ECLI:NL:PHR:2024:946 - Parket bij de Hoge Raad - 24 september 2024
Arrest
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03273 Zitting 24 september 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, hierna: de verdachte
1 Het cassatieberoep
1.1 De verdachte is bij arrest van 16 augustus 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens onder 1 subsidiair "aan zijn schuld brand en ontploffing te wijten zijn, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander ontstaat" en onder 2 primair en onder 3 “de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden, waarvan 15 voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest.
1.2 Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
1.3 Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde culpoos teweegbrengen van een ontploffing en brand. Gesteld wordt dat de bewezenverklaring van dit feit strijdig is met de overwegingen van het hof omtrent de vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde doleus teweegbrengen van deze ontploffing en brand.
1.4 Alvorens ik het middel bespreek, geef ik hieronder eerst de bewezenverklaring en de bewijsconstructie van het hof weer.
2 Bewezenverklaring en bewijsconstructie ten aanzien van feit 1
2.1 De verdachte is vrijgesproken van het onder feit1 primair ten laste gelegd dat:
“ hij op of omstreeks 28 juli 2022 te Beesd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht (in een pand gelegen aan de [a-straat 1]) door open vuur in aanraking te brengen met een of meer brandbare stoffen), ten gevolge waarvan een ketel (bestemd voor de productie van synthetische drugs), de inboedel, het pand en/of omliggende pand(en) is/zijn verbrand en/of geëxplodeerd en/of vernield, in elk geval brand en/of een explosie is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de omliggende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners en/of bezoekers van de omliggende panden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bovengenoemde bewoners en/of bezoekers, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.2 Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard wat hem onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd, namelijk dat:
“hij op 28 juli 2022 te Beesd, aanmerkelijk onvoorzichtig in het pand aan de [a-straat 1], waar zich een ketel bestemd voor de productie van synthetische drugs bevond, onder deze ketel open vuur in aanraking heeft gebracht met een of meer brandbare stof(fen) en vervolgens die ketel bestemd voor de productie van synthetische drugs is geëxplodeerd mede ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat die ketel bestemd voor de productie van synthetische drugs, de inboedel, het pand en omliggende panden zijn verbrand en/of geëxplodeerd en dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor omliggende panden en levensgevaar voor bezoekers van omliggende panden ontstond.”
2.3 Aan de bewezenverklaring heeft het hof de volgende bewijsconstructie ten grondslag gelegd, die op een promis-wijze is gemotiveerd (met weglating van verwijzingen):
“De rechtbank heeft in haar vonnis van 15 maart 2023 ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 het volgende overwogen (hierna cursief):
Op 28 juli 2022 vond in een loods aan de [a-straat 1] in Beesd een explosie plaats. Ten gevolge van die explosie is een enorme brand ontstaan. De brand heeft nagenoeg het gehele complex dat bestond uit meerdere bedrijfsruimten ([…]) verwoest. Bij de explosie is een ketel door het dak van de loods gelanceerd en in een andere loods ([loods 2]) terecht gekomen. Er waren rond het moment van de explosie en de brand meerdere personen op het terrein aanwezig. Verdachte huurde [loods 1] sinds 2019. Hij was op het moment van de explosie samen met een ander aanwezig in de loods.
Door de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) zijn diverse goederen en stoffen (chemicaliën) aangetroffen die te relateren zijn aan de productie van synthetische drugs, waarbij het volgende wordt genoemd:
[loods 1] - een rvs driepoot klopperbodem met een doorsnede van 60 cm. Dit betreft het onderstel waarop de rvs ketel (die in [loods 2] werd aangetroffen) was bevestigd;
- een rvs drukreactieketel met roerwerk en een gelaste koelmantel, met een lengte van 110 cm en een doorsnede van 60 cm (en een inhoud van 311 liter);
- diverse gesmolten grijze jerrycans van 20 liter, waarvan er 8 intact bleken en gevuld te zijn met een oranje/bruinkleurige zure vloeistof die volgens het NFI PMK bevatte;
- een rvs au-bain-mariebak van 75 cm breed, 145 cm lang en 90 cm hoog;
- een door de brand aangetast blauw klemdekselvat van 120 liter dat was gevuld met een restant olieachtige bruine vloeistof.
[loods 2] (circa 80 meter vanaf de plaats waarvan de ketel werd gedetoneerd) - een rvs ketel aangetroffen met een hoogte van 71,5 cm en een doorsnede van 60 cm. De ketel was voorzien van kogelafsluiters, waarop een bruine kleverige stof is aangetroffen, die volgens het NFI PMK bevatte.
Het LFO komt tot de conclusie dat de locatie (de loods aan de [a-straat 1]) vermoedelijk ingericht en in gebruik was voor de productie van MDMA dan wel de omzetting van PMK (een grondstof voor de vervaardiging van MDMA). Met behulp van de “verhoogde druk methode" met een gecombineerde drukreactieketel en een destillatieopstelling is vermoedelijk MDMA vervaardigd. Hierbij is vermoedelijk de opvangketel van de destillatieopstelling ontploft en uit het pandweggeschoten.
Gelet op de aard van de aangetroffen goederen en stoffen en de conclusies van het NFI, staat voor de rechtbank vast dat de loods was ingericht en werd gebruikt voor het vervaardigen van MDMA. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte, al dan niet samen met (een) ander(en), hierbij betrokken is geweest.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vrijwel dagelijks in de loods kwam en in december 2021 het alarm ter controle en beveiliging van het pand had geïnstalleerd.
Hij ontkent echter enige betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten en ontkent te hebben geweten dat er een drugslab in de loods zat. Verdachte zou drie personen eveneens in december 2021 een sleutel van de loods hebben gegeven. Deze personen konden volgens, hem ook het alarm aan-en uitzetten. Een van de personen, de persoon met wie hij op 28 juli 2022 in de loods was, zou na de explosie, nadat zij zich samen uit de voeten hadden gemaakt, in de auto tegen hem hebben gezegd dat in de loods, een drugslab zat.
Op de camerabeelden van het [bedrijf] (gelegen aan de [a-straat 2] in Beesd) is op de dagen voorafgaand aan de brand bij de ingang van de door verdachte gehuurde loods- naast mensen die bij de zendmast moesten zijn - alleen verdachte en of(een van) zijn voertuig(en) te zien. Op de camerabeelden is voorts te zien dat op de dag van de brandexplosie (gelet op de zichtbare rookontwikkeling, afkomstig uit het pand aan de [a-straat 1]) een witte bus (vermoedelijk een Renault Traffic) met verhoogde snelheid wegrijdt na de brand/explosie in het pand.
Omdat verdachte huurder was van de loods waarde productieplaats voor MDMA is aangetroffen, hij daar vrijwel elke dag kwam, op de camerabeelden in de dagen voorafgaand aan de brand geen andere personen dan verdachte en/of zijn voertuigen te zien zijn - die toegang had(den) tot de loods, hetgeen niet gold voorde mensen die bij de zendmast moesten zijn - en hij bovendien in de loods aanwezig was toen de explosie plaatsvond, wat erop duidt dat de productie op dat moment bezig was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte als pleger verantwoordelijk is voor de productie van (een hoeveelheid) MDMA, alsmede het bezit van de goederen en stoffen die in de loods ter voorbereiding daarvan zijn aangetroffen. De rechtbank acht de feiten 2 primair en 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank merkt daarbij op dat alhoewel op de dag van de explosie nog een tweede persoon in de loods aanwezig was, op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking bij de productie van MDMA, waaraan deze tweede persoon een bijdrage, laat staan een van voldoende gewicht, heeft geleverd.
Het hof neemt deze overwegingen over en maakt die tot de zijne. In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 28 juli 2022 om 18.20 uur in de loods is gearriveerd, dat hij daar met een jongen aan het werk was, dat zij op enig moment herrie hoorden in het hok in de loods en dat, toen zij gingen kijken, ze de ketel zagen schudden. Dat betekent dat verdachte tot het moment van de ontploffing van de ketel ruim twee uur in de loods aanwezig is geweest terwijl - zoals ook al blijkt uit de hiervoor opgenomen bevindingen van het LFO en NFI - het MDMA-productieproces gaande was en het drugslab feitelijk in werking was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in 2021 zelf het hok heeft getimmerd om privéspullen in op te slaan.
[getuige 1], eigenaar/verhuurder van de loods, heef verklaard dat hij in de maanden voor 28 juli 2022 (in aanwezigheid van verdachte) meerdere keren in de loods is geweest maar niet in het houten hok. Ook heeft hij verklaard dat bij zijn bezoek van 22 juni 2022 het hok dat in de loods was aangebracht was voorzien van een slot.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen en de gedragingen van verdachte af dat hij wetenschap heeft gehad van het drugslab in de loods en daarbij betrokken is geweest. Zoals hiervoor al overwogen was de gehuurde loods van verdachte, heeft hij zelf het hok waarin uiteindelijk het drugslab was opgesteld in de loods getimmerd, was het hok voorzien van een slot, heeft verdachte een alarminstallatie aangebracht op het pand, was hij in de periode voor de ontploffing dagelijks in de loods werkzaam en vluchtte hij direct na de ontploffing.
Verder acht het hof het niet aannemelijk geworden dat gedurende de tijd dat verdachte in de loods was, het MDMA-productieproces gaande was zonder dat daarvoor enige (voor verdachte waarneembare) werkzaamheden werden verricht of controle werd gehouden op dat proces. Ook daarom is het hof van oordeel dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van de MDMA-productie die op dat moment gaande was en daarbij betrokken is geweest. Dat productieproces is op 28 juli 2022 enig moment verkeerd gelopen waardoor een ketel is ontploft en er brand is ontstaan. De ketel is door het dak gevlogen en bij een ander pand door het dak naar binnen geslagen en de loods en omliggende panden zijn geheel of gedeeltelijk afgebrand en verwoest. Hierdoor is grote schade aangericht en is levensgevaar voor anderen ontstaan, zoals blijkt uit de verklaring van de [getuige 2], die tot kort voor de explosie met zijn zoontje in het pand aanwezig was waar de ketel is ingeslagen.
Vrijspraak feit 1 primair
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte - overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal - daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op basis van het dossier niet is vast te stellen of en zo ja, welke handelingen verdachte heeft verricht waardoor de ontploffing en de brand in de loods zijn ontstaan. Weliswaar is verdachte enkele uren voorafgaand aan de ontploffing aanwezig geweest in de loods, maar niet is vast te stellen dat door het handelen van verdachte die ontploffing en/of brand zijn/is ontstaan en of verdachte opzet heeft gehad op het teweegbrengen van die ontploffing en/of brand en evenmin dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Feit 1 subsidiair Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De subsidiair ten laste gelegde culpoze brandstichting kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. De brand is ontstaan tijdens de productie van MDMA, waarbij een ketel gevuld met chemische stoffen in aanraking is gebracht met open vuur. Gezien de gevaren en risico‘s waarmee het productieproces van MDMA gepaard gaat, is er aan de zijde van verdachte door zich bezig te gaan houden met een dergelijk productie proces in een loods op een bedrijventerrein sprake van een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Daarom heeft verdachte schuld aan de explosie en brand die vervolgens in de loods is ontstaan, waarbij gevaar voor personen en voor goederen is ontstaan. De explosie en brand vormden niet alleen (levens)gevaar voor verdachte, maar ook voor de overige aanwezigen in en om de loods en naastgelegen bedrijfsruimten. Daarnaast heeft de brand een verwoestend effect gehad op de gehele loods.
Het hof neemt deze overwegingen over en maakt die tot de zijne.
Verweer (feiten 1 subsidiair, 2 en 3) De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste (bewijs) constructie heeft gehanteerd en geen rekening heeft gehouden met alle uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, waaruit volgt:
- dat andere personen in de loods konden komen;
- dat er niets opvallends te zien was in de loods, aldus onder andere cliënt, de huurbaas en een potentiële koper;
- dat op de beelden wel degelijk te zien is dat er anderen komen en ook te zien is dat de auto die cliënt uitleent aan personeel aan komt terwijl niet te zien is dat cliënt daaruit stapt;
- dat er ook al iemand binnen was op de dag van de ontploffing die kennelijk niet op de beelden wordt gezien;
- dat de beelden dus onvolledig zijn en deels geen tijdsbepaling bevatten;
- dat er geen DNA is aangetroffen of andere aanwijzingen zijn die zien op wat zich daarbinnen afspeelde.
De raadsvrouw heeft gesteld dat zonder aandacht te besteden aan bovengenoemde punten geen bewezenverklaring kan volgen op basis van de door de rechtbank gehanteerde bewijsconstructie.
Voorts heeft de raadsvrouw een alternatief scenario geschetst.
Naar aanleiding van het verweer van de raadsvrouw overweegt het hof het volgende. Uit het dossier kan worden afgeleid dat andere personen dan verdachte (ook) in het pand zijn geweest. Verdachte heeft verklaard geen wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van een drugslab in zijn loods. Toch is hij degene die de loods had gehuurd, heeft hij het hok gebouwd in de loods waarin het drugslab bleek te zijn opgebouwd, heeft verdachte een alarm aangelegd voor het pand, heeft hij extra sleutels laten maken en deze aan andere personen gegeven, kwam hij in de periode voor de ontploffing dagelijks in de loods en was hij ten tijde van de ontploffing al meer dan twee uur in de loods aanwezig samen met een andere persoon en heeft hij die loods direct na de ontploffing spoorslags verlaten.
Deze omstandigheden maken dat het op de weg van verdachte had gelegen hierover een verklaring af te leggen. Verdachte heeft er echter voor gekozen zich tijdens de verhoren bij de politie grotendeels te beroepen op zijn zwijgrecht. Zo heeft hij niet willen verklaren over de andere personen aan wie hij een sleutel van de loods had gegeven en die toegang hadden tot de loods. Ook in hoger beroep heeft verdachte ervoor gekozen niets over (deze) andere personen te zeggen. Daardoor kan het hof ook niet vaststellen of en zo ja, op welke manier andere personen betrokken zijn geweest bij de tenlastegelegde feiten. Overigens heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de jongen met wie hij op de bewuste dag in de loods was, de enige was die er in de weken ervoor ook was geweest. Daarnaast is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat andere personen toegang hadden tot de loods of anderen ook te zien zijn op camerabeelden, de betrokkenheid van verdachte niet uitsluit, zeker gelet op de bovenomschreven, uit het dossier blijkende betrokkenheid van verdachte bij de loods. De omstandigheid dat getuigen hebben verklaard dat zij in de loods eerder niets opvallends hebben gezien laat onverlet dat in het door verdachte gebouwde hok in de loods een drugslab heeft gestaan dat op 28 juli 2022 in werking was. Over dat hok heeft met name [getuige 1], de eigenaar/verhuurder van de loods, bovendien verklaard dat hij bij zijn bezoek aan de loods op 22 juni 2022 niet in het hok is geweest en dat het hok toen was voorzien van een slot. Met betrekking tot de stelling dat de camerabeelden onvolledig zijn, overweegt het hof dat het zich slechts een oordeel kan vormen over de camerabeelden die zijn veiliggesteld en aan het dossier zijn toegevoegd. Tot slot overweegt het hof dat de omstandigheid dat er geen DNA is aangetroffen of andere aanwijzingen zijn gevonden, alleen al verklaard kan worden doordat na de ontploffing een grote brand is ontstaan waardoor de gehele loods en de omliggende panden geheel of gedeeltelijk werden verwoest.
Het hof is overigens niet van oordeel dat door het ontbreken van camerabeelden of DNA het onderzoek onvolledig is geweest.
Het door de raadsvrouw geschetste alternatief scenario - kort gezegd dat (zo begrijpt het hof) niet uitgesloten kan worden dat de persoon die op 28 juli 2022 tegelijkertijd met verdachte in de loods is geweest, vóór de komst en buiten medeweten van verdachte met het in het hok aangetroffen drugslab bezig is geweest - betreft niet meer dan een aanname waarvoor iedere onderbouwing ontbreekt. De identiteit van deze persoon is onbekend gebleven en verdachte wil noch over hem verklaren, noch over andere personen die hij een sleutel van de loods had gegeven en die toegang tot de loods hadden. Om die reden (en tegen de achtergrond van de in het voorgaande genoemde, uit het dossier blijkende betrokkenheid van verdachte bij de loods) gaat het hof aan dit scenario voorbij.
Het hof verwerpt de verweren en acht het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.”
3 Het middel
3.1 Het middel klaagt dat het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte onder de ketel “open vuur in aanraking heeft gebracht met een of meer brandbare stof(fen)” als gevolg waarvan door verdachtes schuld een ontploffing en brand is ontstaan, terwijl het in het kader van de vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft overwogen “dat op basis van het dossier niet is vast te stellen of en zo ja, welke handelingen verdachte heeft verricht waardoor de ontploffing en de brand in de loods zijn ontstaan”. Dit betekent dat het arrest tegenstrijdig is en de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed. Bespreking van het middel
3.2 Het cassatieberoep richt zich tegen de bewezenverklaring van het culpoos teweegbrengen van brand en een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen als bedoeld in art.158 Sr. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van schuld is van belang op welke wijze die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en spelen het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval een rol.
3.3 Naast het onzorgvuldig handelen van de verdachte is voor een veroordeling wegens culpose brandstichting ex art. 158 Sr ook vereist dat sprake is van een dubbel causaal verband, te weten tussen de culpoze gedragingen en het ontstaan van de ontploffing of brand en tussen de ontploffing dan wel de brand en het daardoor ingetreden gevaar. Bij de invulling van dit causaliteitsbegrip gaat het erom of de ontploffing dan wel de brand redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen van de verdachte aan hem kunnen worden toegerekend.
3.4 Met inachtneming van het voorgaande meen ik dat het middel faalt. Dat licht is als volgt toe. Uit de door het hof gebezigde bewijsconstructie blijkt dat de verdachte “als pleger verantwoordelijk is voor de productie van (een hoeveelheid) MDMA, alsmede het bezit van de goederen en stoffen die in de loods ter voorbereiding daarvan zijn aangetroffen”. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard “dat hij op 28 juli 2022 om 18.20 uur in de loods is gearriveerd, dat hij daar met een jongen aan het werk was, dat zij op enig moment herrie hoorden in het hok in de loods en dat, toen zij gingen kijken, ze de ketel zagen schudden. Dat betekent dat verdachte tot het moment van de ontploffing van de ketel ruim twee uur in de loods aanwezig is geweest terwijl - zoals ook al blijkt uit de hiervoor opgenomen bevindingen van het LFO en NFI - het MDMA-productieproces gaande was en het drugslab feitelijk in werking was”. Ook heeft de verdachte, zo blijkt uit de bewijsmotivering, ter terechtzitting in hoger beroep verklaard “dat de jongen met wie hij op de bewuste dag in de loods was, de enige was die er in de weken ervoor ook was geweest”. Verder wijs ik erop dat het hof heeft overwogen dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario waarin deze andere persoon “vóór de komst en buiten medeweten van verdachte met het in het hok aangetroffen drugslab bezig is geweest” niet meer dan een aanname betreft “waarvoor iedere onderbouwing ontbreekt”. Hierbij is ook van belang dat het hof acht heeft geslagen op de omstandigheid dat de verdachte zich grotendeels heeft beroepen op zijn zwijgrecht en ervoor heeft gekozen niets over de andere aanwezige(n) te zeggen. Tegen deze achtergrond heeft het hof geoordeeld dat de verdachte door het operationaliseren van een MDMA-lab waarin vuur in aanraking is gebracht met een ketel vol chemicaliën die vervolgens is ontploft, gezien de gevaren waarmee het productieproces van MDMA gepaard gaat, aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
3.5 Hier doet niet aan af dat het hof in het kader van de vrijspraak van het opzettelijkteweegbrengen van de voornoemde brand en explosie heeft overwogen “dat op basis van het dossier niet is vast te stellen of en zo ja, welke handelingen verdachte heeft verricht waardoor de ontploffing en de brand in de loods zijn ontstaan”. Deze overwegingen hebben betrekking op de vraag of de verdachte de brand dan wel een ontploffing opzettelijk heeft veroorzaak, waarvoor is vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte handelingen heeft begaan waaruit kan worden afgeleid dat zijn wil gericht was op het veroorzaken van de ontploffing dan wel de brand of in ieder geval dat zijn handelingen indiceren dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Voor een veroordeling wegens het veroorzaken van brand door schuld zoals is strafbaar gesteld in art. 158 Sr is niet vereist dat precies komt vast te staan welke handelingen de verdachte heeft verricht in de aanloop naar de explosie.
4 Slotsom
4.1 Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2 Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3 Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5630, NJ 2010/674, m.nt. Mevis, rov. 2.4. Zie ook de conclusie van AG Hofstee ECLI:NL:PHR:2024:72, onder 8 t/m 11, voorafgaande aan HR 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:324. De Hoge Raad deed het cassatieberoep af op de voet van art. 81 lid 1 RO.
J. de Hullu, Materieel strafrecht, Achtste druk, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 251-252. Zie ook de noot van Mevis (onder 4 en 6) bij HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5630, NJ 2010/674.
HR 30 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7726, NJ 2010/675, m.nt. Mevis, rov. 2.3.
HR 12 september 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC2616, NJ 1979/60, m.nt. Van Veen (onder “omtrent het vierde middel”) en HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:441, rov. 2.5. Zie ook A. de Lange in T&C Strafrecht, Inleidende opmerkingen bij Titel VII (Boek 2) aant. 2b.
Vgl. HR 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:324. In deze zaak ging het om het medeplegen van art. 158 Sr. De verdachte had samen met zijn medeverdachte in het kader van de voorbereiding van plofkraken de springstof TATP open en bloot bewaard in de woning van de medeverdachte, welke springstof tot ontploffing is gekomen. Een van de klachten was dat niet bewezen is verklaard “dat at de ontploffing een gevolg is geweest van enige (agressieve) handeling van verdachte (en/of een medeverdachte)”, maar deze klacht faalde volgens AG Hofstee. De Hoge Raad deed het cassatieberoep af met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.