Terug naar bibliotheek
Parket bij de Hoge Raad

ECLI:NL:PHR:2025:659 - Parket bij de Hoge Raad - 6 juni 2025

Arrest

ECLI:NL:PHR:2025:6596 juni 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer24/03074 Zitting6 juni 2025

CONCLUSIE

B.F. Assink

In de zaak

1 Techfront Ventures B.V. (hierna: Techfront)

  1. B.V. Bouwmaatschappij "Watergraafsmeer" (hierna: Watergraafsmeer)
  2. N.V. "De Duckenburg" (hierna: De Duckenburg) (hierna gezamenlijk: Techfront c.s., in vrouwelijk enkelvoud)

tegen

Group A N.V. (hierna: Group A)

Inleiding Deze zaak gaat over de vraag of sprake is van groepsaansprakelijkheid in de zin van art. 6:166 lid 1 BW. Het hof heeft geoordeeld, kort gezegd, dat door Techfront c.s. onvoldoende feitelijk is onderbouwd dat (onder andere) Group A heeft gehandeld in het vereiste groepsverband met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), die het hof mede aansprakelijk houdt uit art. 6:162 BW jegens Techfront c.s. In cassatie wordt onder meer geklaagd over dit oordeel. M.i. kan het bestreden arrest in stand blijven. Deze zaak hangt samen met 24/03062, waarin ik vandaag eveneens concludeer (ook strekkende tot verwerping).

1 Feiten

1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan, ontleend aan rov. 4.1-4.18 van het bestreden arrest (hierna: het arrest).[1]

1.2 [betrokkene 1] , [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]), [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5]), [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6]) en [betrokkene 7] (hierna: [betrokkene 7]) zijn familie van elkaar. [betrokkene 1] is oprichter en eigenaar van meerdere vennootschappen in België. Deze vennootschappen worden (indirect) door hem en/of familieleden bestuurd. In de voor deze zaak relevante periode werd:

  • [de N.V.] bestuurd door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ,
  • Safami Delta Investments N.V. (hierna: Safami) door [betrokkene 1] en [de N.V.] ,
  • Narwal B.V.B.A. (hierna: Narwal) door [betrokkene 4] en [betrokkene 5] ,
  • Lumia B.V.B.A. (hierna: Lumia) door [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , en
  • Group A door Narwal, Lumia en [betrokkene 1] .

1.3 Begin 2016 kwam [betrokkene 1] in contact met [betrokkene 8] (hierna: [betrokkene 8]). [betrokkene 8] hield zich met [betrokkene 9] (hierna: [betrokkene 9]) binnen het bedrijf Tomorrow Green Solutions B.V. (hierna: TGS) bezig met de ontwikkeling van infrarood verwarmingspanelen. Deze panelen waren geen commercieel succes en TGS beschikte niet over de financiële middelen die nodig waren voor een verdere ontwikkeling van die panelen. [betrokkene 8] zag wel mogelijkheden en zocht daarom een externe investeerder.

1.4 [betrokkene 1] besloot om via zijn Belgische vennootschap Riantis N.V.[2] (hierna: Riantis), waarvan hij indirect bestuurder is, in de verdere ontwikkeling van de panelen te investeren. Riantis richtte daarvoor in mei 2016 Degree-n B.V. (hierna: Degree-n) op, een vennootschap naar Nederlands recht. Riantis is enig aandeelhouder van Degree-n. [de N.V.] houdt de meerderheid van de aandelen in Riantis. [betrokkene 8] was tot 25 april 2017 enig bestuurder van Degree-n. In de periode 24 april 2017 tot 12 juni 2018 had Degree-n geen bestuurder. Vanaf 12 juni 2018 is Riantis bestuurder van Degree-n. Op 24 juni 2019 is Riantis in staat van faillissement verklaard.

1.5 [betrokkene 9] bleef na de oprichting van Degree-n als opdrachtnemer via zijn vennootschap eGalaxy Connections B.V. (hierna: eGalaxy) betrokken bij de ontwikkeling van de infrarood warmtepanelen.

1.6 Op 6 maart 2018 heeft eGalaxy een overeenkomst gesloten met SH Korea, een Zuid-Koreaanse fabrikant van warmtematjes. SH Korea heeft op basis van deze overeenkomst warmtematjes voorzien van een warmtegeleidende coating (dispersie) aan eGalaxy geleverd die eGalaxy op haar beurt weer aan Degree-n leverde. De door eGalaxy geleverde warmtematjes werden gebruikt voor het assembleren van de verwarmingspanelen van Degree-n, ook wel de “D7”-panelen genaamd.

1.7 Op 27 juni 2018 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 10] , aandeelhouder en directeur van Techfront (hierna: [betrokkene 10]), gesproken over Degree-n en haar producten en over een mogelijke participatie van Techfront in de exploitatie van de D7-technologie.

1.8 [betrokkene 10] heeft vanaf september 2018 toegang gekregen tot de administratie van Degree-n. Hij werd als interim-manager aangesteld om de joint venture voor te bereiden. Met hem werd een managementvergoeding van € 7.500 excl. btw per maand overeengekomen. [betrokkene 10] heeft verder twee andere mogelijke investeerders in de onderneming van Degree-n benaderd: Watergraafsmeer en De Duckenburg. Vertegenwoordigers van deze vennootschappen, [betrokkene 11] en [betrokkene 12] , hebben vanaf 1 december 2018 toegang gekregen tot de administratie van Degree-n. Ook met hen werd een managementvergoeding overeengekomen. In december 2018 is een due diligence-onderzoek uitgevoerd.

1.9 Op 1 december 2018 hebben Safami, Techfront, Watergraafsmeer en De Duckenburg investeringsafspraken gemaakt. Die afspraken staan in een Letter of Intent (hierna: de LOI) en luiden, voor zover hier van belang en samengevat, als volgt.

  • Partijen zullen twee vennootschappen oprichten: een holding en een werkmaatschappij. De holding zal alle aandelen houden in het kapitaal van de werkmaatschappij.
  • Safami zal 50% van de aandelen in het kapitaal van de holding houden, Techfront 25% en Watergraafsmeer en De Duckenburg ieder 12,5%.
  • De holding zal alle activa van Degree-n, waaronder de formule en samenstelling van de receptuur, de via een separate overeenkomst van eGalaxy verkregen voorraden, receptuur, contracten met de leverancier van de matten, contracten met de leverancier van de dispersie en alle andere voor Degree-n relevante en belangrijke assets kopen voor een prijs van € 2.000.000. De holding zal de koopsom na ontvangst van de € 2.000.000 aan leningen aan Degree-n voldoen.
  • Ter voldoening van deze koopsom en van de overname en levering van 50% van de aandelen in de holding zal Safami een bedrag van € 1.000.000 aan de holding ter beschikking stellen, Techfront voor voldoening van de koopsom en 25% van de aandelen € 500.000 en Watergraafsmeer en De Duckenburg ter voldoening van de koopsom en verwerving van elk 12,5% van de aandelen ieder € 250.000, alles in de vorm van achtergestelde leningen.
  • Techfront c.s. zal per direct aan Degree-n een overbruggingskrediet verstrekken van maximaal € 400.000 zodat Degree-n haar huidige openstaande verplichtingen aan geselecteerde leveranciers kan voldoen. Het overbruggingskrediet kan enkel aangewend worden met het uitdrukkelijke akkoord van Techfront vertegenwoordigd door [betrokkene 10] voor elke aanwending. Degree-n zal de lening terugbetalen voor 1 maart 2019.

1.10 Techfront c.s. en Degree-n hebben verder op 1 december 2018, in verband met het door Techfront c.s. te verstrekken overbruggingskrediet, een overeenkomst van geldlening gesloten. In de overeenkomst staat dat Degree-n het aan haar verstrekte overbruggingskrediet uiterlijk op 28 februari 2019 moet terugbetalen. Techfront c.s. heeft in totaal € 228.127 aan overbruggingskrediet aan Degree-n verstrekt.

1.11 Op 7 februari 2019 zijn DGRN Holding B.V. (hierna: Holding) en Degree-n Nederland B.V. (hierna: Degree-n NL) opgericht. Safami houdt 50% van de aandelen in het kapitaal van Holding, Techfront 25% en Watergraafsmeer en De Duckenburg ieder 12,5%. Holding houdt alle aandelen in het kapitaal van Degree-n NL. Holding heeft op 25 februari 2019 voor een prijs van € 2.000.000 de activa van Degree-n gekocht. Met deze koopsom zouden de (handels)schulden van Degree-n worden gesaneerd.

1.12 Op 26 februari 2019 liet [betrokkene 1] aan [betrokkene 10] weten dat hij de € 1.000.000 pas op 28 februari kon storten. [betrokkene 1] verzocht Techfront c.s. om haar € 1.000.000 alvast naar Degree-n door te storten zodat [betrokkene 10] daarmee belangrijke crediteuren van Degree-n kon voldoen. Techfront c.s. heeft aan dat verzoek gevolg gegeven: op 28 februari 2019 heeft Techfront € 500.000 aan Holding geleend en Watergraafsmeer en De Duckenburg ieder € 250.000. Het totale bedrag van € 1.000.000 is op 1 maart 2019 doorgestort naar de rekening van Degree-n. Safami heeft het door haar aan Holding te lenen bedrag van € 1.000.000 niet naar Holding overgemaakt.

1.13 Op 3 maart 2019 heeft [betrokkene 1] een bedrag van € 500.000 overgemaakt van de bankrekening van Degree-n aan Group A onder vermelding van "terugbetaling Latitude".

1.14 Op de algemene vergadering van aandeelhouders van Holding van 3 april 2019 gaf [betrokkene 1] aan dat Safami het bedrag van € 1.000.000 nog steeds niet aan Holding kon overmaken. In de notulen is vervolgens het volgende vastgelegd: • “Safami maakt een bedrag over voor de terugbetaling van de uitstaande lening, de te betalen crediteuren, de door te belasten panelen en overige claims en vorderingen. Het bedrag van de lening is in totaal 250.954,- • De daadwerkelijke betaling door Safami van de achtergestelde lening van 1 miljoen aan DGRN Holding wordt boekhoudkundig vereffend, waardoor hier geen cashflow voor nodig is. [betrokkene 13] gaat hier een voorstel voor maken. • Safami zal als extra bedrag overmaken de gelden die nodig zijn voor de betaling van een aantal direct te betalen vorderingen en crediteuren (appendix B). De terugbetaling van de lening en de betaling van de posten als genoemd in appendix B zal uiterlijk dinsdag 9 april 2019 17h00 plaatsvinden. De overige openstaande posten van de crediteurenlijst zullen naar eer en geweten worden betaald door Degree-n BV”. Appendix B houdt het volgende in: “Appendix B - Lijst van over te maken bedragen door Safami aan DGRN Holding BV • Bedrag van de crediteurenlijst is € 51.890,- rood gemarkeerd • Cura-glas € 3.000,- • Techfront € 27.225,- • [advocaten] € 7.000,- • inkoop panelen van DGRN € 56.004,98 • [A] Eindhoven € 3.450,- Epoxymatten • Spiegels/Prijsvraag/Ruilpanelen € 7.120,-“.

1.15 Bij brief van 27 juni 2019, aan Degree-n betekend bij deurwaardersexploot van 28 juni 2019, heeft Holding de koopovereenkomst met Degree-n buitengerechtelijk vernietigd wegens dwaling/bedrog.

1.16 Techfront c.s. heeft op 4 juli 2019 Degree-n International B.V. opgericht, een vennootschap waarvan alleen Techfront c.s. de aandelen houdt. Deze vennootschap koopt kant-en-klare verwarmingsmatten in bij derden (waaronder SH Korea) die in Nederland tot verwarmingspanelen worden geassembleerd en op de markt worden gebracht.

1.17 Degree-n is op 26 november 2019 gefailleerd met aanstelling van mr. D.H. de Haan (hierna: De Haan q.q.) tot curator. In zijn faillissementsverslag is vermeld dat Holding de koopovereenkomst met Degree-n heeft vernietigd maar desondanks heeft getracht de verkoop van warmtepanelen - via een derde - te continueren en daarbij gebruikmaakt van het telefoonnummer, de website en de domeinnamen van Degree-n, welke rechten als gevolg van de vernietiging in de boedel vallen. Deze activa zijn op verzoek van De Haan q.q. getaxeerd en over de overname daarvan is vervolgens overeenstemming bereikt. Er is een bedrag c.q. schadevergoeding van € 7.500 op de boedelrekening voldaan.

1.18 [betrokkene 1] en Safami hebben, onder protest van gehoudenheid daartoe, ter voldoening aan het onder 2.13 hierna bedoelde vonnis op 5 augustus 2022 een bedrag van € 253.372,22 aan Techfront c.s. voldaan en op 29 augustus 2022 een additioneel bedrag van € 999,85.[3]

2 Procesverloop

2.1 Bij dagvaarding van 16 december 2019 heeft Techfront c.s. onder anderen[4] [betrokkene 1] , Safami, Group A, [betrokkene 2] , [de N.V.] , [betrokkene 3] , Narwal, [betrokkene 4] , eGalaxy, [betrokkene 9] en [betrokkene 8] in rechte betrokken bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank).

2.2 Techfront c.s. vorderde, samengevat:[5] (i) een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig tegenover Techfront c.s. hebben gehandeld en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Techfront c.s. door dat handelen heeft geleden en nog lijdt; (ii) gedaagden (behalve De Haan q.q. en Baillon q.q.) hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.536.545,20 aan schadevergoeding en rente, te vermeerderen met wettelijke rente; (iii) gedaagden (behalve De Haan q.q. en Baillon q.q.) hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van overige schade, op te maken bij staat, te vermeerderen met wettelijke rente; (iv) gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

2.3 Hieraan heeft Techfront c.s., samengevat, ten grondslag gelegd dat [betrokkene 1] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] Techfront c.s. hebben misleid tot het doen van investeringen in Degree-n. [betrokkene 1] heeft bovendien direct nadat Techfront c.s. een investering van € 1.000.000 heeft gedaan, een bedrag van € 500.000 overgeboekt naar het aan [betrokkene 1] gelieerde Group A. Verder heeft Techfront c.s. art. 6:166 BW in stelling gebracht.

2.4 Op 11 maart 2020 hebben onder anderen[6] [betrokkene 1] en Group A (hierna gezamenlijk ook: [betrokkene 1 + Group A]) een incidentele conclusie strekkende tot onbevoegdheid van de Nederlandse rechter ingediend, en heeft De Haan q.q. een incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid[7] ingediend.

2.5 Op 8 april 2020 heeft Techfront c.s. een conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid en een conclusie van antwoord in het incident tot niet-ontvankelijkheid[8] ingediend.

2.6 Bij vonnis van 13 mei 2020[9] heeft de rechtbank, samengevat, het gevorderde in beide incidenten afgewezen.

2.7 Bij rolbeslissing van 17 juni 2020 heeft de rechtbank het verzoek van [betrokkene 1 + Group A] om tussentijds hoger beroep open te stellen, afgewezen.

2.8 Op 8 juli 2020 heeft [betrokkene 1 + Group A] een conclusie van antwoord genomen.

2.9 Op 18 januari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.[10]

2.10 Op 10 maart 2021 heeft Techfront c.s. een akte houdende vermeerdering feitelijke grondslag ingediend.

2.11 Op 24 maart 2021 heeft [betrokkene 1 + Group A] bij akte bezwaar gemaakt tegen het toelaten van zojuist genoemde akte.

2.12 Bij rolbeslissing van 14 april 2021 heeft de rechtbank het verzoek van Techfront c.s. tot vermeerdering feitelijke grondslag eis afgewezen.

2.13 Op 25 mei 2022 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen (hierna: het vonnis).[11] Daarin heeft zij, onder meer en kort gezegd: (i) voor recht verklaard dat [betrokkene 1] , Safami, [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , eGalaxy, Group A, Degree-n en Riantis onrechtmatig jegens Techfront c.s. hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van Techfront c.s., nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zoals beschreven in rov. 4.32 van het vonnis; (ii) de zaak in zoverre verwezen naar de schadestaatprocedure; (iii) [betrokkene 1] , Safami, [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , eGalaxy en Group A hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Techfront van € 144.063,50, aan Watergraafsmeer van € 57.031,75 en aan De Duckenburg van € 57.031,75, te vermeerderen met wettelijke rente, en tot betaling van de proces- en nakosten van Techfront c.s.; (iv) Techfront c.s. veroordeeld tot betaling van de (op nihil begrote) proceskosten van [betrokkene 2] , [de N.V.] , [betrokkene 3] , Narwal, [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , Lumia, [betrokkene 6] en [betrokkene 7] .

2.14 Bij vonnis van 13 juli 2022 heeft de rechtbank het verzoek van Techfront c.s.[12] tot verbetering van een kennelijke fout afgewezen.[13] In hoger beroep

2.15 Bij appeldagvaardingen van 18 en 19 augustus 2022 heeft Techfront c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof).[14] Geïntimeerden zijn de onder ‎2.1 hiervoor in de hoofdtekst genoemde (rechts)personen.

2.16 Op 3 januari 2023 heeft Techfront c.s. een memorie van grieven genomen en tevens haar eis gewijzigd als door het hof weergegeven in rov. 3.4 van het arrest, waarnaar ik verwijs.[15]

2.17 Op 25 april 2023 hebben [betrokkene 1] en Safami een memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel genomen.[16] Op dezelfde roldatum hebben ook Group A, [betrokkene 2] , [de N.V.] , [betrokkene 3] , Narwal en [betrokkene 4] (hierna gezamenlijk: Group A c.s.) een memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel genomen (hierna: de MvA/MvG).

2.18 Techfront c.s. heeft in incidenteel appel geantwoord. Partijen hebben evenwel uiteenlopende memories van antwoord in incidenteel appel gefourneerd. Het door Group A gefourneerde B-dossier bevat een memorie van antwoord in incidenteel appel die als datum rolzitting 1 augustus 2023 vermeldt. Gelet op het voorblad vormt dit processtuk het antwoord op het incidenteel appel van Group A c.s. Hierbij is als bijlage bijgevoegd een memorie van antwoord in incidenteel appel, eveneens met als datum rolzitting 1 augustus 2023, die gelet op het voorblad het antwoord vormt op het incidenteel appel van [betrokkene 1] en Safami. Eerstgenoemde memorie verwijst in nr. 2.1.2 naar de memorie in de bijlage en merkt onder meer op: “De Investeerders [Techfront c.s., A-G] verzoeken het gerechtshof de inhoud van het onder de aangehaalde nummers van de MVA als te hier herhaald en ingelast te beschouwen als zijnde de reactie van de Investeerders op de grieven I tot en met IV en grief VI van Group A c.s.”. Het door Techfront c.s. gefourneerde A-dossier bevat een memorie van antwoord in incidenteel appel met als datum rolzitting 15 augustus 2023 (hierna: de MvA i.a. 15 aug). Gelet op het voorblad vormt dit processtuk het antwoord op het incidenteel appel van zowel [betrokkene 1] en Safami als Group A c.s. Het hof maakt enkel gewag van dit processtuk, en wel in het tussenarrest van 26 september 2023 (alleen beschikbaar in het gefourneerde A-dossier), zie rov. 2.1, laatste gedachtestreepje. Dit roept de vraag op wat de status is van de twee memories van 1 augustus 2023 in het gefourneerde B-dossier. Gelet op het tussenarrest van 26 september 2023 houd ik het ervoor dat het hof alleen kennis heeft genomen van de MvA i.a. 15 aug. Ik zou daarom menen dat alleen dat processtuk onderdeel uitmaakt van de feitelijke grondslag in cassatie. In 24/03062 heb ik waar relevant de vindplaatsen in beide memories vermeld. In deze zaak verwijst Techfront c.s. naar de memorie die wel feitelijke grondslag heeft in cassatie, zodat ik alleen van dat processtuk uitga.

2.19 Op 6 februari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het hof,[17] waarvan proces-verbaal is opgemaakt.

2.20 Bij het arrest vernietigt het hof het vonnis, behalve voor zover het is gewezen ten aanzien van Degree-n en Riantis. Voor het overige doet het hof opnieuw recht, waarbij ik gelet op de reikwijdte van deze cassatieprocedure alleen het dictum ten aanzien van Group A weergeef. Kort en goed: het hof wijst de door Techfront c.s. ingestelde vorderingen tegen Group A af en veroordeelt Techfront c.s. in de proceskosten van Group A, uitvoerbaar bij voorraad.

2.21 Hiertoe overweegt het hof, onder meer en samengevat, als volgt.

  • Techfront c.s. heeft onweersproken gesteld dat zij heeft besloten in de onderneming van Degree-n te investeren omdat zij door de door [betrokkene 1] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] verstrekte informatie ervan overtuigd was geraakt dat Degree-n een uniek product met een geheime receptuur (die Techfront c.s. zou krijgen na totstandkoming van de overeenkomst) had ontwikkeld dat haar een voorsprong gaf op de concurrentie (rov. 5.10).
  • Daarmee is een valse voorstelling van zaken gegeven aan Techfront c.s. (rov. 5.11).
  • Bij Techfront c.s. is ten onrechte het beeld gewekt dat er sprake was van een geheime receptuur die maakte dat sprake was van een uniek product waarmee Degree-n een voorsprong op de concurrenten had. Techfront c.s. is op die manier onder valse voorwendselen overgehaald om een forse investering te doen (rov. 5.26).
  • Terwijl Techfront c.s. € 1.000.000 als haar aandeel in de koopsom van de activa had doorgestort naar Degree-n, voldeed [betrokkene 1] niet aan zijn verplichting om (via zijn persoonlijke holding Safami) een bedrag van € 1.000.000 aan Holding te lenen ten behoeve van de voldoening van de koopsom aan Degree-n. Integendeel, vrijwel onmiddellijk nadat de storting van Techfront c.s. op de rekening van Degree-n was ontvangen, heeft [betrokkene 1] zonder medeweten van Techfront c.s. € 500.000 daarvan overgeboekt naar Group A, een vennootschap van het [betrokkene 1] concern, om daarmee schulden van het [betrokkene 1] concern te voldoen (rov. 5.27).
  • Het hof is van oordeel dat [betrokkene 1] onrechtmatig jegens Techfront c.s. heeft gehandeld door Techfront c.s. te misleiden over het product (het verstrekken van onjuiste informatie over de geheime receptuur van de dispersie) en door € 500.000 aan Degree-n te onttrekken, en dat [betrokkene 1] aansprakelijk is voor de dientengevolge door Techfront c.s. geleden schade (rov. 5.31).
  • Het hof laat onbesproken het verwijt van Techfront c.s. dat [betrokkene 1] haar onjuiste informatie heeft verstrekt over de investeringen die hij in Degree-n had gedaan, nu vaststaat dat [betrokkene 1] onrechtmatig heeft gehandeld door Techfront c.s. te misleiden over het product en door € 500.000 aan Degree-n te onttrekken. Uit de stellingen van Techfront c.s. blijkt dat de (vermeend) unieke aard van het product en de voorsprong die dat op de markt had doorslaggevend is geweest voor haar investeringsbeslissing. Wanneer zij had geweten dat geen sprake was van een dergelijk uniek product was zij niet met [betrokkene 1] in zee gegaan, ongeacht of [betrokkene 1] nu € 2.100.000 in Degree-n had geïnvesteerd of niet (rov. 5.33).
  • Techfront c.s. houdt Safami, Group A en de familie [betrokkene 1][18] hoofdelijk aansprakelijk op grond van art. 6:166 BW. Dit strandt wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing door Techfront c.s. (rov. 5.34-5.35, geciteerd onder 3.7 hierna).

2.22 Bij arrest van 16 juli 2024[19] heeft het hof geoordeeld dat in het arrest (van 7 mei 2024) op een bepaald punt, betreffende [betrokkene 1] , is verzuimd te beslissen over de gevorderde wettelijke rente. Op de voet van art. 32 Rv heeft het hof bepaald dat het dictum van het arrest ter zake wordt aangevuld met de wettelijke rente over het bedrag van € 500.000 vanaf 28 februari 2019. In cassatie

2.23 Bij procesinleiding van 7 augustus 2024 heeft Techfront c.s. (tijdig) cassatieberoep ingesteld.

2.24 Group A heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep en tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.[20]

2.25 Partijen hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht, en vervolgens gerepliceerd respectievelijk gedupliceerd.

3 Bespreking van het principale cassatiemiddel

3.1 Het principale cassatiemiddel van Techfront c.s. bevat een onderdeel met klachten, verspreid over twee subonderdelen (1.1 en 1.2). Onderdeel 1 (“Groepsaansprakelijkheid: geen of gebrekkige onderbouwing van de stelling Group A ex art. 6:166 BW aansprakelijk is? Wat is het handelen van Group A in groepsverband? (rov. 5.35)”)

3.2 Het onderdeel keert zich ten eerste tegen ’s hofs oordelen in rov. 5.35 van het arrest: (i) dat “niet feitelijk door Techfront c.s. onderbouwd” is dat “Safami, Group A, en de familie [betrokkene 1] in groepsverband met [betrokkene 1] hebben gehandeld”; (ii) dat de omstandigheid dat Group A het door [betrokkene 1] overgeboekte bedrag van € 500.000 op haar rekening gestort heeft gekregen niet als een handelen van Group A in groepsverband kan worden aangemerkt; (iii) dat de vorderingen die Techfront c.s. tegen de familie [betrokkene 1] , Group A en Safami heeft ingesteld “stranden (…) wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing”. Het onderdeel keert zich verder tegen “het door het bij (ii) vermelde geïmpliceerde oordeel”: (iv) dat het bij de vraag of Group A aansprakelijk is op de voet van art. 6:166 BW uitsluitend zou gaan om een handelen van Group A dat bestaat in het door Group A op haar rekening gestort krijgen van het door [betrokkene 1] overgeboekte bedrag van € 500.000.

3.3 Onder “Uitwerking en toelichting, inclusief enkele vooropstellingen” geeft het onderdeel (op p. 2-4 van de procesinleiding) overwegingen van het hof in het arrest weer.

3.4 Subonderdeel 1.1 heeft als opschrift: “Geen of gebrekkige feitelijke onderbouwing? - oordelen (i) en (iii)”. Het stelt dat de onder 3.2 sub (i) en (iii) hiervoor vermelde oordelen niet kunnen standhouden, dit gelet op hetgeen Techfront c.s. heeft gesteld in haar memorie van antwoord in het incidenteel appel[21] (als verweer tegen de incidentele grief V van Group A) en in haar dagvaarding. Gezien deze stellingen van Techfront c.s.[22] geven die sub (i) en (iii) hiervoor vermelde oordelen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel zijn deze oordelen onbegrijpelijk. Immers, uit deze stellingen van Techfront c.s. kan zeer wel volgen dat Group A op de voet van art. 6:166 BW aansprakelijk is jegens Techfront c.s. en in elk geval heeft het hof verzuimd te vermelden waarom dat niet uit deze stellingen zou kunnen volgen. Behandeling

3.5 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.6 Het subonderdeel richt mede een rechtsklacht tegen de onder 3.2 sub (i) en (iii) hiervoor vermelde oordelen. Het gaat hier om sterk feitelijke oordelen. Niettemin zie ik aanleiding onder 3.9-3.14 hierna enkele inleidende opmerkingen te maken over de vereisten voor aansprakelijkheid op de voet van art. 6:166 BW, omdat het hof in zijn oordeel over de stelplicht van Techfront c.s. ter zake aanknoopt bij de vereisten die dit artikel stelt aan aansprakelijkheid. Zodoende is het bestreden oordeel verweven met de vereisten van art. 6:166 lid 1 BW. Rov. 5.34-5.35 van het arrest

3.7 Voor een goed begrip start ik met het citeren van rov. 5.34-5.35 van het arrest: “Safami, Group A en de familie [betrokkene 1]

5.34 Techfront c.s. houden Safami, Group A en de familie [betrokkene 1] hoofdelijk aansprakelijk op grond van art. 6:166 BW. Lid 1 van dat artikel luidt:

Indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.

5.35 Dat Safami, Group A en de familie [betrokkene 1] in groepsverband met [betrokkene 1] hebben gehandeld, is echter niet feitelijk door Techfront c.s. onderbouwd. Techfront c.s. benadrukken met name dat allen deel uitmaken van de familie [betrokkene 1] en het Alen concern en dat zij zich passief hebben getoond, maar voor aansprakelijkheid uit hoofde van art. 6:166 BW is meer nodig dan personen die met elkaar samenwerken of anderszins met elkaar in verband kunnen worden gebracht. Er moet sprake zijn van groepsoptreden en van een eigen onrechtmatige daad van de deelnemer aan de groep. Alleen hij kan aansprakelijk zijn die wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor het ontstaan van schade zoals die in concreto is geleden (TM, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 663). Is aan het criterium niet voldaan dan bestaat geen aansprakelijkheid uit dezen hoofde.De familie [betrokkene 1] en Group A hebben onweersproken gesteld dat zij niet inhoudelijk betrokken zijn geweest bij het traject dat heeft geleid tot de investeringsbeslissing van Techfront c.s. en daarin dus geen rol hebben gespeeld. Zij hebben zelfs nooit met Techfront c.s. gesproken. Techfront c.s. wijzen erop dat [betrokkene 2] , die jurist is, op verzoek van [betrokkene 1] de door hem met Techfront c.s. gemaakte afspraken in de LOI heeft vastgelegd. Dat betekent echter nog niet dat zij in de zin van art. 6:166 BW in groepsverband met [betrokkene 1] heeft gehandeld. Evenmin kan de omstandigheid dat Group A het door [betrokkene 1] overgeboekte bedrag van € 500.000 op haar rekening gestort heeft gekregen als een handelen van Group A in groepsverband worden aangemerkt.De vorderingen die Techfront c.s. tegen de familie [betrokkene 1] , Group A en Safami heeft ingesteld stranden dan ook wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing”.

3.8 Ik wijs verder op rov. 4.37 van het vonnis: “Group A

4.37. Group A moet worden geacht via haar bestuurder [betrokkene 1] van het onrechtmatige handelen en van de daardoor ontstane kans op de geleden schade[23] op de hoogte te zijn geweest. Group A heeft daarnaast een bijdrage aan het onrechtmatige handelen geleverd; zij heeft betaling verkregen van een aan haar gecedeerde, niet-opeisbare, achtergestelde lening terwijl zij, via haar bestuurder, op de hoogte was van de afspraken rond de samenwerking van Safami en Techfront c.s. Group A is dus ook op de voet van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade”. Juridisch kader

3.9 Art. 6:166 lid 1 BW is in het leven geroepen om buiten twijfel te stellen dat een deelnemer aan een gedraging in groepsverband zich niet aan mede-aansprakelijkheid kan onttrekken met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn onrechtmatige gedraging en de door de benadeelde geleden schade.[24] Een tot de groep behorende persoon is ook aansprakelijk als vaststaat dat hij niet degene is die de schade rechtstreeks toebracht, omdat er een “psychisch causaal verband bestaat tussen de gedragingen in groepsverband en toebrengen van de schade”.[25]

3.10 Uit de Toelichting Meijers volgt dat, willen degenen die niet zelf rechtstreeks de schade hebben toegebracht aansprakelijk zijn op de voet van art. 6:166 lid 1 BW, aan de volgende vereisten moet zijn voldaan.[26] (i) Degene die de schade rechtstreeks toebracht, moet een onrechtmatige daad hebben begaan. Het is niet nodig dat hem schuld treft, omdat ook plaats is voor aansprakelijkheid van de andere leden van de groep indien aan de volgende twee vereisten is voldaan. (ii) De kans op het toebrengen van schade moet zodanig zijn geweest, dat die de tot de groep behorende personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Dit impliceert dat alleen hij aansprakelijk kan zijn die wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor schade zoals die in concreto is toegebracht. (iii) Een tot de groep behorende persoon is alleen aansprakelijk indien hem schuld treft.

3.11 Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een handelen in groepsverband[27] wijs ik op de in de literatuur ontwikkelde objectieve en subjectieve criteria.[28]

  • Het objectieve criterium houdt in dat de individuele deelnemer een bijdrage heeft geleverd aan de gedragingen die het gevaar voor schade hebben doen ontstaan. Niet vereist is dat de persoon zelf daadwerkelijk aan het toebrengen van schade heeft meegewerkt.
  • Het subjectieve criterium betekent dat sprake moet zijn van een bewust gezamenlijk optreden van de verschillende deelnemers, aldus dat de gedragingen van de een in een bewuste samenhang plaatsvinden met de gedragingen van de ander. Opzet is niet vereist.

3.12 Het louter handelen in groepsverband is onvoldoende om een deelnemer van die groep aansprakelijk te kunnen houden op de voet van art. 6:166 lid 1 BW. Ik citeer Sieburgh:[29] “Zoals vermeld, is voor de aansprakelijkheid van een lid van de groep vereist dat zijn deelneming aan de gedragingen in groepsverband een onrechtmatige daad oplevert, die hierin bestaat dat de kans op het toebrengen van de schade hem van zijn deelneming aan de gemeenschappelijke gedragingen had behoren te weerhouden en de gedragingen aan hem toerekenbaar zijn. Hiervan is naar mijn mening alleen sprake indien hij de kans op het toebrengen van de schade (en wel van de schade zoals deze is toegebracht) had behoren te voorzien. Het enkele feit dat een gemeenschappelijk optreden de kans op het toebrengen van schade vergroot, is daartoe niet voldoende. Evenmin zal de aansprakelijkheid op grond van het onderhavige artikel gegeven zijn indien er weliswaar in groepsverband onrechtmatig gehandeld wordt, maar de onrechtmatigheid niet schuilt in de kans op het toebrengen van schade, maar bijv. alleen in de overtreding van een verkeersregel. Nodig is zowel dat de gezamenlijkheid van het handelen de kans op schade verhoogt, met name door het ontstaan van een sfeer die het gevaar oproept of vergroot, als dat de deelnemers deze kans bewust aanvaarden”.[30]

3.13 Tussen de in art. 6:166 lid 1 BW vervatte eisen bestaat samenhang. Boonekamp zegt het zo:[31] “Twee elementen, twee gezichtspunten: tot een groep behorende personen en gedragingen waarvan de kans op aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden. De aansprakelijkheid op grond van art. 6:166 BW berust noch op het behoren tot een groep, noch op gedragingen waarvan de kans op schade had behoren te weerhouden, maar op de vereniging van beide elementen. Deze zijn niet te scheiden en beide komen met de daarmee corresponderende gezichtspunten samen in deze regel voor aansprakelijkheid: de aansprakelijkheid van de individuele persoon - en daar gaat het steeds om - berust daarop dat hij deelgenomen heeft aan gedragingen in groepsverband waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade de deelnemers had behoren te weerhouden. In die deelneming aan zodanige gedragingen in groepsverband ligt het eigen onrechtmatig gedrag van de deelnemer”.

3.14 Art. 6:166 BW kent een ruimere toepassing dan enkel de zogeheten gedragingen in turba.[32] Ik verwijs naar het TVM-arrest van de Hoge Raad, waaruit ook blijkt dat eenheid van tijd en plaats van de gedragingen niet is vereist om aansprakelijkheid op de voet van art. 6:166 lid 1 BW aan te nemen.[33] In dit arrest zijn de onder 3.10 hiervoor opgesomde vereisten uit de Toelichting Meijers woordelijk opgenomen.[34] De Hoge Raad overweegt vervolgens: “3.4.2 Blijkens de hiervoor geciteerde toelichting voorziet de regeling van art. 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband”. En: “3.5.2 Het onderdeel gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het betoogt dat een strafrechtelijke veroordeling wegens overtreding van art. 140 Sr, dat strafbaar stelt deelneming aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, voldoende is voor het aannemen van gedragingen in groepsverband. De gedragingen in groepsverband waarop art. 6:166 lid 1 BW ziet, betreffen niet het deelnemen aan een dergelijke organisatie als zodanig, maar concrete onrechtmatige handelingen in groepsverband die schade hebben veroorzaakt.

3.5.3 Het onderdeel faalt eveneens voor zover het verdedigt dat deelname aan de onderhavige organisatie en betrokkenheid bij een door leden van deze organisatie gepleegde onrechtmatige daad (strafbaar feit) volstaat voor het aannemen van gedragingen in groepsverband ter zake van ook andere vanuit deze organisatie begane onrechtmatige daden. Uit het hiervoor in 3.5.2 overwogene vloeit voort dat enkel de bewezen deelname aan een bepaalde organisatie of groep onvoldoende is om aansprakelijkheid op grond van art. 6:166 lid 1 BW te kunnen aannemen voor alle vanuit de groep gepleegde onrechtmatige daden. In het oordeel van het hof ligt voorts besloten dat TVM c.s. - afgezien van het lidmaatschap van een criminele organisatie - onvoldoende hebben gesteld om te kunnen aannemen dat een zodanig verband tussen de ladingdiefstallen bestaat, dat deze als één groepsgedraging kunnen worden aangemerkt. Gelet op het voor aansprakelijkheid op de voet van art. 6:166 lid 1 BW geldende vereiste dat de aangesprokene wist of behoorde te weten dat het groepsoptreden de kans schiep op de in het concrete geval geleden schade, geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting”. Terug naar het subonderdeel

3.15 Ik keer terug naar het subonderdeel, dat als gezegd faalt.

3.15.1 Wat het hof in rov. 5.34-5.35 van het arrest voor zover hier relevant doet, komt m.i. neer op het in lijn met 3.9-3.14 hiervoor beoordelen op grond van het partijdebat of Techfront c.s. voldoende feitelijk heeft onderbouwd conform haar stelplicht, vanwege het door haar gedane beroep op art. 6:166 lid 1 BW, dat Group A met (Safami, de familie [betrokkene 1] en) [betrokkene 1] heeft deelgenomen aan gedragingen in groepsverband waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade aan Techfront c.s. de deelnemers aan de groep had behoren te weerhouden.[35] Daarbij kijkt het hof zowel naar de misleiding van Techfront c.s. door [betrokkene 1] over het product als naar haar benadeling door [betrokkene 1] daarop volgende onttrekking van de € 500.000 aan Degree-n, welk handelen van [betrokkene 1] door het hof is aangemerkt als onrechtmatig jegens Techfront c.s. Dat het hof dienaangaande ten aanzien van Group A anders uitkomt dan de rechtbank in rov. 4.37 van het vonnis is duidelijk. Zie onder 3.7-3.8 hiervoor.

3.15.2 Kern van de zaak - en ik spits het hier dus toe op Group A, gezien het subonderdeel - is m.i. dat volgens het hof, uitgaande van wat door Techfront c.s. feitelijk is onderbouwd, onvoldoende basis bestaat om te kunnen zeggen dat Group A vanuit groepsverband met [betrokkene 1] heeft bijgedragen aan het in het leven roepen van de kans op het ontstaan van schade voor Techfront c.s., welke kans Group A had behoren te weerhouden van deze gedragingen in groepsverband. De omstandigheid dat Group A het door [betrokkene 1] overgeboekte bedrag van € 500.000 op haar rekening gestort heeft gekregen, kan ter zake een relevante omstandigheid zijn, maar acht het hof blijkens rov. 5.35 zonder méér - welk meerdere het hof dus niet ziet, uitgaande van wat door Techfront c.s. feitelijk is onderbouwd - ontoereikend voor het aannemen van zo’n basis. Van belang daarbij is uiteraard ook ’s hofs vaststelling in rov. 5.35 (waartegen Techfront c.s. zich niet gericht keert) dat Group A[36] onweersproken heeft gesteld dat zij niet inhoudelijk betrokken is geweest bij het traject dat heeft geleid tot de investeringsbeslissing van Techfront c.s. en daarin dus geen rol heeft gespeeld, en dat zij zelfs nooit met Techfront c.s. heeft gesproken.

3.15.3 Daarbij zij nog bedacht dat het hof nergens in het arrest vaststelt, evenmin in het kader van die misleiding of onttrekking, dat [betrokkene 1] (mede) handelde in zijn hoedanigheid van bestuurder van Group A.[37] Integendeel. Ook voor [betrokkene 1] geldt ’s hofs vooropstelling in rov. 5.2 (door Techfront c.s. niet bestreden) dat de door Techfront c.s. gemaakte verwijten aan het adres van geïntimeerden, onder wie [betrokkene 1] , niet staan in de sleutel van handelen in hun hoedanigheid van bestuurder. Daarmee stroken bijvoorbeeld ook ’s hofs vaststellingen (door Techfront c.s. evenmin bestreden):

  • dat “ [betrokkene 1] ” Techfront c.s. heeft misleid ten aanzien van het bestaan van een geheime receptuur van de dispersie met het doel haar te bewegen tot het doen van een forse investering (rov. 5.19);
  • dat “ [betrokkene 1] ”, vrijwel onmiddellijk nadat de storting van Techfront c.s. ad € 1.000.000 op de rekening van Degree-n was ontvangen, zonder medeweten van Techfront c.s. € 500.000 daarvan heeft overgeboekt naar Group A (rov. 5.27);[38]
  • dat “ [betrokkene 1] ” onrechtmatig heeft gehandeld door Techfront c.s. te misleiden over het product en door € 500.000 aan Degree-n te onttrekken (rov. 5.33).[39]

3.15.4 Tegen de achtergrond van 3.9-3.14 en 3.15.1-3.15.3 hiervoor geeft het hof, oordelend zoals het doet in rov. 5.34-5.35 ten aanzien van Group A, m.i. geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting over art. 6:166 lid 1 BW met inbegrip van de dienaangaande op Techfront c.s. rustende stelplicht. Evenmin zie ik grond om aan te nemen dat dit oordeel, dat prima te volgen is, onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. Dit wordt niet anders door de stellingen van Techfront c.s. in hoger beroep waarop het subonderdeel is gestoeld.[40] Voor zover daarin al iets relevants mét aanwijsbare feitelijke onderbouwing valt te ontwaren, betreft dit voornoemde omstandigheid[41] - die het hof dus adequaat betrekt in rov. 5.35.[42] Daaronder valt reeds naar de aard niet de stelling van Techfront c.s. dat de in rov. 4.37 van het vonnis bedoelde lening (achtergesteld en daarom) niet opeisbaar was, en Group A dit wist of behoorde te weten.[43] Of dat, ook als wel sprake zou zijn van opeisbaarheid, het gaat “om een betaling in concernverband” (van Degree-n aan Group A).[44] Daarmee bestaat hoe dan ook, zelfs indien feitelijk correct, voornoemde basis nog niet (evenmin in combinatie met voornoemde omstandigheid).[45] Daaraan kon het hof voorbijgaan zoals het doet, blijkens rov. 5.34-5.35.

3.15.5 Techfront c.s. heeft ook opgemerkt dat als wel sprake zou zijn van opeisbaarheid, Group A door het behouden van de € 500.000 (ondanks een vernietiging van de betalingshandeling wegens paulianeus handelen en het uitdrukkelijke verzoek van Techfront c.s. om terugbetaling) eveneens verwijtbaar heeft bijgedragen aan het handelen in groepsverband.[46] Dit is daar echter onuitgewerkt gebleven, dus slechts bloot gesteld. Hetzelfde geldt welbeschouwd voor de “overigens” van Techfront c.s. dat Group A de “juridische structuur in het leven heeft geroepen om de betaling van de € 500.000 te legitimeren en faciliteren”.[47] Dit is daar niet anders toegelicht dan met de (eveneens) slechts concluderende stelling dat Group A “in samenspraak met [betrokkene 1] , Safami, Riantis en Degreen op 11 februari 2019, enkele dagen voordat [Techfront c.s., A-G] de overeengekomen investering van € 1.000.000 in de joint-venture zou storten (welk bedrag weer als koopsom aan Degreen zou worden doorbetaald), een akte van cessie heeft opgesteld” (en “dus” voorbereidende handelingen heeft verricht voor “het latere wegsluizen van de € 500.000 door [betrokkene 1] en Degreen”).[48] Aan zulke ‘ronkende’ stellingen van Techfront c.s., waaraan door haar op de genoemde vindplaatsen evenwel nul handen en voeten is gegeven in termen van feitelijke onderbouwing (ook niet indirect, via enige verwijzing of een onderliggend stuk), kon het hof voorbijgaan zoals het doet, blijkens rov. 5.34-5.35.

3.15.6 Dan is er nog het onderschrijven door Techfront c.s. van rov. 4.37, eerste zin van het vonnis.[49] Nog daargelaten dat Group A daartegen wel heeft gegriefd,[50] anders dan Techfront c.s. het heeft doen voorkomen,[51] geldt natuurlijk dat daarmee, ook indien juist, nog niet gegeven is dat Group A ‘dus’ vanuit groepsverband met [betrokkene 1] heeft bijgedragen aan het in het leven roepen van de kans op het ontstaan van schade voor Techfront c.s., welke kans Group A had behoren te weerhouden van deze gedragingen in groepsverband. Dat lijkt de rechtbank ook wel te hebben onderkend, getuige het vervolg van die rov. 4.37 (wat daarvan verder zij, m.i. geeft de rechtbank daarin te gemakkelijk toepassing aan art. 6:166 lid 1 BW). Dit leidt weer naar voornoemde omstandigheid, die het hof dus adequaat betrekt in rov. 5.35. Hieruit volgt dat het hof evenmin reden had in rov. 5.34-5.35 nader in te gaan op dat onderschrijven door Techfront c.s.

3.15.7 Blijven over de stellingen van Techfront c.s. in eerste aanleg die het subonderdeel inroept.[52] Daarover kan ik kort zijn. Nog daargelaten dat deze niet kenbaar staan in de sleutel van een beroep op art. 6:166 lid 1 BW,[53] betreft het ook hier (los van wat het hof betrekt in rov. 5.34-5.35) geen stellingen die voornoemde basis kunnen (bij)schragen bij gebrek aan relevants mét aanwijsbare feitelijke onderbouwing.[54] Ook daaraan kon het hof voorbijgaan zoals het doet, blijkens rov. 5.34-5.35.

3.16 Hieruit volgt dat het subonderdeel doel mist.

3.17 Subonderdeel 1.2 heeft als opschrift: “Wat kan als handelen van Group A in groepsverband worden aangemerkt? - oordelen (ii) en (iv)”. Het stelt dat de onder 3.2 sub (ii) en (iv) hiervoor vermelde oordelen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk zijn, gelet op de in subonderdeel 1.1 vermelde stellingen van Techfront c.s. Het sub (ii) hiervoor vermelde oordeel kan geen standhouden, omdat deze stellingen nu juist erop neerkomen dat het door Group A gestort krijgen van de € 500.000 niet op zichzelf staat, omdat Group A voorbereidende handelingen heeft verricht (“(cessieakte)”), Group A vóór de overboeking wist van de misleiding en Group A door het ontvangen en behouden van dit bedrag actief geparticipeerd heeft in het onrechtmatig handelen van [betrokkene 1] . Bovendien valt in het licht van die in subonderdeel 1.1 genoemde stellingen niet te begrijpen waarom het bij de vraag of Group A aansprakelijk is op de voet van art. 6:166 BW uitsluitend zou gaan om een gedraging van Group A die bestaat in het op deze rekening gestort krijgen van dit bedrag. Dit laatste betreft dus het sub (iv) hiervoor vermelde oordeel. Behandeling

3.18 Het subonderdeel faalt, in het voetspoor van subonderdeel 1.1. Dit behoeft geen verdere toelichting, gezien 3.6-3.16 hiervoor.

3.19 Daarmee is gegeven dat het onderdeel faalt. Slotsom

3.20 Het principale cassatiemiddel van Techfront c.s. is derhalve vergeefs voorgesteld.

3.21 Ik geef toepassing van art. 81 lid 1 RO in overweging.

4 Bespreking van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep

4.1 Het incidentele cassatieberoep van Group A is ingesteld “voor het geval de klachten” van Techfront c.s. “zouden slagen”. Nu aan deze voorwaarde dus niet is voldaan, kom ik niet toe aan bespreking van het incidentele cassatieberoep.

5 Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3281.

Het hof rept in rov. 4.4 van “Riantis BV”, maar lijkt, gelet ook op rov. 3.3 (over “Riantis NV”), te bedoelen: Riantis N.V.

Het hof rept van 5 maart 2022 en 29 maart 2022, maar zal bedoelen (in lijn met de onder 2.17 hierna vermelde memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel van [betrokkene 1] en Safami, nr. 68, specifiek noten 60-61 aldaar): 5 augustus 2022 en 29 augustus 2022. Te meer nu voornoemde vonnis dateert van 25 mei 2022.

Ik noem hier alleen de (rechts)personen die ook betrokken waren bij het hoger beroep. De zaak in eerste aanleg kende ook de volgende gedaagden: [betrokkene 5] , Lumia, [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , De Haan q.q., mr. P. Baillon (in hoedanigheid van curator in het faillissement van Riantis; hierna: Baillon q.q.).

Deels ontleend aan de weergave van het petitum in rov. 3.1 van het onder 2.13 hierna bedoelde vonnis.

Het incident is ook opgeworpen door: [betrokkene 2] , Safami, [de N.V.] , [betrokkene 3] , Narwal, [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , Lumia, [betrokkene 6] en [betrokkene 7] .

Dit processtuk is alleen aanwezig in het door Techfront c.s. gefourneerde A-dossier (dat overigens gelijk is aan het in de samenhangende zaak 24/03062 gefourneerde B-dossier).

Dit processtuk is alleen aanwezig in het gefourneerde A-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 13 mei 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1812.

Het proces-verbaal en de spreekaantekeningen van partijen zijn alleen aanwezig in het gefourneerde A-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 25 mei 2022, zaak-/rolnummer: C/16/498773 / HL ZA 20-75 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).

Dit verzoek en het antwoord van [betrokkene 1 + Group A] daarop zijn alleen aanwezig in het gefourneerde A-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 13 juli 2022, zaak-/rolnummer: C/16/498773 / HL ZA 20-75 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).

In het A- en B-dossier zijn verschillende appeldagvaardingen en herstelexploten gefourneerd.

Zie voor de eiswijziging ook de in het A-dossier gefourneerde herstelexploten.

Dit processtuk is alleen aanwezig in het gefourneerde A-dossier.

De spreekaantekeningen in hoger beroep van [betrokkene 1] en Safami (die dus afzonderlijk van Group A c.s. incidenteel appelleerden) zijn alleen beschikbaar in het gefourneerde A-dossier.

Dit betreft: [betrokkene 2] , [de N.V.] , [betrokkene 3] , Narwal en [betrokkene 4] (zie p. 2, bovenaan, van het arrest).

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 16 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4732.

De klachten in dit incidentele cassatieberoep zijn volgens Group A gelijk aan die in het principale cassatieberoep van [betrokkene 1] in 24/03062, behalve dat Group A in cassatie geen klachten over de omvang van de schade formuleert. Zie het verweerschrift tot verwerping tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep van Group A, nrs. 1.3-1.4. Ik constateer daarnaast dat subonderdeel 3.6 niet voorkomt in het cassatiemiddel van [betrokkene 1] in 24/03062, al komt hetzelfde onderwerp aan bod in de schriftelijke toelichting zijdens [betrokkene 1] in 24/03062, zie nrs. 2.3.7-2.3.9.

Ik begrijp: de MvA i.a. 15 aug.

Het subonderdeel verwijst daartoe (zie p. 6-7 van de procesinleiding, onder a t/m c) naar de volgende vindplaatsen: de dagvaarding, nrs. 3.2.21-3.2.23, 3.2.30 (p. 39-40, 41); en de MvA i.a. 15 aug, nrs. 2.2.3-2.2.6, 2.2.8 (incl. verwijzingen in nr. 2.2.3) (p. 27-28).

Toevoeging A-G: dienaangaande concludeerde de rechtbank in rov. 4.21 dat [betrokkene 1] Techfront c.s. heeft misleid tot het doen van investeringen in de onderneming van Degree-n met als doel gelden te eigen bate aan de onderneming te onttrekken, en ook dat gelden te eigen bate aan de onderneming zijn onttrokken. Dit handelen achtte de rechtbank onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig tegenover Techfront c.s.: “ [betrokkene 1] is op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die Techfront c.s. ten gevolge van dit onrechtmatige handelen heeft geleden en nog lijdt”. In rov. 4.33 concludeerde de rechtbank dat [betrokkene 1] onrechtmatig tegenover Techfront c.s. heeft gehandeld ten gevolge waarvan Techfront c.s. schade heeft geleden tot een bedrag van € 228.127.

Zie C.J. van Zeben, J.W. du Pon & M.M. Olthof (red.), Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981, p. 662. Ik verwijs hierna naar deze bron als: T.M. Parl. Gesch. Boek 6 BW 1981.

Zie T.M. Parl. Gesch. Boek 6 BW 1981, p. 663.

Zie T.M. Parl. Gesch. Boek 6 BW 1981, p. 663.

Die vraag lijkt niet uitdrukkelijk te worden beantwoord in de wetsgeschiedenis. Zie bijv. R.J.B. Boonekamp, Onrechtmatige daad in groepsverband, Deventer: Kluwer 2013, p. 74-75.

Zie bijv. Asser/C.H. Sieburgh, De verbintenis uit de wet (6-IV), Deventer: Wolters Kluwer 2023, nr. 127; A-G Drijber (ECLI:NL:PHR:2021:716) voor HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1890, RvdW 2022/34, onder 3.8-3.9; A-G Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2015:713) voor HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914, NJ 2016/194, onder 2.9, 2.15; Boonekamp 2013, par. 5.4; en N. Peters & M. Goorts, ‘Artikel 6:166 BW: onbekend maakt onbemind?’, AV&S 2012/12, par. 3.a.

Zie Asser/Sieburgh 2023, nr. 127.

Zie bijv. ook C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, Den Haag: Boom juridisch 2023, nr. 508 en A.W. van der Veen, ‘De groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW in corporate litigation’, in: Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2015-2016, Deventer: Wolters Kluwer 2016, par. II.1.2

Zie Boonekamp 2013, p. 70

Zie T.M. Parl. Gesch. Boek 6 BW 1981, p. 662 over “het plegen van baldadigheden” of “deelnemen aan een relletje”.

Zie HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914, NJ 2016/194, rov. 3.5.1.

Zie HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914, NJ 2016/194, rov. 3.4.1.

Zie voor het (mede) door Groep A gevoerde verweer tegen dat beroep bijv. nrs. 4.71, 4.113-4.121 van de conclusie van antwoord van [betrokkene 1 + Group A] ; nrs. 15.1-15.9 van de MvA/MvG; en nrs. 28-42 van de spreekaantekeningen in hoger beroep van Group A c.s.

Het navolgende in deze zin geldt ook voor de familie [betrokkene 1] .

Overigens: blijkens rov. 4.2 waren, naast [betrokkene 1] , ook Narwal (bestuurd door [betrokkene 4] en [betrokkene 5] ) en Lumia (bestuurd door [betrokkene 6] en [betrokkene 7] ) bestuurder van Group A.

In rov. 4.13 stelt het hof al als feit vast dat op 3 maart 2019 “ [betrokkene 1] ” een bedrag van € 500.000 heeft overgemaakt van de bankrekening van Degree-n aan Group A. Zie bijv. ook rov. 5.28.

In rov. 5.31 staat al dat het hof van oordeel is dat “ [betrokkene 1] ” aldus onrechtmatig jegens Techfront c.s. heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de dientengevolge door haar geleden schade.

Zie noot 22 hiervoor. Daarbij zij ook bedacht dat Group A ter zake in eerste aanleg en hoger beroep verweer heeft gevoerd, zie noot 35 hiervoor. Dit laatste neem ik in aanmerking onder 3.15.4-3.15.7 hierna.

Dus: dat Group A het door [betrokkene 1] overgeboekte bedrag van € 500.000 op haar rekening gestort heeft gekregen.

Het gaat dan om het begin van de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.6 (p. 28). Daarbij zij bedacht dat voornoemde omstandigheid door het hof ook als feit is vastgesteld (rov. 4.13), en ook elders al is genoemd (zie bijv. rov. 5.27-5.28). Zie onder 3.15.3 hiervoor. Zie voorts al rov. 2.11 van het vonnis.

Zie de MvA i.a. 15 aug, nrs. 2.2.3-2.2.4 (p. 27-28).

Zie de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.5 (p. 28). Overigens haalt het subonderdeel deze stelling van Techfront c.s. niet (kenbaar) aan. M.i. dus terecht.

Dus: die basis om te kunnen zeggen dat Group A vanuit groepsverband met [betrokkene 1] heeft bijgedragen aan het in het leven roepen van de kans op het ontstaan van schade voor Techfront c.s., welke kans Group A had behoren te weerhouden van deze gedragingen in groepsverband.

Zie de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.5 (p. 28).

Zie de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.6 (p. 28).

Dit wordt niet anders doordat buiten het verband van het subonderdeel, op p. 5 van de procesinleiding, een verwijzing staat naar een stellingname van Techfront c.s. in eerste aanleg betreffende “de in rov. 4.37 [van het vonnis, A-G] bedoelde cessie”. Zie de dagvaarding, nr. 2.7.4. Deze vindplaats, onderdeel van de feitenweergave in de dagvaarding, houdt geen kenbaar verband met het door Techfront c.s. gedane beroep op art. 6:166 lid 1 BW (laat staan jegens Group A) en wordt niet genoemd bij de stellingen van Techfront c.s. waarop het subonderdeel zich beroept (zie noot 22 hiervoor). Wat staat op deze vindplaats, die evenmin wordt genoemd in de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.6 (p. 28), heeft bovendien betrekking op beweerde gebeurtenissen vanaf 21 mei 2019 (een cessie-gerelateerde discussie tussen [betrokkene 4] , namens Group A, en Techfront c.s.) en een andere strekking dan voornoemde “overigens” van Techfront c.s. (het gaat op deze vindplaats niet over beweerde voorbereidende handelingen van Group A voor [betrokkene 1] onttrekking van de € 500.000 begin maart 2019).

Dus: “Group A moet worden geacht via haar bestuurder [betrokkene 1] van het onrechtmatige handelen en van de daardoor ontstane kans op de geleden schade op de hoogte te zijn geweest”.

Zie i.h.b. nr. 15.5 van de MvA/MvG en nrs. 35 en 42 van de spreekaantekeningen in hoger beroep van Group A c.s.

Zie de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.8 (p. 28).

Zie de dagvaarding, nrs. 3.2.21-3.2.23, 3.2.30 (p. 39-40, 41).

Integendeel. Dit beroep komt pas ruim 10 pagina’s verderop aan bod in de dagvaarding, in nrs. 3.3.1-3.3.5 (p. 52-53) aldaar. Dit beroep bevat ‘hoog over’ verwijzingen naar wat daarvóór in de dagvaarding is aangevoerd, en is verder verpakt in concluderende bewoordingen.

Zie bijv. de dagvaarding, nr. 3.2.21 (“Kennende deze misleiding heeft Group A met het ontvangen en behouden van de gelden actief geparticipeerd in het onrechtmatig handelen van Degreen en [betrokkene 1] . Group A heeft daarmee willens en wetens willen profiteren van het onrechtmatig handelen van Degreen (en [betrokkene 1] ). Reeds dit profiteren is onrechtmatig”), nr. 3.2.22 (“Door het wegsluizen van de EUR 500.000 kon Degreen ook het Overbruggingskrediet niet aan de Investeerders terugbetalen en is zij daarvan in verzuim komen te verkeren. Group A wist daarvan en heeft daarmee dus ook willens en wetens geprofiteerd van de wanprestatie van Degreen”), nr. 3.2.23 (“De Investeerders menen verder dat het wegsluizen van de gelden van de Investeerders een bewuste (vooropgezette) actie is geweest om de tekorten bij Group A en/of het Alen Concern aan te vullen”), nr. 3.2.30 (“Gelet op dit alles moet worden geconcludeerd dat Group A niet alleen onrechtmatig heeft geprofiteerd van het onrechtmatig handelen van Degreen maar daar zelf ook actief in heeft geparticipeerd en met Degreen en [betrokkene 1] heeft samengespannen”).


Voetnoten

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3281.

Het hof rept in rov. 4.4 van “Riantis BV”, maar lijkt, gelet ook op rov. 3.3 (over “Riantis NV”), te bedoelen: Riantis N.V.

Het hof rept van 5 maart 2022 en 29 maart 2022, maar zal bedoelen (in lijn met de onder 2.17 hierna vermelde memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel van [betrokkene 1] en Safami, nr. 68, specifiek noten 60-61 aldaar): 5 augustus 2022 en 29 augustus 2022. Te meer nu voornoemde vonnis dateert van 25 mei 2022.

Ik noem hier alleen de (rechts)personen die ook betrokken waren bij het hoger beroep. De zaak in eerste aanleg kende ook de volgende gedaagden: [betrokkene 5] , Lumia, [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , De Haan q.q., mr. P. Baillon (in hoedanigheid van curator in het faillissement van Riantis; hierna: Baillon q.q.).

Deels ontleend aan de weergave van het petitum in rov. 3.1 van het onder 2.13 hierna bedoelde vonnis.

Het incident is ook opgeworpen door: [betrokkene 2] , Safami, [de N.V.] , [betrokkene 3] , Narwal, [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , Lumia, [betrokkene 6] en [betrokkene 7] .

Dit processtuk is alleen aanwezig in het door Techfront c.s. gefourneerde A-dossier (dat overigens gelijk is aan het in de samenhangende zaak 24/03062 gefourneerde B-dossier).

Dit processtuk is alleen aanwezig in het gefourneerde A-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 13 mei 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1812.

Het proces-verbaal en de spreekaantekeningen van partijen zijn alleen aanwezig in het gefourneerde A-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 25 mei 2022, zaak-/rolnummer: C/16/498773 / HL ZA 20-75 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).

Dit verzoek en het antwoord van [betrokkene 1 + Group A] daarop zijn alleen aanwezig in het gefourneerde A-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 13 juli 2022, zaak-/rolnummer: C/16/498773 / HL ZA 20-75 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).

In het A- en B-dossier zijn verschillende appeldagvaardingen en herstelexploten gefourneerd.

Zie voor de eiswijziging ook de in het A-dossier gefourneerde herstelexploten.

Dit processtuk is alleen aanwezig in het gefourneerde A-dossier.

De spreekaantekeningen in hoger beroep van [betrokkene 1] en Safami (die dus afzonderlijk van Group A c.s. incidenteel appelleerden) zijn alleen beschikbaar in het gefourneerde A-dossier.

Dit betreft: [betrokkene 2] , [de N.V.] , [betrokkene 3] , Narwal en [betrokkene 4] (zie p. 2, bovenaan, van het arrest).

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 16 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4732.

De klachten in dit incidentele cassatieberoep zijn volgens Group A gelijk aan die in het principale cassatieberoep van [betrokkene 1] in 24/03062, behalve dat Group A in cassatie geen klachten over de omvang van de schade formuleert. Zie het verweerschrift tot verwerping tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep van Group A, nrs. 1.3-1.4. Ik constateer daarnaast dat subonderdeel 3.6 niet voorkomt in het cassatiemiddel van [betrokkene 1] in 24/03062, al komt hetzelfde onderwerp aan bod in de schriftelijke toelichting zijdens [betrokkene 1] in 24/03062, zie nrs. 2.3.7-2.3.9.

Ik begrijp: de MvA i.a. 15 aug.

Het subonderdeel verwijst daartoe (zie p. 6-7 van de procesinleiding, onder a t/m c) naar de volgende vindplaatsen: de dagvaarding, nrs. 3.2.21-3.2.23, 3.2.30 (p. 39-40, 41); en de MvA i.a. 15 aug, nrs. 2.2.3-2.2.6, 2.2.8 (incl. verwijzingen in nr. 2.2.3) (p. 27-28).

Toevoeging A-G: dienaangaande concludeerde de rechtbank in rov. 4.21 dat [betrokkene 1] Techfront c.s. heeft misleid tot het doen van investeringen in de onderneming van Degree-n met als doel gelden te eigen bate aan de onderneming te onttrekken, en ook dat gelden te eigen bate aan de onderneming zijn onttrokken. Dit handelen achtte de rechtbank onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig tegenover Techfront c.s.: “ [betrokkene 1] is op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die Techfront c.s. ten gevolge van dit onrechtmatige handelen heeft geleden en nog lijdt”. In rov. 4.33 concludeerde de rechtbank dat [betrokkene 1] onrechtmatig tegenover Techfront c.s. heeft gehandeld ten gevolge waarvan Techfront c.s. schade heeft geleden tot een bedrag van € 228.127.

Zie C.J. van Zeben, J.W. du Pon & M.M. Olthof (red.), Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981, p. 662. Ik verwijs hierna naar deze bron als: T.M. Parl. Gesch. Boek 6 BW 1981.

Zie T.M. Parl. Gesch. Boek 6 BW 1981, p. 663.

Zie T.M. Parl. Gesch. Boek 6 BW 1981, p. 663.

Die vraag lijkt niet uitdrukkelijk te worden beantwoord in de wetsgeschiedenis. Zie bijv. R.J.B. Boonekamp, Onrechtmatige daad in groepsverband, Deventer: Kluwer 2013, p. 74-75.

Zie bijv. Asser/C.H. Sieburgh, De verbintenis uit de wet (6-IV), Deventer: Wolters Kluwer 2023, nr. 127; A-G Drijber (ECLI:NL:PHR:2021:716) voor HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1890, RvdW 2022/34, onder 3.8-3.9; A-G Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2015:713) voor HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914, NJ 2016/194, onder 2.9, 2.15; Boonekamp 2013, par. 5.4; en N. Peters & M. Goorts, ‘Artikel 6:166 BW: onbekend maakt onbemind?’, AV&S 2012/12, par. 3.a.

Zie Asser/Sieburgh 2023, nr. 127.

Zie bijv. ook C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, Den Haag: Boom juridisch 2023, nr. 508 en A.W. van der Veen, ‘De groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW in corporate litigation’, in: Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2015-2016, Deventer: Wolters Kluwer 2016, par. II.1.2

Zie Boonekamp 2013, p. 70

Zie T.M. Parl. Gesch. Boek 6 BW 1981, p. 662 over “het plegen van baldadigheden” of “deelnemen aan een relletje”.

Zie HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914, NJ 2016/194, rov. 3.5.1.

Zie HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914, NJ 2016/194, rov. 3.4.1.

Zie voor het (mede) door Groep A gevoerde verweer tegen dat beroep bijv. nrs. 4.71, 4.113-4.121 van de conclusie van antwoord van [betrokkene 1 + Group A] ; nrs. 15.1-15.9 van de MvA/MvG; en nrs. 28-42 van de spreekaantekeningen in hoger beroep van Group A c.s.

Het navolgende in deze zin geldt ook voor de familie [betrokkene 1] .

Overigens: blijkens rov. 4.2 waren, naast [betrokkene 1] , ook Narwal (bestuurd door [betrokkene 4] en [betrokkene 5] ) en Lumia (bestuurd door [betrokkene 6] en [betrokkene 7] ) bestuurder van Group A.

In rov. 4.13 stelt het hof al als feit vast dat op 3 maart 2019 “ [betrokkene 1] ” een bedrag van € 500.000 heeft overgemaakt van de bankrekening van Degree-n aan Group A. Zie bijv. ook rov. 5.28.

In rov. 5.31 staat al dat het hof van oordeel is dat “ [betrokkene 1] ” aldus onrechtmatig jegens Techfront c.s. heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de dientengevolge door haar geleden schade.

Zie noot 22 hiervoor. Daarbij zij ook bedacht dat Group A ter zake in eerste aanleg en hoger beroep verweer heeft gevoerd, zie noot 35 hiervoor. Dit laatste neem ik in aanmerking onder 3.15.4-3.15.7 hierna.

Dus: dat Group A het door [betrokkene 1] overgeboekte bedrag van € 500.000 op haar rekening gestort heeft gekregen.

Het gaat dan om het begin van de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.6 (p. 28). Daarbij zij bedacht dat voornoemde omstandigheid door het hof ook als feit is vastgesteld (rov. 4.13), en ook elders al is genoemd (zie bijv. rov. 5.27-5.28). Zie onder 3.15.3 hiervoor. Zie voorts al rov. 2.11 van het vonnis.

Zie de MvA i.a. 15 aug, nrs. 2.2.3-2.2.4 (p. 27-28).

Zie de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.5 (p. 28). Overigens haalt het subonderdeel deze stelling van Techfront c.s. niet (kenbaar) aan. M.i. dus terecht.

Dus: die basis om te kunnen zeggen dat Group A vanuit groepsverband met [betrokkene 1] heeft bijgedragen aan het in het leven roepen van de kans op het ontstaan van schade voor Techfront c.s., welke kans Group A had behoren te weerhouden van deze gedragingen in groepsverband.

Zie de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.5 (p. 28).

Zie de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.6 (p. 28).

Dit wordt niet anders doordat buiten het verband van het subonderdeel, op p. 5 van de procesinleiding, een verwijzing staat naar een stellingname van Techfront c.s. in eerste aanleg betreffende “de in rov. 4.37 [van het vonnis, A-G] bedoelde cessie”. Zie de dagvaarding, nr. 2.7.4. Deze vindplaats, onderdeel van de feitenweergave in de dagvaarding, houdt geen kenbaar verband met het door Techfront c.s. gedane beroep op art. 6:166 lid 1 BW (laat staan jegens Group A) en wordt niet genoemd bij de stellingen van Techfront c.s. waarop het subonderdeel zich beroept (zie noot 22 hiervoor). Wat staat op deze vindplaats, die evenmin wordt genoemd in de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.6 (p. 28), heeft bovendien betrekking op beweerde gebeurtenissen vanaf 21 mei 2019 (een cessie-gerelateerde discussie tussen [betrokkene 4] , namens Group A, en Techfront c.s.) en een andere strekking dan voornoemde “overigens” van Techfront c.s. (het gaat op deze vindplaats niet over beweerde voorbereidende handelingen van Group A voor [betrokkene 1] onttrekking van de € 500.000 begin maart 2019).

Dus: “Group A moet worden geacht via haar bestuurder [betrokkene 1] van het onrechtmatige handelen en van de daardoor ontstane kans op de geleden schade op de hoogte te zijn geweest”.

Zie i.h.b. nr. 15.5 van de MvA/MvG en nrs. 35 en 42 van de spreekaantekeningen in hoger beroep van Group A c.s.

Zie de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.8 (p. 28).

Zie de dagvaarding, nrs. 3.2.21-3.2.23, 3.2.30 (p. 39-40, 41).

Integendeel. Dit beroep komt pas ruim 10 pagina’s verderop aan bod in de dagvaarding, in nrs. 3.3.1-3.3.5 (p. 52-53) aldaar. Dit beroep bevat ‘hoog over’ verwijzingen naar wat daarvóór in de dagvaarding is aangevoerd, en is verder verpakt in concluderende bewoordingen.

Zie bijv. de dagvaarding, nr. 3.2.21 (“Kennende deze misleiding heeft Group A met het ontvangen en behouden van de gelden actief geparticipeerd in het onrechtmatig handelen van Degreen en [betrokkene 1] . Group A heeft daarmee willens en wetens willen profiteren van het onrechtmatig handelen van Degreen (en [betrokkene 1] ). Reeds dit profiteren is onrechtmatig”), nr. 3.2.22 (“Door het wegsluizen van de EUR 500.000 kon Degreen ook het Overbruggingskrediet niet aan de Investeerders terugbetalen en is zij daarvan in verzuim komen te verkeren. Group A wist daarvan en heeft daarmee dus ook willens en wetens geprofiteerd van de wanprestatie van Degreen”), nr. 3.2.23 (“De Investeerders menen verder dat het wegsluizen van de gelden van de Investeerders een bewuste (vooropgezette) actie is geweest om de tekorten bij Group A en/of het Alen Concern aan te vullen”), nr. 3.2.30 (“Gelet op dit alles moet worden geconcludeerd dat Group A niet alleen onrechtmatig heeft geprofiteerd van het onrechtmatig handelen van Degreen maar daar zelf ook actief in heeft geparticipeerd en met Degreen en [betrokkene 1] heeft samengespannen”).