Terug naar bibliotheek
Parket bij de Hoge Raad

ECLI:NL:PHR:2025:1017 - Conclusie A-G: Onderzoeksplicht rechter bij afwezigheid betrokkene in Wvggz-zaak - 19 september 2025

Arrest

ECLI:NL:PHR:2025:101719 september 2025

Essentie

De procureur-generaal concludeert tot vernietiging. De rechter heeft de onderzoeksplicht ex art. 6:1 Wvggz geschonden door te oordelen dat betrokkene niet bereid was zich te laten horen. De verklaring dat betrokkene niet op de zitting zou verschijnen, is onvoldoende zonder nader onderzoek naar zijn bereidheid om elders gehoord te worden.

Rechtsgebieden

Civiel RechtGezondheidsrecht

Arrest inhoud

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer24/04715 Zitting 19 september 2025

CONCLUSIE

L.M. Coenraad

In de zaak

[betrokkene], verzoeker tot cassatie, hierna: betrokkene, advocaat: mr. D. Rijpma,

tegen

de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland, verweerder in cassatie, hierna: de officier van justitie.

1 Inleiding en samenvatting

1.1 In deze Wvggz-zaak is een aansluitende zorgmachtiging verzocht voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank heeft, nadat betrokkene niet ter zitting was verschenen, in een deelbeschikking een zorgmachtiging verleend voor een periode van een maand en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling was betrokkene weer afwezig. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen en heeft een zorgmachtiging verleend voor de resterende duur van elf maanden. Het middel richt zich met succes tegen het oordeel van de rechtbank dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen.

1.2 De hiervoor genoemde deelbeschikking staat centraal in zaak 24/04668, waarin ik vandaag eveneens concludeer.

2 Feiten en procesverloop

2.1 Bij verzoekschrift van 2 september 2024 is de rechtbank Gelderland verzocht ten aanzien van betrokkene een aansluitende[1] zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden.

2.2 Bij beschikking van 17 september 2024 heeft de rechtbank Gelderland de behandeling van het verzoek verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.

2.3 De mondelinge behandeling van het verzoek door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank) heeft plaatsgevonden op 23 september 2024 in het gebouw van de rechtbank. Daarbij zijn de advocaat van betrokkene en een klinisch psycholoog gehoord. Betrokkene was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Voor zover in cassatie van belang, wordt daarin het volgende vermeld: “Rechter: Betrokkene is niet aanwezig?

Mr. A.J.M. Paanakker: Nee.

Rechter: Ik begreep van de bode dat hij wel zou komen?

Klinisch psycholoog: Hij wilde zelf komen met eigen vervoer.

Mr. A.J.M. Paanakker: Ik heb hem niet gesproken.

Rechter: (…) U zegt dat u betrokkene niet heeft gesproken?

Mr. A.J.M. Paanakker: Ik heb hem gemaild en alles toegestuurd, maar ik heb hier geen reactie op gekregen.

Rechter: Heeft u betrokkene gesproken?

Klinisch psycholoog: De sociaal-psychiatrisch verpleegkundige heeft betrokkene uitgebreid gesproken. Zij hebben het ook over de zitting gehad. Betrokkene was voornemens om op eigen gelegenheid hier te komen.

Rechter: Is het zinvol om te kijken of we hem telefonisch kunnen bereiken?

Mr. A.J.M. Paanakker: Ik kreeg herhaaldelijk de voicemail vanmorgen.

De klinisch psycholoog belt betrokkene en hij neemt nu niet op

Rechter: Zijn telefoon lijkt uit te staan. Wat zullen we nu doen?

Mr. A.J.M. Paanakker: Ik heb er geen mening over.

Rechter: Bent u in staat om namens hem het woord te voeren vandaag?

Mr. A.J.M. Paanakker: Nee ook niet.

Rechter: Dat is eigenlijk de vraag. Ik ga ervan uit dat hij van de zitting weet en dat hij ervoor kiest er niet te zijn, maar u heeft hem ook niet gesproken. Het lastige is dat onze beslistermijn vandaag verloopt en dat we vandaag uitspraak moeten doen. Er wordt gekeken naar een nieuwe zittingsdatum Op 14 oktober is er nog plek.

Mr. A.J.M. Paanakker: Wat als betrokkene dan niet verschijnt?

Rechter: Dan zal er opnieuw naar gekeken worden. Ik ga ervan uit dat u blijft proberen om contact te krijgen met betrokkene. Wat ik nu wel doe is een korte toewijzing, anders verloopt onze beslistermijn. Ik verleen de machtiging voor een maand, onder aanhouding van het overige. Dat is tot 23 oktober 2024.

(…)

Mr. A.J.M. Paanakker: Ik ga betrokkene in ieder geval mailen, dat leest hij wel

Klinisch psycholoog: Ik denk niet dat hij komt.

Rechter: Betrokkene moet weten dat er een zitting is en de advocaat moet hem kunnen spreken.

Mr. A.J.M. Paanakker: Ik schat in dat hij wil dat het verzoek wordt afgewezen. Dat wilde hij volgens mij ook zelf vertellen.”

2.4 Bij deelbeschikking van 23 september 2024[2] heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de duur van één maand, te weten tot en met 23 oktober 2024, onder aanhouding van de beslissing op het verzoek voor het overige.

2.5 De mondelinge behandeling is op 14 oktober 2024 voortgezet, wederom in het gebouw van de rechtbank. Daarbij zijn de advocaat van betrokkene en een klinisch psycholoog gehoord. Betrokkene was wederom niet aanwezig bij deze voortgezette mondelinge behandeling.

2.6 Van de voortgezette mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Voor zover in cassatie van belang, wordt daarin het volgende vermeld: “De rechtbank: Betrokkene is niet aanwezig. De website van PostNL laat zien dat betrokkene zijn aangetekende brief niet heeft afgehaald van het postkantoor.

De advocaat heeft het volgende verklaard: Ik heb alles geprobeerd om in contact te komen met betrokkene. Dat is niet gelukt. Hoogstwaarschijnlijk weet hij van deze zitting af. De vorige keer wist hij van de zitting af, hij was zelfs voornemens te komen.

De psycholoog heeft het volgende verklaard: Betrokkene heeft mij verteld dat hij geen meerwaarde ziet in de zitting. Betrokkene verwacht dat de zorgmachtiging er toch wel zal komen en dat hij daarom niet zal verschijnen op de zitting.

(…)

De advocaat heeft het volgende verklaard: Inhoudelijk kan ik niet over de zaak spreken, want ik heb betrokkene niet gesproken. (…).”

2.7 Bij beschikking van 14 oktober 2024[3] (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank de zorgmachtiging voor de resterende duur van het verzoek verleend, namelijk tot en met 23 september 2025.

2.8 Met betrekking tot de bereidheid van betrokkene om tijdens de mondelinge behandeling te worden gehoord, is in de bestreden beschikking het volgende overwogen: “1.4. (…)

Betrokkene is niet verschenen bij de mondelinge behandeling. De rechtbank stelt aan de hand van de verklaring van de advocaat en psycholoog vast dat betrokkene op de hoogte was van deze mondelinge behandeling. De rechtbank leidt hieruit af dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen.

(…)

2.4. (…) De rechtbank is gebonden aan deze eerdere beslissing (bij deelbeschikking van 23 september 2024; A-G) , waarbij het kennelijk van belang werd geacht dat betrokkene nogmaals in de gelegenheid werd gesteld om op het verzoek gehoord te worden. Betrokkene heeft voorafgaand aan de zitting van 14 oktober 2024 bij de psycholoog aangegeven dat hij verwacht dat hij de zorgmachtiging toch zal krijgen en dat hij niet naar de zitting komt. De rechtbank leidt hieruit af dat betrokkene op de hoogte is van de zitting en niet bereid is zich te doen horen. De rechtbank zal daarom op het resterende deel van het verzoek beslissen.”

2.9 Betrokkene heeft op 26 december 2024 – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3 Bespreking van het cassatiemiddel

3.1 Het cassatiemiddel is, zoals gezegd, gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 1.4. en r.o. 2.4. dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. Geklaagd wordt dat dit oordeel onjuist dan wel onbegrijpelijk is. Ik begrijp de klacht aldus dat de rechtbank nader onderzoek had moeten doen alvorens te kunnen oordelen dat betrokkene niet bereid was gehoord te worden, dan wel dat de rechtbank dit oordeel beter had moeten motiveren.

3.2 Bij de bespreking van de klacht stel ik het volgende voorop.

3.3 Artikel 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld.Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en dat hij de gronden dient te vermelden waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen grond van artikel 6:1 lid 2 Wvggz.[4]

3.4 Bij zijn oordeel dat de niet ter zitting verschenen betrokkene niet bereid is gehoord te worden, kan de rechter de verklaringen van derden betrekken. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een verklaring van een familielid, een behandelaar of de advocaat van betrokkene.[5]

3.5 Uit de door de rechter op basis van een verklaring van een derde vastgestelde omstandigheid dat de betrokkene niet bij de mondelinge behandeling op de rechtbank aanwezig wil zijn, kan niet worden afgeleid dat de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen, bijvoorbeeld in zijn woon- of verblijfplaats, ontbrak.[6]

3.6 Tot slot worden er hoge motiveringseisen gesteld aan de vaststelling dat een betrokkene niet bereid is gehoord te worden door het niet aanwezig zijn op de zitting. In zaken waar niet aan die eisen was voldaan, woog de Hoge Raad mee dat de advocaat van betrokkene heeft verklaard dat betrokkene de rechter wilde spreken of dat betrokkene had aangegeven aanwezig te zullen zijn op de mondelinge behandeling.[7] Dergelijke omstandigheden kunnen aanleiding vormen voor nader onderzoek alvorens de rechter tot het oordeel kan komen dat betrokkene niet bereid is te worden gehoord.[8]

3.7 Ik keer terug naar de bespreking van het middel.

3.8 Naar mijn oordeel slaagt het middel.

3.9 De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. Daarbij heeft de rechtbank zich gebaseerd op de verklaringen van de advocaat en psycholoog.

3.10 In r.o. 1.4. heeft de rechtbank uit haar vaststelling aan de hand van de verklaringen ter zitting van de advocaat en de psycholoog dat betrokkene op de hoogte was van de mondelinge behandeling afgeleid dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. In r.o. 2.4. heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene voorafgaand aan de voortgezette mondelinge behandeling bij de psycholoog heeft aangegeven dat hij de zorgmachtiging toch zal krijgen en dat hij niet naar de zitting komt. Hieruit leidt de rechtbank af dat betrokkene op de hoogte is van de zitting en niet bereid is zich te doen horen.

3.11 De overwegingen in r.o. 1.4. en r.o. 2.4. kunnen het oordeel dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen mijns inziens niet dragen.

3.12 Aan het middel kan worden toegegeven dat de rechtbank ten onrechte mede aan de hand van de verklaring van de advocaat in r.o. 1.4. vaststelt dat betrokkene op de hoogte was van de voortgezette mondelinge behandeling. Dit oordeel is onbegrijpelijk, nu de advocaat betrokkene immers niet heeft gesproken voorafgaand aan de mondelinge behandeling en ter zitting slechts heeft verklaard: ‘Hoogstwaarschijnlijk weet hij van deze zitting af’.[9] Deze klacht kan echter niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft immers ook op grond van de verklaring van de psycholoog vastgesteld dat betrokkene op de hoogte was van de voortgezette mondelinge behandeling en daarover wordt in cassatie niet geklaagd.

3.13 De enkele in r.o. 1.4. genoemde omstandigheid dat betrokkene op de hoogte was van de zitting, is echter onvoldoende onderbouwing voor het oordeel dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen.

3.14 In r.o. 2.4. baseert de rechtbank haar oordeel dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen op de verklaring van de psycholoog tijdens de voortgezette mondelinge behandeling dat betrokkene de psycholoog heeft verteld dat hij geen meerwaarde zag in de zitting, verwachtte dat de zorgmachtiging er toch wel zou komen en daarom niet zou verschijnen op de zitting.[10] De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat betrokkene op de hoogte was van de zitting en niet bereid was om te worden gehoord.

3.15 Ik denk dat veel rechters die zaken als deze behandelen, zich wel kunnen herkennen in een dergelijke beoordeling. Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt echter dat de onderzoeksplicht van de rechter ook in geval van een dergelijke verklaring van een derde verder strekt (zie hiervoor onder 3.5).

3.16 Uit de door de psycholoog genoemde omstandigheden dat betrokkene geen meerwaarde zag in de zitting en verwachtte dat de zorgmachtiging toch wel zou worden verleend en daarom niet zou verschijnen, volgt naar mijn mening niet, althans onvoldoende dat betrokkene niet met de rechter wilde spreken. Uit de genoemde omstandigheden kan immers niet worden afgeleid dat de bereidheid van betrokkene om zich te doen horen, bijvoorbeeld in zijn woon- of verblijfplaats of telefonisch vanaf de zitting, ontbrak.[11]

3.17 Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat betrokkene tijdens de eerste mondelinge behandeling voornemens was te komen, volgens de verklaring van de psycholoog tijdens die eerdere zitting en zoals ook weer verklaard door de advocaat tijdens de voortgezette mondelinge behandeling. Ook heeft de advocaat tijdens die eerste mondelinge behandeling verklaard dat volgens hem betrokkene zelf wilde vertellen dat hij wil dat het verzoek wordt afgewezen.

3.18 In het licht van de hoge eisen die worden gesteld aan de onderzoeksplicht van artikel 6:1 lid 1 Wvggz kunnen mijns inziens de door de rechtbank in r.o. 1.4. en r.o. 2.4. genoemde omstandigheden het oordeel dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, niet dragen. Het middel klaagt terecht dat de rechtbank nader onderzoek had moeten doen, door bijvoorbeeld een poging tot horen aan te wenden in de woon- of verblijfplaats van betrokkene.

3.19 Overigens is het, naar ik uit eigen ervaring weet, ook wel gebruikelijk dat bij het niet verschijnen van betrokkene tijdens de eerste mondelinge behandeling op de rechtbank, de voortgezette mondelinge behandeling plaatsvindt in de woon- of verblijfplaats van betrokkene. Op deze wijze wordt de mogelijkheid vergroot om een betrokkene daadwerkelijk te horen. Zo kan voorkomen worden dat een betrokkene niet wordt gehoord, omdat hij verwacht dat hij de zorgmachtiging − die hij juist niet wil − toch wel zal krijgen en zich daarom de moeite van een gang naar de rechtbank bespaart.

4 Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G

Uit het verzoekschrift van 2 september 2024 volgt dat op 21 maart 2024 door de rechtbank Gelderland een zorgmachtiging was verleend die liep tot en met 21 september 2024.

ECLI:NL:RBMNE:2024:7298. De beschikking is schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 25 oktober 2024. Dit laatste is wel vermeld onder de beschikking die deel uitmaakt van het procesdossier in cassatie, maar niet in de op rechtspraak.nl gepubliceerde beschikking. Betrokkene heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze deelbeschikking, zie zaaknummer 24/04668. In deze zaak concludeer ik vandaag eveneens.

ECLI:NL:RBMNE:2024:7342. De beschikking is schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 22 oktober 2024.

Zie onder meer HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18, NJ 2022/30, JGz 2022/6, m.nt. R.B.M. Keurentjes, r.o. 3.1.2; HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:547, r.o. 3.2; HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1140, NJ2024/263, JGz 2025/1, m.nt. red., r.o. 3.2; HR 22 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1721, r.o. 3.2.; HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1890, NJ2025/32, JGz 2025/7, m.nt. red., r.o. 3.2; HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:972, NJ2025/184, r.o. 3.2.2; HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:973, r.o. 3.1.2.

Zie hierover W.J.A.M. Dijkers, Sdu commentaar Gedwongen zorg, art. 6:1 Wvggz, aant. 4.5.3, onder e (publicatiedatum: 9 september 2024) met verwijzingen naar o.m. HR 17 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8876, NJ1985/666, r.o. 3 en HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:188, JVggz 2015/10, m.nt. W.J.A.M. Dijkers, r.o. 3.3.3 en HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1639, JVggz 2014/25, m.nt. red., r.o. 3.4.

Vgl. HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1890, NJ2025/32, JGz 2025/7, m.nt. red., r.o. 3.3.

Zie HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:895, JGz2022/34, m.nt. R.B.M. Keurentjes, r.o. 3.2; HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:188, JVggz2015/10, m.nt. W.J.A.M. Dijkers, r.o. 3.3.3. Vgl. conclusies van voormalig A-G Lückers van 19 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:607, onder 2.8, voor HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1220 en die van 9 februari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:135, onder 3.9, voor HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:547.

Vgl. HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1220, r.o. 3.3.

Zie hiervoor onder 2.6, waarin de betreffende passage uit het proces-verbaal is geciteerd.

Zie hiervoor onder 2.6, waarin de betreffende passage uit het proces-verbaal is geciteerd.

Vgl. HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1890, NJ2025/32, r.o. 3.3.


Voetnoten

Uit het verzoekschrift van 2 september 2024 volgt dat op 21 maart 2024 door de rechtbank Gelderland een zorgmachtiging was verleend die liep tot en met 21 september 2024.

ECLI:NL:RBMNE:2024:7298. De beschikking is schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 25 oktober 2024. Dit laatste is wel vermeld onder de beschikking die deel uitmaakt van het procesdossier in cassatie, maar niet in de op rechtspraak.nl gepubliceerde beschikking. Betrokkene heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze deelbeschikking, zie zaaknummer 24/04668. In deze zaak concludeer ik vandaag eveneens.

ECLI:NL:RBMNE:2024:7342. De beschikking is schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 22 oktober 2024.

Zie onder meer HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18, NJ 2022/30, JGz 2022/6, m.nt. R.B.M. Keurentjes, r.o. 3.1.2; HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:547, r.o. 3.2; HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1140, NJ2024/263, JGz 2025/1, m.nt. red., r.o. 3.2; HR 22 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1721, r.o. 3.2.; HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1890, NJ2025/32, JGz 2025/7, m.nt. red., r.o. 3.2; HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:972, NJ2025/184, r.o. 3.2.2; HR 20 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:973, r.o. 3.1.2.

Zie hierover W.J.A.M. Dijkers, Sdu commentaar Gedwongen zorg, art. 6:1 Wvggz, aant. 4.5.3, onder e (publicatiedatum: 9 september 2024) met verwijzingen naar o.m. HR 17 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8876, NJ1985/666, r.o. 3 en HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:188, JVggz 2015/10, m.nt. W.J.A.M. Dijkers, r.o. 3.3.3 en HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1639, JVggz 2014/25, m.nt. red., r.o. 3.4.

Vgl. HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1890, NJ2025/32, JGz 2025/7, m.nt. red., r.o. 3.3.

Zie HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:895, JGz2022/34, m.nt. R.B.M. Keurentjes, r.o. 3.2; HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:188, JVggz2015/10, m.nt. W.J.A.M. Dijkers, r.o. 3.3.3. Vgl. conclusies van voormalig A-G Lückers van 19 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:607, onder 2.8, voor HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1220 en die van 9 februari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:135, onder 3.9, voor HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:547.

Vgl. HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1220, r.o. 3.3.

Zie hiervoor onder 2.6, waarin de betreffende passage uit het proces-verbaal is geciteerd.

Zie hiervoor onder 2.6, waarin de betreffende passage uit het proces-verbaal is geciteerd.

Vgl. HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1890, NJ2025/32, r.o. 3.3.