ECLI:NL:PHR:2024:239 - Parket bij de Hoge Raad - 1 april 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/03953
Zitting 2 april 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000, hierna: de verdachte.
Inleiding
Het eerste middel
3. Het middel klaagt dat het hof zijn oordeel dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en dat daarom kan worden gesproken van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, ontoereikend heeft gemotiveerd.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 15 januari 2020 in de gemeenten Echt-Susteren, Maasgouw en tussenliggende plaatsen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A2, terwijl hij op die autosnelweg werd achtervolgd door politieambtenaren, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, immers heeft verdachte
- het stopteken (via het stoptransparant en optische en geluidsignalen van het politiedienstvoertuig) genegeerd,
- meermalen gewisseld van rijstrook zonder zijn richtingaanwijzer te gebruiken,
- meermalen gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur, én welke snelheid gelet op de bestaande verkeerssituatie te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
- meermalen op zeer korte afstand achter andere voertuigen gereden en/of daarbij lichtsignalen gegeven aan zijn voorgangers,
- over de vluchtstrook gereden en daarbij meerdere voertuigen rechts ingehaald en
- meermalen abrupt van rijstrook gewisseld tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein was, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen -te weten: alle overige weggebruikers- te duchten was”.
5. Het hof heeft met betrekking tot deze bewezenverklaring – voor zover voor de beoordeling van het middel relevant – overwogen:
“I. De verkeersregels
Het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van “de verkeersregels”. Uit de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel leidt het hof af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. In de Memorie Van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet is opgemerkt: ‘De dader moet door zo’n gedraging opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels schenden terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dat betekent dus niet dat met het verrichten van een of meer van de genoemde gedragingen al vaststaat dat opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels zijn geschonden. Het enkele feit dat de bestuurder een telefoon vasthoudt of een bestuurder die onbewust door rood licht rijdt levert geen overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 op. Oftewel overtredingen van de in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen gedragingen die uit simpele onachtzaamheid worden begaan worden niet automatisch een zwaar misdrijf zodra daardoor enig gevaar voor letsel ontstaat. Het gaat bij een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 immers om het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels (en gevaar is te duchten).’ (Kamerstukken 2018/2019, 35 086, nr. 3, p. 12). Uit deze overweging en mede uit de naar aanleiding van de in de consultatiefase uitgebrachte adviezen gemaakte opmerking van de betrokken minister maakt het hof op dat ook een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn gelet op de ernst van het verkeersgedrag en in het licht van de context waarin dat verkeersgedrag heeft plaatsgevonden.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 15 januari 2020 op de weg, de A2, in de gemeenten Echt-Susteren, Maasgouw en tussenliggende plaatsen, terwijl hij werd achtervolgd door politieambtenaren het stopteken (via het stoptransparant en optische geluidssignalen van het politiedienstvoertuig) heeft genegeerd, meermalen heeft gewisseld van rijstrook zonder richtingaanwijzer te gebruiken, meermalen heeft gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur én welke snelheid gelet op de bestaande verkeerssituatie te hoog was voor veilig verkeer ter plaatse (g.), daarnaast meermalen op zeer korte afstand achter andere voertuigen heeft gereden (h.) en daarbij lichtsignalen heeft gegeven aan zijn voorgangers, dat hij over de vluchtstrook heeft gereden (d.) en daarbij meerdere voertuigen rechts heeft ingehaald en ten slotte dat hij meermalen abrupt van rijstrook heeft gewisseld tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein was. Dit alles over een afstand van in ieder geval minimaal zeven kilometer. Daarmee heeft de verdachte ook andere verkeersregels van soortgelijk belang, te weten artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 dat de veiligheid in het verkeer dient, overtreden. Met deze gedragingen heeft de verdachte zich aldus schuldig gemaakt aan de in artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, sub d., g., h. en m. bedoelde verkeersgedragingen.
II. In ernstige mate
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. In de MvT valt hierover het volgende te lezen. “De gedachte achter de keuze voor in «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan.”
Naar het oordeel van het hof zijn in het geval van de verdachte de onder I genoemde verkeersregels in ernstige mate geschonden en kan derhalve worden gesproken van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Immers, de verdachte heeft over een behoorlijke afstand tijdens een achtervolging door de politie verschillende gevaarlijke manoeuvres verricht waardoor het andere ter plaatste verkeer, waaronder ook vrachtwagens, meermalen moest remmen en uitwijken om een aanrijding met de verdachte te voorkomen. Met name die omstandigheid maakt dat de verkeersvoorschriften in ernstige mate geschonden zijn zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
[…]”
6. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegespitst op art. 5a WVW 1994. Dit artikel is op 1 januari 2020 in werking getreden als onderdeel van de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten.
“1. Het is een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Als zodanige verkeersgedragingen kunnen de volgende gedragingen worden aangemerkt:
a. onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen;
b. gevaarlijk inhalen;
c. negeren van een rood kruis;
d. over een vluchtstrook rijden waar dit niet is toegestaan;
e. inhalen voor of op een voetgangersoversteekplaats;
f. niet verlenen van voorrang;
g. overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid;
h. zeer dicht achter een ander voertuig rijden;
i. door rood licht rijden;
j. tegen de verkeersrichting inrijden;
k. tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden;
l. niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van deze wet bevoegde personen;
m. overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang als die onder a tot en met l genoemd.
2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt mede in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid.”
7. In de schriftuur wordt geklaagd dat het enkele feit dat ander verkeer, waaronder vrachtwagens, meermalen moest remmen en uitwijken om een aanrijding te voorkomen niet maakt dat de verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden zoals bedoeld in art. 5a WVW 1994. Ook niet ernstig verkeersgevaarlijk gedrag of een niet ernstige schending van de verkeersregels kan dit immers tot gevolg hebben. De steller van het middel merkt hierbij op dat ook overtredingen die uit onachtzaamheid zijn begaan dit effect kunnen hebben, terwijl art. 5a WVW 1994 juist niet ziet op overtredingen die uit onachtzaamheid zijn begaan.
8. Art. 5a WVW 1994 vereist dat de verkeersregels ‘in ernstige mate’ worden geschonden. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of een schending kan worden gekwalificeerd als ernstig. Hierbij gaat het om de aard en ernst van het verkeersgedrag van de verdachte.
9. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte veelvoudig verkeersovertredingen heeft begaan. In dat kader heeft het hof vastgesteld dat de verdachte (i) het stopteken van de politie heeft genegeerd, (ii) meermalen van rijstrook is gewisseld zonder de richtingaanwijzer te gebruiken, (iii) meermalen met een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur en met een snelheid die in de verkeerssituatie te hoog was voor veilig verkeer, (iv) meermalen op zeer korte afstand achter andere voertuigen heeft gereden en daarbij lichtsignalen heeft gegeven aan zijn voorgangers, (v) over de vluchtstrook heeft gereden en daarbij meerdere voertuigen rechts heeft ingehaald en (vi) meermalen abrupt van rijstrook is gewisseld tussen twee voertuigen in terwijl de afstand tussen die beide voertuigen te klein was. Het hof heeft samenvattend geoordeeld dat de verdachte over een afstand van minimaal zeven kilometer tijdens een achtervolging door de politie verschillende gevaarlijke manoeuvres heeft verricht waardoor meermaals ter plaatse aanwezig verkeer moest remmen en uitwijken om een aanrijding te voorkomen.
10. Zonder enige twijfel heeft het hof naar mijn oordeel uit voormelde vaststellingen kunnen afleiden dat de verdachte de verkeersregels ‘in ernstige mate’ heeft geschonden. De door het hof vastgestelde gedragingen vallen immers onmiskenbaar onder art. 5a lid 1 WVW 1994. Voor zover het middel ervan uitgaat dat het oordeel van het hof is gebaseerd op het enkele feit dat ander verkeer meermalen moest remmen en uitwijken om een aanrijding te voorkomen, mist het feitelijke grondslag. Dat geldt ook voor zover het middel ervan lijkt uit te gaan dat het hof heeft geoordeeld dat de overtredingen vanuit onachtzaamheid zijn begaan: uit de vaststellingen van het hof blijkt immers onmiskenbaar dat de verkeersovertredingen in deze zaak niet zijn gepleegd uit onachtzaamheid.
11. Het middel faalt.
Het tweede middel
12. Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat gegeven de aard en ernst van de verkeersovertredingen het opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels is gegeven, ontoereikend is gemotiveerd. 13. Het hof heeft over het opzet overwogen:
“In de Nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer over het opzet o.a. het volgende.
“De plaats van het begrip opzettelijk in de zinsnede «opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden» brengt mee dat het opzet zowel gericht moet zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. Zoals hierboven in de algemene inleiding van deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, is de beoordeling van verkeersdelicten in hoge mate casuïstisch.”
Blijkens de MvT is opzet “gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en niet op de verder liggende gevaren of gevolgen”. Het hof zal zich dan ook beperken tot de vraag of het opzet van de verdachte gericht was op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Voor zover deze vraag bevestigend kan worden beantwoord is daarmee ook de eerste vraag beantwoord: heeft de verdachte een of meer verkeersregels overtreden?
Uit de verklaring van de verdachte bij zijn verhoor bij politie blijkt dat de verdachte wilde ontkomen van de mensen die naar hem toeliepen bij het tankstation. Hij verklaarde dat hij met hoge snelheid is gaan rijden, ongeveer met 170-175 km/u, en dat hij moest afremmen voordat hij twee vrachtwagens kon inhalen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op dat moment nog niet wist dat de mensen die bij het tankstation naar hem toe kwamen politieagenten waren. Los van het feit dat het hof die verklaring van de verdachte ongeloofwaardig acht, maakt die verklaring van de verdachte voor het opzet van zijn gedragingen geen verschil. Het hof is immers van oordeel dat het negeren van een stopteken, het meermalen wisselen van rijstrook zonder richtingsaanwijzer te gebruikten, het meermalen rijden met een aanzienlijk hoge snelheid, het meermalen op zeer korte afstand achter andere voertuigen rijden en het daarbij geven van lichtsignalen aan voorgangers, het over een vluchtstrook rijden en daarbij meerdere voertuigen rechts inhalen en het meermalen abrupt van rijstrook wisselen tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein was, zeker in hun onderlinge samenhang bezien en gelet op de verklaring van de verdachte, niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. De aan de verdachte toe te schrijven verkeershandelingen betreffen telkens nieuwe keuzes die zowel het weten als het aanvaarden impliceren. Daarmee is gegeven de aard en de ernst van de hier aan de orde zijnde verkeersovertredingen het opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels gegeven.”
14. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat (i) de verklaring van de verdachte, los van het feit dat het hof die ongeloofwaardig acht, wel degelijk verschil maakt voor het opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en (ii) uit de aard en ernst van een verkeersovertreding niet zonder meer volgt dat de verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden, meer in het bijzonder niet nu het hof niets nader heeft overwogen over de aard en ernst van de verkeersovertredingen.
15. De onder (i) weergegeven klacht faalt reeds omdat het hof zijn oordeel dat de verklaring van de verdachte voor het opzet van zijn gedragingen geen verschil maakt, niet onbegrijpelijk heeft gemotiveerd door te wijzen op de aard van deze gedragingen en hun onderlinge samenhang.
16. De onder (ii) weergegeven klacht faalt eveneens. Het hof heeft niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de verkeershandelingen telkens nieuwe keuzes betreffen die zowel het weten als het aanvaarden van de gevolgen daarvan impliceren. Uit het langdurig begaan van veel overtredingen kan immers het opzet op het schenden van verkeersregels worden afgeleid.
17. Het middel faalt.
Het derde middel
18. Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege het ernstige verkeersgevaarlijke gedrag van de verdachte levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was, ontoereikend is gemotiveerd. 19. Het hof heeft hierover overwogen:
“Het hof oordeelt dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege dit ernstig verkeersgevaarlijk gedrag zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten. Immers, het hof acht het van algemene bekendheid dat verkeersongelukken kunnen worden veroorzaakt door onder andere het wisselen van rijstrook zonder richtingaanwijzer, het op zeer korte afstand achter andere voertuigen rijden en het abrupt van rijstrook wisselen tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein is. Dit alles veroorzaakt des te meer gevaar wanneer er op een aanzienlijk hoge snelheid wordt gereden terwijl er een achtervolging met politieagenten plaatsvindt, waarmee de verdachte aldus ook die politieagenten in gevaar heeft gebracht. Dat rechtvaardigt onder die omstandigheden eveneens de reële vrees dat een aanrijding had kunnen plaatsvinden en daarbij één of meer personen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen of zelfs hadden kunnen overlijden. De omstandigheid in deze zaak dat onder andere vrachtwagens (grote zware verkeersdeelnemers met een verhoogd risico op zware ongevallen) meermalen moesten remmen en uitwijken om een aanrijding met de verdachte te voorkomen, onderstreept voorgaande.”
20. In de schriftuur wordt aangevoerd dat het hof heeft geoordeeld dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege het ernstige verkeersgevaarlijke gedrag van de verdachte zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten, omdat het van algemene bekendheid is dat verkeersongelukken kunnen worden veroorzaakt door onder andere het wisselen van rijstrook zonder richtingsaanwijzer, het op zeer korte afstand achter andere voertuigen rijden en het abrupt van rijstrook wisselen tussen twee voertuigen in, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein is. Volgens de steller van het middel geldt dat echter ook voor het vasthouden van een telefoon door een bestuurder of het onbewust door rood rijden van een bestuurder, waarvan het hof juist heeft gesteld dat die overtredingen niet automatisch een zwaar misdrijf worden zodra daardoor enig gevaar voor letsel ontstaat. Het door het hof gehanteerde criterium “dat het van algemene bekendheid wordt geacht dat hierdoor verkeersongelukken kunnen worden veroorzaakt” zou dan ook onjuist en volstrekt arbitrair zijn om aan de hand daarvan vast te stellen of sprake is van een overtreding van art. 5a WVW 1994. 21. Het hof heeft aangenomen dat op basis van algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat door het verkeersgedrag van de verdachte levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Daarbij heeft het hof gewezen op onder meer het rijden op een aanzienlijk hoge snelheid terwijl er een achtervolging met politieagenten plaatsvindt en op de omstandigheid dat onder andere vrachtwagens (grote zware verkeersdeelnemers met een verhoogd risico op zware ongevallen) meermalen moesten remmen en uitwijken om een aanrijding met de verdachte te voorkomen. Die redenering van het hof is niet onbegrijpelijk. 22. Het middel faalt.
Slotsom
23. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. 24. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven. 25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Stb. 2019, 413 (wet) en Stb. 2019, 442 (inwerkingtreding).
Met dit artikel werd tegemoetgekomen aan het ‘strafgat’ tussen art. 5 en art. 6 WVW 1994. De wijziging volgde op suggestie uit een WODC-onderzoek: H.D. Wolswijk, B.F. Keulen en A. Postma, Ernstige verkeersdelicten, Zutphen: Paris 2017; Kamerstukken II 2018/19, 35086, nr. 3, p. 1-2. Daarnaast kan art. 5a WVW 1994 een belangrijke rol vervullen voor het bewijs van roekeloosheid bij art. 6 WVW 1994, gelet op art. 175 lid 2 WVW 1994.
Zie gelijkluidend: A.E. Harteveld en R. Robroek, Hoofdwegen door het verkeersrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 70-71.
Kamerstukken II 2018/19, 35086, nr. 3, p. 12.
R. ter Haar en M.J. Hornman, ‘Het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels’, NTS 2021/1, p. 24.
In A.E. Harteveld en R. Robroek, Hoofdwegen door het verkeersrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 72-73, wordt opgemerkt dat het niet anders kan dan dat opzet aanwezig is op het schenden van de verkeersregels bij langdurigheid en of veelheid van overtredingen. Voor het opzet op het in ernstige mate schenden, kan worden teruggevallen op voorwaardelijk opzet. Immers, ieder redelijk denkend mens zal zich ervan bewust zijn dat langdurige schendingen een ernstige schending van het stelsel van gedragsregels in het verkeer opleveren.