imprisonment, there exists a so-called informal hierarchy of imprisoned persons, within which the imprisoned persons divide themselves into categories, however, such division of imprisoned persons into castes is not related to the actual actions taken by the Administration and the management of any place of imprisonment.
The Administration would like to indicate that all imprisoned persons are equal before the law. (...)
*(...) therefore the Prisons Administration is strictly not allowed neither to divide the imprisoned persons into castes, not to support or tolerate any subculture among the convicted persons.*
In order to eliminate the informal hierarchy, the Administration uses all possible resources within its capabilities, thus: there have been established commissions responsible for the distribution of**imprisoned persons, which place the imprisoned persons in compliance with specific medical, security and crime prevention criteria;
premises are being renovated and repaired as much as it is possible; as a result of the renovations and repairs, the number of imprisoned persons located in one cell is being reduced; during the renovation, both living conditions are improved and security risks of any prohibited objects and substances being brought into the cells are eliminated, which, conversely, reduces both the amount of violence in prisons and the supporting of the prisoners’ subculture; there is a separate place for serving the sentence of imprisonment intended specifically for former employees of the law enforcement institutions, namely the Special Department of the Riga Central Prison, where they serve their sentences separately from other convicted persons; in case of any danger, the relevant person is immediately transferred to another cell, but if the danger is very significant, then the relevant person can also be transferred to another prison; in special cases, when a person provides his / her testimony in a criminal trial, there may be also applied measures of special procedural protection by placing the relevant person separately from other convicted persons.
Deze informatie duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op dusdanige concrete verbeteringen dat in zijn algemeenheid geen sprake meer is van een algemeen reëel gevaar voor gedetineerden in Letland, zoals door de officier van justitie is betoogd. De informatie is ook onvoldoende om te oordelen dat het al vastgestelde algemene reële gevaar voor de opgeëiste persoon wordt uitgesloten.
De rechtbank zal daarom het onderzoek ter zitting heropenen om onderzoek te doen naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW.
In dat kader verzoekt de rechtbank de officier van justitie om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Letland voor te leggen:
De rechtbank zal ingevolge artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met 30 (dertig) dagen verlengen en gelijktijdig de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW met
30 ( dertig) dagen verlengen.
De rechtbank ziet, gelet op het daartoe strekkende verzoek ter zitting, bovendien aanleiding om de gevangenhouding van de opgeëiste persoon te schorsen. De opgeëiste persoon woont al enige tijd in Nederland en heeft hier geen strafbare feiten begaan. Voor hij vanwege het overleveringsverzoek gedetineerd raakte, beschikte hij over een verblijfplaats en werk in Nederland. Verder ziet zijn veroordeling in Letland niet op (zeer) ernstige strafbare feiten. Nu er evenmin op korte termijn uitzicht is op een beslissing over de overlevering, zal de rechtbank de overleveringsdetentie met ingang van 19 maart 2024, maar niet eerder dan dat de opgeëiste persoon ieder op zijn naam gesteld reisdocument aan de officier van justitie in bewaring heeft gegeven, schorsen. Deze beslissing is apart opgemaakt.
6 Beslissing
HEROPENT enSCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum en -tijd;
VERLENGT de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 (dertig) dagen;
VERLENGTde gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW met 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de gevangenhouding zal worden geschorst (welke beslissing apart is opgemaakt);
BEPAALT dat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen vóór 9 mei 2024 (het einde van de verlengde beslistermijn);
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter, mrs. A.S. Dogan en E. Biçer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
ÁG913097371027mÈ
G913097371027
Zie onderdeel e) van het EAB.
ECLI:NL:RBAMS:2023:5474.
ECLI:NL:RBAMS:2024:1005 en Case D v. Latvia (Application no. 76680/17).
Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=175547&pageIndex=0&doclang=NL&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=772280) (Aranyosi en Căldăraru), punt 92 - 95