ECLI:NL:PHR:2024:1145 - Parket bij de Hoge Raad - 5 november 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04781 Zitting 5 november 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, hierna: de verdachte.
1 Inleiding
1.1 De verdachte is bij arrest van 16 december 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “medeplegen van opzetheling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de teruggave aan de verdachte gelast van een inbeslaggenomen voorwerp.
1.2 Er bestaat samenhang met de zaken 22/04772, 22/04774, 22/04945 en 22/04782. In de zaak 22/04774 is de verdachte op 7 november 2023 door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard in het beroep in cassatie. In de overige zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3 Namens de verdachte heeft M. Berndsen, advocaat in Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
2 De zaak
Deze zaak is één van vijf samenhangende zaken waarin Roemeense verdachten zijn vervolgd naar aanleiding van een ladingdiefstal uit een op de A73 rijdende vrachtwagen op 24 juli 2017. De daders van die diefstal hebben op de snelweg het slot en de zegel van deze vrachtwagen doorgezaagd. Vervolgens hebben zij 960 iPhones uit de vrachtwagen gehaald. Deze vorm van mobiel banditisme staat wel bekend als de “Roemeense methode”. De verdachten zijn op 29 juli 2017 aangehouden in een woning in een vakantiepark, waar ook de 960 gestolen iPhones werden aangetroffen. Het hof heeft de verdachten vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal van de 960 iPhones en hen telkens veroordeeld voor het medeplegen van opzetheling van de telefoons.
3 Het eerste middel
3.1 Het middel klaagt dat de verwerping van het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer inhoudende dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging dan wel de rechtbank alsnog onbevoegd moet worden verklaard, ontoereikend is gemotiveerd, althans blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
3.2 Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij:
“primair hij op of omstreeks 24 juli 2017 te Stevensbeek, in de gemeente Sint Anthonis, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (op de A73) in/uit een vrachtauto heeft weggenomen 960, althans een of meer Apple Iphones (met een geschatte waarde van euro 550.000,--), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Apple Distribution International, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen Iphones onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2017 tot en met 29 juli 2017 te Stevensbeek, gemeente Sint Anthonis, en/of te Otterlo, gemeente Ede, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) goed(eren), te weten 960, althans een of meer Apple Iphones (met een geschatte waarde van euro 550.000,--) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die goed(eren) wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
3.3 De op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2022 overgelegde en voorgedragen pleitnota van de raadsman houdt in dat verband het volgende in:
“OM niet-ontvankelijk / Rechtbank onbevoegd
Ik meen dat u het openbaar ministerie niet-ontvankelijk of de rechtbank alsnog onbevoegd moet verklaren. Dat hangt i.c. met elkaar samen, omdat de rechtbank Overijssel - buiten de algemene bevoegdheidsverdeling - i.c. alleen bevoegd is als de officier van justitie bij het landelijk parket met de vervolging is belast (art. 2 Sv). O.g.v. art. 9 lid 2 Sv is de officier van justitie bij het landelijk parket belast met de vervolging van strafbare feiten ten aanzien waarvan dat bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.
Het destijds toepasselijke Besluit van 6 mei 2013, houdende regels ten aanzien van het landelijk parket en het functioneel parket, alsmede ten aanzien van het mandateren van bevoegdheden van de officier van justitie (hierna: het besluit) bepaalt dat het landelijk parket ten aanzien van de navolgende misdrijven bevoegd is te vervolgen (voor zover hier van belang):
a. misdrijven die gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin deze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding waarvan een hoge mate van gespecialiseerde deskundigheid noodzakelijk is;
b. misdrijven die in nationaal of internationaal verband worden gepleegd en waarvoor vervolging door het landelijk parket in aanmerking komt, gezien de taakverdeling tussen de regionale eenheden van de politie en een dienst van de landelijke eenheid van politie die tot taak heeft: 1°. het binnen vooraf door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden verrichten van onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit die naar aard of organisatie een landelijk of internationaal karakter hebben en die de rechtsstaat in ernstige mate bedreigen;
De onder a genoemde misdrijven moeten aan twee cumulatieve eisen voldoen, namelijk: De misdrijven moeten vanwege de ernst of het georganiseerd verband waarin zij worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken én; voor de bestrijding van deze misdrijven is een hoge mate van gespecialiseerde deskundigheidnoodzakelijk.
Aan beide eisen is niet voldaan.
Er is sprake van een verdenking van een hinderlijk feit met potentiële economische schade en i.c. misschien spectaculair te noemen, maar dat is uiteraard nog niet voldoende om te kwalificeren als ernstige inbreuk op de rechtsorde. De uitleg van dit begrip komen we tegen in de wetsgeschiedenis van art. 126m Sv (Kamerstukken II, 1996-1997, 25403, nr. 3, p. 24-25):
“De concrete feiten en omstandigheden dienen meegewogen te worden hij de beoordeling of sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het kan gaan om misdrijven als moord, handel in drugs, mensenhandel, omvangrijke milieudelicten, wapenhandel maar ook ernstige financiële misdrijven, zoals omvangrijke ernstige fraude, bijvoorbeeld een BTW-carrousel Dergelijke misdrijven schokken de rechtsorde ernstig door hun gewelddadige karakter of door hun omvang en gevolgen voor de samenleving.”
Er is i.c. geen sprake van gewelddadige feiten of feiten die een grote impact hebben op de samenleving. Uiteindelijk gaat het hier om materiële schade en verzekeringskwesties. De LOVS oriëntatiepunten nemen ook niet zonder reden drie maanden als uitgangspunt voor een ladingdiefstal. Dat past niet bij een verdenking van feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde.
Mocht u desondanks tot het oordeel komen dat aan de eerste voorwaarde is voldaan, dan is nog niet voldaan aan de tweede cumulatieve eis. Het moet immers gaan om een feiten waarvoor een hoge mate van gespecialiseerde deskundigheid noodzakelijk is. Dus enkel deskundigheid is niet voldoende, ook gespecialiseerde deskundigheid niet, maar een hoge mate van gespecialiseerde deskundigheid. In de nota van toelichting bij het besluit is dit begrip uitgelegd voor het functioneel parket (waarvoor het geen cumulatieve eis is):
“Van een bijzonder vereiste expertise is sprake wanneer de hoogwaardige behandeling van een categorie van zaken de kennis vereist van specifieke wetgeving of een meer dan gemiddelde ervaring met de behandeling van dergelijke zaken. Om dergelijke zaken te kunnen behandelen, dienen officieren van justitie of rechters vaak aanvullende cursussen te hebben gevolgd, of is ruime ervaring met de betreffende zaken nodig.”
Het gaat hier om een ladingdiefstal. Voor de bestrijding van dergelijke criminaliteit is in het geheel geen deskundigheid noodzakelijk, laat staan een hoge mate van specialisatie. Dit blijkt al uit het feit dat een dergelijke deskundigheid in deze zaak niet is ingezet. Er is sprake van een ‘normaal’ opsporingsonderzoek waarin uitsluitend reguliere opsporingsmethoden, zoals het horen van getuigen en het verrichten van sporenonderzoek, zijn gebruikt. Ook in de gepubliceerde rechtspraak is trof ik in eerste aanleg geen enkele ladingdiefstalzaak aan die door het landelijk parket was aangebracht (thans naast deze zaak één andere). Dit zijn feiten die zich lenen voor afdoening door een Politierechter. Cursussen over dit soort feiten bestaan niet. Bovendien is veelzeggend dat ladingdiefstal in de LOVS oriëntatiepunten is opgenomen, want in de aanhef wordt vermeld dat het gaat om richtsnoeren voor veel voorkomende feiten. Ook de (op 1 mei 2019 in werking getreden) Richtlijn voor strafvordering mobiel banditisme (Strct 2019, 21933) waarin ladingdiefstal is opgenomen schrijft niet voor dat dit soort zaken tot het domein van het landelijk parket behoren. Dus zelfs na deze zaak is er beleidsmatig helemaal niets gewijzigd.
Er is in de onderhavige zaak dan ook geen sprake van een onder a genoemd misdrijf.
[…]
Nu zowel aan de onder a als onder b genoemde eisen niet is voldaan, is het landelijk parket niet bevoegd is om cliënt te vervolgen, zodat primair de officier van justitie niet in de vervolging kan worden ontvangen (vgl. Rechtbank Rotterdam 12 augustus 2005, ECLI:NL:RBROT:2005:AU1051). Dat betekent bovendien dat de rechtbank alleen bevoegd was als art. 2 Sv die bevoegdheid toekent. Nu het feit niet binnen het rechtsgebied van de rechtbank Overijssel is gepleegd en evenmin is voldaan aan een van de andere in art. 2 genoemde voorwaarden voor toekenning van rechtsmacht, verzoek ik u subsidiair de rechtbank alsnog onbevoegd te verklaren (vgl. rechtbank Rotterdam 15 februari 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BV5472).”
3.4 In het bestreden arrest heeft het hof het verweer van de raadsman als volgt samengevat en verworpen:
“Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie c.q. bevoegdheid van de rechtbank
Standpunt raadsman De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Landelijk Parket niet bevoegd is (geweest) om verdachte te vervolgen, omdat niet aan de genoemde eisen van lid 1 onder a dan wel onder b van het destijds toepasselijke Besluit van 6 mei 2013, houdende regels ten aanzien van het landelijk parket en het functioneel parket, alsmede ten aanzien van het mandateren van bevoegdheden van de officier van justitie (hierna: het Besluit) is voldaan. Dit betekent dat de officier van justitie niet in de vervolging kan worden ontvangen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank alsnog onbevoegd dient te worden verklaard, omdat het feit niet binnen het rechtsgebied van de rechtbank Overijssel is gepleegd en evenmin aan een andere van de in artikel 2 Wetboek van Strafvordering genoemde voorwaarden voor toekenning van rechtsmacht is voldaan.
Standpunt advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het landelijk parket bevoegd is geweest om tot vervolging over te gaan. De officier van justitie in eerste aanleg is verbonden aan het Landelijk Parket Zwolle, zodat er eveneens geen sprake is van schending van artikel 2 Wetboek van Strafvordering.
Oordeel van het hof Het hof overweegt dat deze vorm van ladingdiefstal, zoals primair tenlastegelegd, valt onder mobiel banditisme. Mobiel banditisme onder de omstandigheden zoals die volgen uit het dossier, is een vorm van internationaal georganiseerde criminaliteit en maakt een ernstige inbreuk op de nationale rechtsorde. De bestrijding hiervan vereist een hoge mate van gespecialiseerde deskundigheid. Dit blijkt al uit de omstandigheid dat er voorafgaand aan de onderhavige ladingdiefstal contact is geweest tussen autoriteiten van verschillende Europese landen waarbij onder meer informatie uitwisseling (via zogenaamde Siena berichten) over te verwachten mobiel banditisme ergens in Nederland of in een van de andere Europese landen heeft plaatsgevonden, omdat dit soort ladingdiefstallen een groot probleem vormt in Europa en er ingezet wordt op samenwerking om deze vorm van grensoverschrijdende en georganiseerde criminaliteit te bestrijden.
Het hof is van oordeel dat de officier van justitie bij het Landelijk Parket Zwolle op grond van artikel 1 onder a van genoemd Besluit bevoegd is geweest om tot vervolging over te gaan. Daarmee is tevens de rechtbank Overijssel in eerste aanleg bevoegd geweest om de zaak te behandelen.
Het hof verwerpt het verweer.”
3.5 Art. 1 van het Besluit van 6 mei 2013, houdende regels ten aanzien van het landelijk parket en het functioneel parket, alsmede ten aanzien van het mandateren van bevoegdheden van de officier van justitie (hierna: Besluit regels landelijk en functioneel parket), luidde in de periode van het tenlastegelegde tot en met de inleidende dagvaarding:
“1. De officier van justitie bij het landelijk parket is belast met de vervolging van:
a. misdrijven die gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin deze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding waarvan een hoge mate van gespecialiseerde deskundigheid noodzakelijk is;
b. misdrijven die in nationaal of internationaal verband worden gepleegd en waarvoor vervolging door het landelijk parket in aanmerking komt, gezien de taakverdeling tussen de regionale eenheden van de politie en een dienst van de landelijke eenheid van politie die tot taak heeft:
1°. het binnen vooraf door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden verrichten van onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit die naar aard of organisatie een landelijk of internationaal karakter hebben en die de rechtsstaat in ernstige mate bedreigen;
2°. het afhandelen van gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken op de door het bevoegd gezag aangewezen aandachtsgebieden van de betreffende dienst van de landelijke eenheid van politie en van gecompliceerde rechtshulpverzoeken die niet zijn terug te brengen op een specifieke regionale eenheid van politie of opsporingsinstantie;
3°. het verrichten van onderzoeken van nationaal belang zoals die door het bevoegd gezag als zodanig zijn aangewezen en die naar aard of methodiek aansluiten bij de betreffende dienst van de landelijke eenheid van politie.”
3.6 De nota van toelichting bij het Besluit regels landelijk en functioneel parket houdt het volgende in:
“Het College heeft aangegeven dat de aandachtsgebieden met enige regelmaat worden bijgesteld wanneer het nationaal dreigingsbeeld daartoe aanleiding geeft. Volgens het College maakt deze gang van zaken dat het besluit zich niet leent voor een te concrete opsomming van aandachtsgebieden. Het College heeft aangegeven dat beter recht kan worden gedaan aan het dynamische karakter van de aandachtsgebieden van het landelijk parket door in onderdeel a van artikel 1 het vereiste van gespecialiseerde deskundigheid tot uitdrukking te brengen. Daarmee wordt enerzijds de noodzakelijke flexibiliteit geboden, terwijl anderzijds het specialistisch karakter van het werk van de officier van justitie behouden blijft. In artikel 1 is gevolg gegeven aan dit advies van het College.”
3.7 Het middel klaagt dat het hof het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer ertoe strekkende dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging dan wel de rechtbank alsnog onbevoegd moet worden verklaard, ontoereikend gemotiveerd, dan wel ten onrechte heeft verworpen. Het middel is gebaseerd op de veronderstelling dat sprake is van een ‘normaal’ onderzoek naar een ladingdiefstal.
3.8 Het hof heeft vastgesteld dat in de onderhavige zaak sprake is van (een verdenking van) mobiel banditisme als vorm van internationaal georganiseerde criminaliteit. Het hof is van oordeel dat de bestrijding van deze vorm van internationaal georganiseerde criminaliteit een hoge mate van specialistische deskundigheid vereist. Dat laatste licht het hof nader toe door erop te wijzen dat dit soort ladingdiefstallen een groot probleem vormt in Europa en dat ingezet wordt op Europese samenwerking om deze vorm van grensoverschrijdende en georganiseerde criminaliteit te bestrijden. Ook in de nu voorliggende zaak is sprake geweest van dergelijke samenwerking, waarbij informatie-uitwisseling via zogenaamde SIENA-berichten heeft plaatsgevonden over te verwachten mobiel banditisme ergens in Nederland of in een van de andere Europese landen.
3.9 Het middel faalt.
4 Het tweede middel
4.1 Het middel klaagt over de bewijsmotivering en bevat twee deelklachten. Ten eerste wordt geklaagd dat het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging strekkende tot vrijspraak wegens het ontbreken van voldoende bewijs voor het (al dan niet tezamen en in vereniging) voorhanden hebben van 960 iPhones ontoereikend gemotiveerd, althans ten onrechte, heeft verworpen. Ten tweede bevat het middel de klacht dat het hof het bewezenverklaarde voorhanden hebben niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed. Beide klachten steunen op de in de toelichting op het middel neergelegde stelling dat het (kennelijke) oordeel van het hof dat de verdachte moet hebben geweten van de aanwezigheid van de telefoons niet zonder meer begrijpelijk is. De klachten lenen zich daarom voor een gezamenlijke bespreking.
4.2 Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“subsidiair hij in de periode van 24 juli 2017 tot en met 29 juli 2017 te te Otterlo, gemeente Ede, tezamen en in vereniging met anderen, 960 Apple iPhones (met een geschatte waarde van euro 550.000,--) heeft voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
4.3 De op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2022 overgelegde en voorgedragen pleitnota van de raadsman houdt in dat verband het volgende in:
“(Medeplegen) voorhanden hebben iPhones (heling, subsidiair telastegelegde)
Ik richt me hier gemakshalve niet op het verwerven of het overdragen, omdat ik meen dat daar evident geen bewijsmiddelen voor zijn, ik denk ook niet dat het verwijt daadwerkelijk daarop ziet. Het gaat dan dus om het (medeplegen van het) voorhanden hebben van de iPhones en daarvoor zijn drie factoren vereist. Die factoren zijn (1) aanwezigheid van het voorwerp en beschikkingsmacht, (2) een machtsrelatie tussen de verdachte en het voorwerp en (3) meer of mindere mate van bewustheid van de dader met betrekking tot de aanwezigheid van het voorwerp (vgl. HR 10 juni 1986, LJN AC1490, HR 17 november 1998, LJN ZD1403 en HR 14 juni 2011, LJN BQ3804).
I.c. geldt dat alleen van de iPhone in de lade van het tv-meubel gezegd kan worden dat deze zich in cliënts aanwezigheid bevond. Van de iPhones in de bestelbus kan dat niet gezegd worden, omdat niet vastgesteld kan worden dat hij daarover kon beschikken (zie aant. 7 onder art. 416 Sr in T&C). Voor alle voorwerpen geldt dat een machtsrelatie niet kan worden vastgesteld en evenmin bewustheid. Enerzijds omdat de iPhones zich in dozen in een afgesloten bus bevonden zonder dat blijkt dat cliënt daarvan wetenschap had en anderzijds van de iPhone in de woning niet omdat ook die zich in afgesloten lade bevond. Ik kom dan ook niet meer toe aan de vraag of sprake is van wetenschap van het afkomstig zijn van misdrijf.
Evenmin blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voorhanden hebben. Want ook hiervoor geldt dan dat van een wezenlijke bijdrage niet blijkt. Cliënt heeft geen verhuisdozen gekocht, heeft het huisje niet gehuurd, komt niet over de tap, is niet geobserveerd in relatie tot de Hyundai (zoals een medeverdachte die als bestuurder zou zijn gezien), had de autosleutel niet in zijn kleding en zijn sporen zijn niet aangetroffen op verpakkingsmateriaal, de dozen of de buit. Uit zijn aanwezigheid in de woning is evenmin de vereiste significante bijdrage af te leiden.
Dat betekent dan ook dat een vrijspraak dient te volgen.”
4.4 Het bestreden arrest bevat de volgende (promis)bewijsoverwegingen (de voetnoten laat ik weg):
“Overwegingen met betrekking tot bewijs
[…]
Standpunt raadsman […]
Ook van het subsidiair tenlastegelegde dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de iPhones in de bestelbus en de afgesloten lade in het vakantiehuis. Evenmin blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voorhanden hebben van die iPhones. Ook hier geldt dat van een wezenlijke bijdrage van verdachte niet blijkt.
Oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verbalisanten kregen op 24 juli 2017 de melding dat een vrachtautochauffeur beroofd zou worden, terwijl hij nog aan het rijden was. Toen verbalisanten de vrachtauto zagen rijden, hebben zij kenbaar gemaakt dat ze van de politie waren. De chauffeur heeft daarop de vrachtauto gestopt. Vervolgens hebben verbalisanten een onderzoek ingesteld. Daarbij bleken de deuren van de laadruimte gesloten, maar het slot en het aangebrachte zegel waren doorgezaagd/geslepen. De laadruimte van de vrachtauto werd gecontroleerd en zichtbaar was dat twee pallets leeg waren. [aangever] (hierna: ‘ [aangever] ’), die namens Apple Distribution Intern aangifte deed, heeft verklaard dat 960 Apple iPhones uit de vrachtauto zijn weggenomen en hij schatte de (winkel)waarde van deze telefoons op € 550.000,00. Ook heeft [aangever] een lijst overgelegd, waarop de IMEI-nummers van de weggenomen iPhones staan vermeld.
Op 28 juli 2017 zijn verbalisanten naar aanleiding van ontvangen informatie naar [vakantiepark] in Otterlo gegaan. De receptioniste van dit park vertelde dat [medeverdachte 1] de vakantiewoning aan het [pad] had gehuurd. Verbalisanten zagen drie voertuigen, waaronder een Hyundai bus met het [kenteken] , op de parkeerplaats voor de betreffende vakantiewoning staan. Op de veranda van de vakantiewoning zaten zes mannen, waaronder [medeverdachte 1] . In de nacht van 28 op 29 juli 2017 zag verbalisant dat de gehele bodem van de Hyundai bus was bedekt met witte dozen.
Op 29 juli 2017 is de politie overgegaan tot de aanhouding van verdachte en medeverdachten. Zij bevonden zich, ten tijde van de aanhouding, allemaal in of rond de vakantiewoning aan het [pad] .
De politie heeft de vakantiewoning doorzocht. Een verbalisant trof in het televisiemeubel in de woonkamer één iPhone in een doos aan. Tijdens de doorzoeking zag een verbalisant dat voor de vakantiewoning de Hyundai bus met het [kenteken] geparkeerd stond. In de laadruimte van deze bus lagen over de gehele bodem witte verhuisdozen van de Gamma verspreid. Alle dozen waren dichtgetaped met bruine roltape en ze waren volledig omwikkeld in doorzichtig plasticfolie. Toen één doos uit de bus werd geopend, zag een verbalisant dat de doos was gevuld met 35 doosjes met iPhones. In elk van de andere elf verhuisdozen van de Gamma zaten 84 doosjes met iPhones. Op de doosjes van de aangetroffen telefoons staat een IMEI-nummer. Uit een vergelijking van de IMEInummers op de doosjes met de via DB Schenker ontvangen lijst van weggenomen iPhones bleek dat de ene in de vakantiewoning en de 35 in de Hyundai-bus aangetroffen iPhones afkomstig waren van de partij op 24 juli 2017 weggenomen telefoons.
Ook lagen in de badkamer van de vakantiewoning vijf vuilniszakken gevuld met versneden kartonnen dozen en piepschuim. Onder de trap stond een stapel soortgelijke versneden kartonnen dozen, omwikkeld met bruine tape. Naast de dozen lag een rol plasticfolie. Deze rol was soortgelijk aan het plasticfolie waarmee de dozen in de bus waren omwikkeld. In de hal en in de slaapkamer van [medeverdachte 2] lagen drie respectievelijk twee rollen bruine tape. Zij waren soortgelijk aan de tape waarmee de dozen in de bus waren dichtgetaped. In de slaapkamer van [medeverdachte 2] lagen daarnaast verhuisdozen, gelijk aan die in de bus, en plasticfolie, soortgelijk aan de folie waarmee de dozen in de bus waren omwikkeld.
Verbalisanten hebben het telefoontoestel van een van de aangehouden verdachten afgeluisterd. Op 28 juli 2017 omstreeks 11:52 uur is er met dit toestel een gesprek is gevoerd naar een nummer in Roemenië. De mastlocatie straalde op dat moment aan op [zendmast] . Op dit adres is [vakantiepark] gelegen. De persoon die belt met de telefoon van een van de aangehouden verdachten vraagt aan zijn gesprekspartner in Roemenië hoe de wielen moeten worden ingepakt en of ze weer in kartonendozen moeten worden gepakt, zodat de auto niet vies wordt. De persoon die belt met het nummer in Roemenië antwoordt hierop ‘Ja’. In de woning en de bus zijn geen banden en velgen aangetroffen.
In de vakantiewoning is tevens een portemonnee aangetroffen. In deze portemonnee bevonden zich documenten op naam van [medeverdachte 1] en een kassabon van de Gamma die dateerde van 28 juli 2017 te 14:18 uur. Op die kassabon stond vermeld dat er - onder andere - vijftien Gamma verhuisdozen, driemaal bruine verpakkingstape en tweemaal transparant krimpfolie waren gekocht.
De technisch beheerder van [vakantiepark] heeft verklaard dat de personen die in de vakantiewoning verbleven, op 26 juli 2017 zijn aangekomen. De reservering stond op naam van [medeverdachte 1] en bij het maken van de reservering lijkt het e-mailadres van de verdachte te zijn gebruikt. Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie op 30 juli 2017 verklaard dat hij al die tijd met vrienden heeft verbleven op de plek waar hij ook is aangehouden.
[…]
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens opzetheling in de zin van artikel 416, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient bewezen te worden verklaard dat verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de iPhones wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Het hof overweegt dat uit bovenstaande feiten en omstandigheden volgt dat op 28 juli 2017 vanaf het vakantiepark wordt gebeld en dat er wordt besproken dat de iPhones in kartonnen dozen moeten worden verpakt. Nog dezelfde dag - binnen een tijdsbestek van enkele uren - worden er verhuisdozen en ander verpakkingsmateriaal door [medeverdachte 1] bij de Gamma gekocht. Vervolgens wordt er één dag later in het vakantiehuisje de vermoedelijke resten van de originele dozen van de iPhones, enkele verhuisdozen van de Gamma en overig verpakkingsmateriaal aangetroffen. Die verhuisdozen en verpakkingsmaterialen betroffen dezelfde verhuisdozen en verpakkingsmaterialen als waarmee de iPhones in de bus waren verpakt. Gelet op hierop is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de iPhones die uit de vrachtwagen zijn weggenomen, nadat zij van hun originele verpakking waren ontdaan, tussen 28 juli 2017 en 29 juli 2017 in de vakantiewoning opnieuw zijn verpakt in de verhuisdozen van de Gamma.
Uit de omstandigheid dat verdachte en medeverdachten voordat zij op 29 juli 2017 werden aangehouden al enkele dagen in de vakantiewoning verbleven en dus ook op het moment dat de grote hoeveelheid iPhones opnieuw verpakt werden in de vakantiewoning aanwezig waren en het versneden originele verpakkingsmateriaal, de bruine tape en het folie in diverse (ook gemeenschappelijke) ruimtes is aangetroffen, leidt het hof af dat de verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging de beschikkingsmacht over de iPhones hebben gehad en daarmee de iPhones voorhanden hebben gehad.
Het hof is tevens van oordeel dat verdachte gelet op de aard van de verkregen goederen, te weten een hoeveelheid van 960 iPhones, ten tijde van het voorhanden krijgen van de iPhones moet hebben geweten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat verdachte geen aannemelijke verklaring met betrekking tot het voorhanden hebben van de 960 iPhones heeft gegeven, is het oordeel van het hof dat het niet anders kan dan dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de iPhones wist dat de iPhones van misdrijf afkomstig waren.
Het hof acht dan ook, evenals de rechtbank, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit.”
4.5 De Hoge Raad heeft in een arrest van 21 maart 2000 over het bestanddeel ‘voorhanden hebben’ in art. 416 Sr het volgende vooropgesteld:
“4.2 […] De wetgever is uitgegaan van een ruim begrip 'voorhanden hebben'. In dit verband is in de Memorie van Toelichting bij het voorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 oktober 1991, Stb. 1991, 520, opgemerkt:
“”Voorhanden hebben” — ter vervanging van “vervoeren”, “bewaren” en “verbergen” uit de huidige delictsomschrijvingen – strekt zich uit tot ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel of krachtens welke titel dan ook. Dus ook het gebruiken van een misdrijfgoed valt hier onder. Voor “voorhanden hebben” is overigens niet nodig dat men te allen tijde onverwijld over het goed kan beschikken. Het omvat ook het kunnen beschikken over een goed dat elders is opgeslagen. Deze betekenis heeft deze term ook in de artikelen 214, 223 en 234 van het Wetboek van Strafrecht. Tenslotte moet over het “voorhanden hebben” worden opgemerkt dat niet iedereen die een goed voorhanden heeft, het goed ook heeft verworven. Zo heeft de vervoerder een goed niet verworven, maar wel voorhanden. (Kamerstukken II 1989–1990, 21 565, nr. 3, blz. 4).”
4.6 Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot strafbaarstelling van verschillende vormen van witwassen heeft geleid, volgt dat het bestanddeel “voorhanden hebben” in het kader van de witwasbepalingen dezelfde betekenis heeft als bij heling.
“2.4.1 Voor het – als pleger – ‘voorhanden hebben’ van een voorwerp in de zin van artikel 420bis lid 1 Sr is vereist dat de verdachte het voorwerp opzettelijk aanwezig had. Dat houdt in dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de precieze eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp (waaronder begrepen de omvang van een geldbedrag) of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. (Vgl. HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:570.)
2.4.2 Als het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp in de zin van artikel 420bis lid 1 Sr is tenlastegelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van zo’n voorwerp. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp (waaronder begrepen de omvang van een geldbedrag) of tot de exacte locatie daarvan. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het voorwerp heeft kunnen uitoefenen in de hiervoor onder 2.4.1 weergegeven zin. (Vgl. over het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen of munitie, HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1938.)”
4.7 De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte zich niet bewust is geweest van de in de woning en bestelbus aanwezige iPhones en dat daarom ook geen sprake was van een machtsrelatie. Dat heeft volgens de raadsman tot gevolg dat ook niet van medeplegen kan worden gesproken, omdat niet is gebleken van een wezenlijke bijdrage van de verdachte. Dit betekent dat vrijspraak zou moeten volgen.
4.8 Het hof heeft dat wat de raadsman heeft aangevoerd kennelijk aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en heeft daarop gereageerd met de weergegeven bewijsoverwegingen. Uit die overwegingen blijkt dat het hof de volgende feiten heeft vastgesteld of afgeleid uit de bewijsmiddelen: i. Op 24 juli 2017 zijn 960 iPhones uit een vrachtwagen gestolen. ii. De verdachte en de medeverdachten verbleven vanaf 26 juli 2017 in een vakantiewoning van [vakantiepark] . Op 29 juli 2017 zijn zij daar aangehouden. iii. Op 28 juli 2017 is door een van de verdachten vanaf het vakantiepark gebeld (naar een nummer in Roemenië), waarbij is besproken dat de iPhones in kartonnen dozen moeten worden verpakt. Nog dezelfde dag – binnen een tijdsbestek van enkele uren – heeft de [medeverdachte 1] verhuisdozen en ander verpakkingsmateriaal bij de Gamma gekocht. iv. Bij de doorzoeking van de woning op 29 juli 2017 is één van de uit de vrachtwagen weggenomen iPhones gevonden in een televisiemeubel en zijn de overige gestolen iPhones aangetroffen in een bus die voor de woning stond. De telefoons zaten verpakt in witte Gamma verhuisdozen, die waren dicht getapet met bruine tape en omwikkeld met doorzichtige plastic folie. v. Op 29 juli 2017 zijn in de badkamer en onder de trap in de vakantiewoning de vermoedelijke resten van de originele dozen van de iPhones aangetroffen en zijn in onder meer gemeenschappelijke ruimten bruine tape en folie gevonden, soortgelijk aan het materiaal dat was gebruikt voor het opnieuw verpakken van de iPhones. Ook zijn er verhuisdozen in de woning gevonden, gelijk aan die in de bus.
4.9 Aan deze feiten heeft het hof de gevolgtrekking verbonden dat de uit de vrachtwagen weggenomen iPhones, nadat zij van hun originele verpakking waren ontdaan, tussen 28 juli 2017 en 29 juli 2017 in de vakantiewoning opnieuw zijn verpakt in verhuisdozen van de Gamma. Gezien het feit dat de verdachte en de medeverdachten op dat moment al enkele dagen in de woning verbleven, alsmede dat verschillende aan deze handeling gerelateerde voorwerpen in verschillende (gemeenschappelijke) ruimtes van de woning zijn aangetroffen, heeft het hof geconcludeerd dat de verdachte en de medeverdachten in vereniging beschikkingsmacht over de iPhones hebben gehad. Hierin ligt als oordeel van het hof besloten dat de verdachte samen met de andere in de woning verblijvende medeverdachten verantwoordelijk was voor het (her)verpakken van de iPhones in de woning en dat hij dus moet hebben geweten van de aanwezigheid van alle iPhones. Dat vind ik zeker geen onbegrijpelijke uitleg van de hiervoor genoemde feiten. Het bewezenverklaarde ‘voorhanden hebben’ is daarmee voor wat betreft de wetenschap van de verdachte toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd. Ook heeft het hof voldoende gerespondeerd op dat wat de raadsman hierover heeft aangevoerd.
4.10 Het middel faalt.
5 Slotsom
5.1 De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2 Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
5.3 Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Stb. 2013, 170. Art. 1 van dit besluit is gewijzigd op 1 januari 2024 bij besluit van 4 december 2023 (*Stb.*2023, 443) in verband met de splitsing van de Landelijke eenheid van de politie in een Eenheid landelijke expertise en operaties en een Eenheid landelijke opsporing en interventies.
Het in 2013 inwerking getreden Besluit regels landelijk en functioneel parket verwijst onder b. naar een deel van de taakomschrijving van de dienst Nationale Recherche zoals die was opgenomen in het Besluit beheer politie van 8 juni 2015 (*Stb.*2015, 223) en de daaraan voorafgaande regelingen, namelijk de Regeling beheer politie van 13 december 2012 (*Stcrt.*2012, 26981) en de Regeling nationale en bovenregionale recherche van 15 januari 2004 (*Stcrt.*2004, 19). Op 1 januari 2017 is het Besluit beheer politie naar aanleiding van de implementatie van het Inrichtingsplan Nationale Politie gewijzigd en is de dienst Nationale Recherche opgeheven (Stb. 2016, 504). Sindsdien bevat het Besluit beheer politie de enigszins afwijkende taakomschrijving van de Dienst landelijke recherche, de opvolger van de Dienst Nationale recherche. Die taakomschrijving (in art. 12 van het huidige Besluit beheer politie) moet in de plaats worden gelezen van de taakomschrijving waarnaar nu (nog) wordt verwezen in art. 1 aanhef en onder b Besluit regels landelijk en functioneel parket.
*Stb.*2013, 170, p. 8-9.
SIENA staat voor Secure Information Exchange Network Application en betreft een communicatiemiddel dat ten behoeve van de Europese samenwerking wordt gebruikt door Europol en de lidstaten van de Europese Unie.
Een blik achter de papieren muur leert dan ook dat het onderliggende onderzoek 26Pinson al op 15 september 2016 door het Landelijk Parket te Amsterdam is gestart en later is overgedragen en voortgezet onder gezag van een officier van justitie van het Landelijk Parket te Zwolle.
HR 21 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1754, NJ2000/736 m.nt. T.M. Schalken.
Kamerstukken II1999/00, 27 159, nr. 3, p. 15.
HR 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:112, NJ2024/123 m.nt. N. Jörg.