ECLI:NL:PHR:2025:793 - Conclusie A-G: Verbeurdverklaring auto die niet op naam van verdachte staat - 16 september 2025
Arrest
Essentie
De A-G adviseert het cassatieberoep te verwerpen. Het oordeel van het hof dat een auto de verdachte 'toebehoort' voor verbeurdverklaring is juridisch juist, ondanks dat de auto op naam van zijn vader staat. Feitelijke zeggenschap, zoals betaling en gebruik, is hiervoor doorslaggevend.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04785 Zitting 16 september 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, hierna: de verdachte
1 Inleiding
1.1 Bij arrest van 22 november 2023 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden (parketnummer 21-001945-23), na terugwijzing door de Hoge Raad, een in beslag genomen personenauto verbeurd verklaard.
1.2 Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2 De zaak
2.1 De verdachte in deze zaak is bij arrest van 22 juni 2021 (parketnummer 21-000564-18) veroordeeld wegens, kort gezegd, zijn betrokkenheid bij hennepkwekerijen, waaronder ook het aanwezig hebben van hennep en elektriciteitsdiefstal. Het betreft hier een tweede cassatieronde. In de eerste ronde vernietigde de Hoge Raad het arrest van het hof voor zover het de verbeurdverklaring van een personenauto, merk Volkswagen Golf met [kenteken] , betrof.
3 Het middel
3.1 Het middel bevat de klacht dat de beslissing van het hof tot verbeurdverklaring van de personenauto getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is, aangezien de auto niet de verdachte toebehoort, maar zijn vader.
3.2 Ten aanzien van de in beslag genomen auto overweegt het hof:
“Onder verdachte is een personenauto, merk Volkswagen Golf met [kenteken] , inbeslaggenomen.
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig de terechtzittingen in eerste aanleg d.d. 19 december 2017 en in hoger beroep d.d. 8 juni 2021, op het standpunt gesteld dat verbeurdverklaring van de auto niet aan de orde is, primair vanwege de door haar bepleite vrijspraak, en subsidiair, omdat de auto niet voor het begaan van het feit is gebruikt en niet aan verdachte toebehoort. De auto dient derhalve te worden teruggeven aan de eigenaar van de auto, de vader van verdachte.
Ingevolge artikel 33a, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Strafrecht zijn voorwerpen met behulp van welke het (strafbare) feit is begaan of voorbereid, vatbaar voor verbeurdverklaring.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. Uit de peilbakengegevens blijkt dat dat voormelde personenauto zich in een korte periode, te weten van 24 mei 2017 tot en met 17 juni 2017 (in totaal zestien dagen), vijftig keer bij de woning aan [a-straat 1] te [plaats ] bevond, alwaar de onder 2 primair genoemde hennepkwekerij is aangetroffen. Verdachte trad daarbij op als bestuurder van de auto.
Verder blijkt dat er tijdens de inbeslagname door de politie onder meer meetapparatuur, lampen, voedingsmiddelen voor planten, een notitieboekje, een bevloeiingssysteem, een cannacutter en twee zwarte knipscharen met hennepresten in de auto zijn aangetroffen. Daarnaast werd er een voedingsschema genaamd ‘Gout schema’ in de auto aangetroffen, voor een periode van tien weken, waarop per week eenheden staan vermeld, alsmede instructies indien sprake is van te hoge of te lage PH-waarden. Tevens blijkt uit het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 juni 2017 dat, nadat verdachte werd voorgehouden dat uit de rapportage bleek dat de VW Golf in de periode van 24 mei 2017 tot en met 17 juni 2017 meerdere keren op [plaats ] in [plaats ] is geweest, waar een growshop genaamd [A] zit gevestigd, hij heeft verklaard dat hij daar heen ging omdat, hij wel eens wat nodig had voor zijn eigen plantage, en voor advies.
Uit voorstaande feiten en omstandigheden, waaronder verdachtes eigen verklaring, leidt het hof af dat de auto door verdachte is gebruikt voor het vervoeren van spullen ten behoeve van het opzetten dan wel exploiteren van de onder 2 primair ten laste gelegde hennepkwekerij. De inbeslaggenomen auto betreft naar het oordeel van het hof derhalve een voorwerp met behulp van welke het feit is begaan.
Voor wat betreft de vraag of de auto aan verdachte toebehoort overweegt het hof als volgt. Anders dan de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat de auto aan verdachte toebehoort. Hoewel de auto op naam van de vader van verdachte staat, blijkt het uit dossier eveneens dat verdachte de aanbetaling, en daarnaast het resterende aankoopbedrag van de auto heeft betaald. Tevens blijkt uit de verklaring van de autohandelaar alwaar de auto werd gekocht, dat verdachte zijn handtekening onder de orderbevestiging heeft gezet, de auto na de koop heeft opgehaald bij de verkoper en de auto feitelijk gebruikte. Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de auto niet aan de vader van verdachte toebehoorde, maar aan laatstgenoemde zelf. De ter terechtzitting d.d. 8 juni 2021 door de vader van verdachte afgelegde verklaring doet daar niet aan af.
Het hof gelast, gelet op het hiervoor overwogene, de verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen auto.”
3.3 Het hof heeft de auto verbeurd verklaard op grond van artikel 33a lid 1 sub c Sr. Dat artikel luidt:
“1. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn: (…). c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;”
3.4 Bij de beoordeling van het middel stel ik hetzelfde voorop als A-G Hofstee in zijn conclusie voorafgaand aan het arrest van de Hoge Raad in de eerste cassatieronde. Verbeurdverklaring strekt ertoe de verdachte in zijn vermogen te raken.
3.5 Het hof heeft, net als in het vorige arrest, geoordeeld dat de auto weliswaar op naam van de vader van de verdachte staat en dat de verdachte dus geen eigenaar is, maar dat de auto de verdachte toch toebehoort. Aan dat oordeel legt het hof ten grondslag dat uit het dossier blijkt (i) dat de verdachte zowel de aanbetaling als het resterende bedrag voor de auto heeft betaald, (ii) dat de verdachte zijn handtekening onder de orderbevestiging heeft gezet, (iii) dat hij de auto heeft opgehaald bij de autohandelaar en (iv) dat hij de auto feitelijk gebruikte.
3.6 In de tweede ronde in hoger beroep is door de raadsvrouw niets nieuws naar voren gebracht. In cassatie voert de steller van het middel in de kern en in min of meer dezelfde bewoordingen hetzelfde aan als in de vorige cassatieronde. Ik zie niet in waarom dit nu tot een andere uitkomst zou moeten leiden dan waartoe A-G Hofstee destijds kwam. Het oordeel van het hof dat de auto de verdachte toebehoort getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is – in het licht van hetgeen is aangevoerd – toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat de verdachte een zodanig grote rol had bij de aankoop en daarna zodanige zeggenschap over de auto dat zijn betrekking tot die auto in zekere zin kan worden gelijkgesteld aan die van eigenaar. Bovendien vindt de opvatting die de steller van het middel lijkt toegedaan, inhoudende dat de vatbaarheid voor verbeurdverklaring van het voorwerp dient te steunen op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, geen steun in het recht De gegevens die de rechter ten grondslag legt aan de straftoemeting moeten zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij gaat het niet alleen om hetgeen tijdens de zitting is verklaard, maar ook om de gegevens die uit de gedingstukken blijken.
3.7 Het middel faalt.
4 Slotsom
4.1 Het middel faalt.
4.2 Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3 Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Zie HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:614.
S. Meijer, in: T&C Strafrecht, commentaar op art. 33a Sr, aantek. 4a.
Kamerstukken II 1989-1990, 21 504, nr. 3, p. 18.
HR 28 september 1999, NJ 1999, 803, rov. 5.4.
A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 360 (met verwijzing naar rechtspraak).