Arrest inhoud

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/04380 Zitting 30 januari 2024

CONCLUSIE

M.L.C.C. Lückers

In de zaak

[betrokkene] (hierna: betrokkene),verzoeker tot cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later,

tegen

de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam (hierna: de officier van justitie), verweerder in cassatie,niet verschenen.

1 Inleiding en samenvatting

1.1 Deze Wvggz zaak gaat over het recht op bijstand van een gebarentolk voor betrokkene tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek van de officier van justitie tot voorzetting van de crisismaatregel. Voorts wordt geklaagd dat er geen machtiging verleend kon worden nu de arts ter zitting anders dan de psychiater in de medische verklaring een machtiging voortzetting crisismaatregel niet noodzakelijk vond.

2 Feiten en procesverloop

2.1 Op 6 augustus 2023 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam op grond van art. 7:1 Wvggz een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene. In zijn beschikking verwijst de burgemeester naar een op dezelfde dag uitgebrachte medische verklaring van de psychiater. De burgemeester vermeldt, zoals aangekruist in rubriek 4.d in de medische verklaring, als vormen van zorg die noodzakelijk zijn om de crisissituatie af te wenden:

  • toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling vaneen somatische aandoening;
  • beperken van de bewegingsvrijheid;
  • insluiten;
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • onderzoek aan kleding of lichaam;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
  • beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;
  • opnemen in een accommodatie.

2.2 Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Rotterdam ingekomen op 7 augustus 2023, heeft de officier van justitie aan de rechtbank verzocht een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor betrokkene te verlenen voor de vormen van zorg zoals die ook al in de crisismaatregel worden genoemd.[1]

2.3 Op 9 augustus 2023 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Verschenen zijn: betrokkene met zijn advocaat, de arts en de zus, partner en ex-schoonzus van betrokkene. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2.4 Betrokkene is doof. Uit de bestreden beschikking volgt dat de rechtbank vanaf maandag 7 augustus 2023 tot een uur voor de mondelinge behandeling heeft getracht een doventolk te regelen, maar hier uiteindelijk niet in is geslaagd omdat er geen doventolken beschikbaar waren. De rechtbank vermeldt verder in rov. 1.2: “Hoewel er geen doventolk aanwezig was en er hier door de advocaat van betrokkene tijdens de mondelinge behandeling bezwaar tegen is gemaakt, is de rechtbank van oordeel het hoor en wederhoor, in de onderhavige omstandigheden, in voldoende mate is toegepast. Zo hebben tijdens de mondelinge behandeling de zus en de ex-schoonzus van betrokkene (die beiden hebben verklaard middels gebaren met betrokkene te kunnen communiceren) geholpen en heeft de rechtbank een aantal vragen op papier gezet waar betrokkene, met behulp van zijn zus en ex-schoonzus, antwoord op heeft gegeven. Betrokkene bleek in staat die vragen voldoende te begrijpen.”[2]

2.5 Bij mondelinge beschikking van 9 augustus 2023, schriftelijk uitgewerkt op 11 augustus 2023 (hierna: de bestreden beschikking), heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor het tijdvak tot en met 30 augustus 2023.[3] Als vormen van verplichte zorg zijn vermeld:

  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, inhoudende het accepteren en nakomen van ambulante behandelafspraken;
  • het opnemen in een accommodatie.

2.6 Namens betrokkene is tijdig beroep in cassatie ingesteld.[4] In cassatie is geen verweerschrift ingediend.

3 Bespreking van het cassatiemiddel

3.1 Het middel bevat twee onderdelen. Het eerste onderdeel gaat over het recht op een doventolk. Het tweede onderdeel klaagt dat niet is voldaan aan het vereiste dat voor de machtiging voortzetting van de crisismaatregel sprake moet zijn van een psychische stoornis waaruit het ernstig nadeel voortvloeit.

3.2 Het eerste onderdeel is gericht tegen rechtsoverweging 1.2 (zie hierboven randnummer 2.4) en komt op tegen de beslissing van de rechter om de mondelinge behandeling te laten doorgaan hoewel er geen (professionele) doventolk aanwezig was en de advocaat van betrokkene hiertegen bezwaar had gemaakt. Toegelicht wordt dat betrokkene alleen kan communiceren met een doventolk. De door de rechtbank aanvaarde hulp van de zus en ex-schoonzus is niet professioneel en zij zijn bovendien inhoudelijk bij de zaak betrokken waardoor er tegenstrijdige belangen zijn. Dit is in strijd met het recht op een eerlijk proces van art. 5 lid 1 aanhef en sub e EVRM en art. 6 EVRM. Juridisch kader

3.3 Het recht op bijstand van een tolk in de verplichte zorg is geregeld in art. 1:8 lid 2 Wvggz en luidt: ‘Voor zover de uitvoering van de verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming heeft betrokkene, indien hij de Nederlandse taal niet beheerst, recht op bijstand van een tolk.’[5] Het eerste lid van art. 1:8 Wvggz bepaalt dat betrokkene in een voor hem begrijpelijke taal wordt geïnformeerd bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van verplichte zorg.[6] Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat deze bepalingen zijn ingevoerd naar aanleiding van internationaal en Europees recht.[7]Het huidige art. 1:8 lid 2 Wvggz was niet opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel, maar is bij de eerste nota van wijziging als conceptart. 1:9 tweede lid Wvggz toegevoegd. Dat werd als volgt toegelicht: “Aan artikel 1:9 is verder een tweede lid toegevoegd over de inschakeling van tolken. Betrokkene heeft recht op bijstand van een tolk, indien de uitvoering van verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming en hij de Nederlandse taal niet beheerst. Met ingang van 1 januari 2012 worden de tolk- en vertaaldiensten in de gezondheidszorg overigens niet langer vergoed. Patiënten (of hun vertegenwoordigers) zijn dan zelf verantwoordelijk voor het machtig zijn van de Nederlandse taal. Dit komt echter niet in strijd met het recht op een (te vergoeden) tolk op basis van artikel 1:9. Op het moment dat de geneesheer-directeur de voorbereiding voor een zorgmachtiging begint, dient op grond van artikel 5:6 een advocaat te worden ingeschakeld. Deze kan op grond van de Wet op de rechtsbijstand een tolk inschakelen. De kosten van deze tolk worden aan de advocaat vergoed via het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000 (artikel 26). De kosten van deze tolk komen derhalve niet voor rekening van betrokkene, ook niet als de zorgmachtiging uiteindelijk niet zou leiden tot vrijheidsbeneming. Bij de behandeling van het verzoekschrift door de rechtbank zal door de griffier van de rechtbank een tolk worden geregeld. Ook dan komen die kosten dus niet voor rekening van betrokkene.”[8]

3.4 Het recht op bijstand van een tolk gold voor de inwerkingtreding van de Wvggz ook voor betrokkenen in Bopz-zaken. In zijn uitspraak van 20 juni 2014 overwoog de Hoge Raad dat betrokkenen in de zin van de Wet Bopz recht hebben op kosteloze bijstand van een tolk ter zitting, indien zij de taal waarin de zitting wordt gehouden, niet of onvoldoende beheersen. Dit recht volgt uit de artt. 5 en 6 EVRM.[9]

3.5 In HR 3 februari 2017 was de vraag aan de orde of een recht bestaat op (kosteloze) bijstand van een tolk tijdens het psychiatrisch onderzoek dat ingevolge de Wet Bopz vooraf ging aan het indienen van het verzoekschrift door de officier van justitie. De Hoge Raad overwoog dat uit toenmalig art. 5 Wet Bopz en uit de artt. en 6 EVRM noch in het algemeen, noch in de aan de orde zijnde zaak voortvloeit dat de betrokkene recht heeft op bijstand van een tolk in de moedertaal tijdens het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde onderzoek.[10] De Hoge Raad overweegt daarbij wel dat ‘ook dit onderzoek zoveel mogelijk dient plaats te vinden in een voor de betrokkene begrijpelijke taal. Voor de uitkomst van dit onderzoek is immers van belang dat de psychiater en de betrokkene in staat zijn op zodanige wijze met elkaar te communiceren dat de psychiater een goed beeld van de betrokkene kan krijgen. Het is aan de psychiater om daarop toe te zien. Dit kan onder omstandigheden meebrengen dat de psychiater zijn onderzoek dient te verrichten met bijstand van een tolk. De psychiater die van oordeel is dat hij zijn onderzoek slechts kan verrichten met bijstand van een tolk, dient erop toe te zien dat een tolk wordt ingeschakeld. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden met bijstand van een tolk dan wel in een andere taal dan het Nederlands, dient daarvan melding te worden gemaakt in de geneeskundige verklaring.’[11] Voorts overweegt de Hoge Raad dat indien de geneeskundige verklaring dan wel de behandeling van de zaak ter zitting daartoe aanleiding geeft, de rechtbank, alvorens de verzochte machtiging te verlenen – zo nodig ambtshalve – dient vast te stellen dat het onderzoek als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz heeft plaatsgevonden met inachtneming van de hiervoor (…) bedoelde eisen.’[12]In de conclusie voor deze uitspraak verwijst plv. P-G Langemeijer naar rechtspraak van de CRvB. Daarin komt naar voren dat ‘de opvatting van de deskundige dat het psychiatrisch onderzoek zonder tussenkomst van een tolk mogelijk is geweest, niet doorslaggevend kan zijn voor de vraag of diens op dat onderzoek gebaseerde rapport toereikend is in het kader van de rechterlijke oordeelsvorming. Gelet op de beginselen van een goede procesorde dient de rechter erop toe te zien dat de betrokkene niet door een zodanig onderzoek onredelijk in zijn procesvoering is belemmerd. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de betrokkene niet in staat is geweest de vragen van de deskundige goed te begrijpen en van zijn kant gegevens voor het onderzoek aan te dragen.’[13]

3.6 Art. 5 lid 2 EVRM houdt in dat een ieder die gearresteerd is onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte moet worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht. Art. 6 lid 3 onder e EVRM bepaalt dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, het recht heeft zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.[14] Zie over de samenhang tussen de artt. 5 en 6 EVRM ook de conclusie van plv. P-G Langemeijer voor HR 20 juni 2014, waarin hij opmerkt dat de grondslag om in Bopz-zaken een aanspraak op kosteloze bijstand van een tolk te vestigen kan worden gevonden in een combinatie van de eisen die in art. 5 lid 4 EVRM worden gesteld aan de toetsing van de vrijheidsbeneming met de eisen die in art. 6 lid 1 EVRM worden gesteld aan de ‘fair hearing’, met inbegrip van de equality of arms.[15]

3.7 Onder het recht op bijstand van een tolk uit de artt. 5 en 6 EVRM schaart de wetgever het recht op een gebarentolk.[16] De EHRM-zaak Z.H/Hongarije laat in ieder geval zien dat het EHRM van staten verlangt dat wanneer een betrokkene doof is, staten zich effectief moeten inspannen om ervoor te zorgen dat betrokkene de informatie begrijpt; in deze zaak was een gebarentolk ingeschakeld, maar kende de persoon in kwestie geen erkende gebarentaal. De omstandigheden in deze zaak leidden tot een schending van art. 5 lid 2 EVRM.[17]

3.8 Het recht op een gebarentolk kan ook worden afgeleid uit art. 13 lid 1 VN-verdrag betreffende de rechten van personen met een handicap (Stcrt 2015, 4089). Dat artikel luidt namelijk als volgt. ‘De Staten die Partij zijn waarborgen personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen de toegang tot een rechterlijke instantie, met inbegrip van procedurele en leeftijdsconforme voorzieningen, teneinde hun effectieve rol als directe en indirecte partij, waaronder als getuige, in alle juridische procedures, met inbegrip van de onderzoeksfase en andere voorbereidende fasen, te faciliteren.’

3.9 Verwezen kan ook worden naar de Resolutie van het Europees Parlement van 23 november 2016 over gebarentaal en professionele gebarentaaltolken, waarin ook het belang van gespecialiseerde, hoogopgeleide professionele gebarentaaltolken wordt benadrukt.[18]

3.10 De Nederlandse Gebarentaal is sinds 1 juli 2021 met de inwerkingtreding van de Wet erkenning Nederlandse Gebarentaal (hierna: Wet erkenning NGT) een officiële taal. Op grond van art. 7 Wet erkenning NGT moet de rechter die de leiding van de zitting heeft ambtshalve of op verzoek zorgdragen dat bijstand wordt verleend door een tolk, indien (onder meer) een belanghebbende zich ter terechtzitting op de voet van art. 6 Wet erkenning NGT wil bedienen van de Nederlandse Gebarentaal. Deze wettelijke bepalingen onderstrepen dat gebarentolken beschikbaar zijn voor hen die afhankelijk zijn van gebarentaal in de rechtspraak.[19]

3.11 De Wvggz specificeert niet aan welke vereisten een tolk moet voldoen,[20]en dit lijkt ook niet aan de orde te zijn gekomen in het parlementaire debat. Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte een concept art. 5:13 lid 4 Wvggz dat als volgt luidde: 4. Indien betrokkene de Nederlandse taal niet beheerst, heeft hij recht op bijstand van een beëdigde tolk, als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet beëdigde tolken en vertalers.[21] De memorie van toelichting vermeldt daarover: “Het zal niet in alle gevallen waarin betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, noodzakelijk zijn om een beëdigde tolk in te schakelen. Het is zeer goed denkbaar dat bijvoorbeeld een naaste of familielid als tolk optreedt. De commissie zal zich in dergelijke situaties ervan moeten vergewissen dat de persoon die als tolk optreedt over voldoende kwaliteiten beschikt om adequaat te kunnen vertalen. (…).”[22] In tegenstelling tot het concept art. 5:13 Wvggz wordt in art. 1:8 lid 2 Wvggz niet de eis gesteld dat de bijstand dient plaats vinden door een beëdigde tolk. In een concept nota van wijziging was dit eerder wel voorgesteld.[23]

3.12 In de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv)[24] komen de eisen die art. 6 lid 3 EVRM stelt aan de kwaliteitsbewaking van de tolkenbijstand tot uitdrukking. De belangrijkste doelstellingen van deze wet zijn het waarborgen van kwaliteit en integriteit van tolken en vertalers die worden ingezet in het Nederlandse rechtsbestel.[25] Art. 28 Wbtv bevat een afnameplicht voor de gerechten. Die plicht houdt in dat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van beëdigde tolken of vertalers. Deze afnameplicht geldt alleen in het kader van het strafrecht en het vreemdelingenrecht.[26] Blijkens de parlementaire geschiedenis werd dit als eerste stap gezien op het terrein van tolken en is voor het invoeren van de afnameplicht in eerste instantie gekozen voor die terreinen waarbij dit op grond van de in de memorie van toelichting vermelde jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het meest was aangewezen. Aangegeven werd dat dit er niet aan afdoet dat in de toekomst de wens kan bestaan de afnameplicht voor meer terreinen te laten gelden.[27]

3.13 Het derde lid van art. 28 Wbtv bepaalt dat indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat, gebruik kan worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is. In de parlementaire geschiedenis is in dit kader aan de orde gekomen dat het van groot belang is dat binnen de strafrechtsketen en de vreemdelingenketen enkel gebruik wordt gemaakt van gerechtstolken en beëdigd vertalers waarvan de kwaliteit en integriteit gewaarborgd is. De afnameplicht laat onverlet dat een verdachte op grond van de wet of op basis van art. 6 EVRM recht heeft op een tolk of vertaler. Indien geen gerechtstolk of beëdigd vertaler beschikbaar is zal gebruik gemaakt worden van een tolk of vertaler die niet in het register staat ingeschreven. Deze tolk dient dan wel de eed of de belofte af te leggen.[28] Voorts is toegelicht dat indien geen gebruik wordt gemaakt van een beëdigde tolk, de rechter dit op grond van het vierde lid moet motiveren. ‘Op deze wijze kan in het vervolg van een procedure worden nagegaan wie als tolk of vertaler is opgetreden. Dit biedt enerzijds een waarborg dat zorgvuldig met de afnameverplichting wordt omgegaan en biedt voorts duidelijkheid wie als tolk of vertaler heeft gefungeerd.’[29]

3.14 Het strafrecht kent specifieke bepalingen over bijstand door een gebarentolk. Zo bepaalt art. 274 Sv: Art. 274 1Indien de verdachte niet of slechts zeer gebrekkig kan horen, wordt hij bijgestaan door een daartoe geschikte persoon als tolk. 2Indien de verdachte niet of slechts zeer gebrekkig kan spreken, wordt hij bijgestaan door een daartoe geschikte persoon als tolk dan wel geschieden de antwoorden schriftelijk. In het laatstgenoemde geval deelt de voorzitter de schriftelijke antwoorden mondeling mee. (…). Als tolk wordt slechts toegelaten ‘degene die niet reeds in een andere kwaliteit aan het onderzoek deelneemt’ (art. 276 lid 2 Sv) en indien de tolk geen beëdigde tolk is in de zin van de Wet beëdigde tolken en vertalers is, dient hij alvorens hij zijn werkzaamheden aanvangt door de voorzitter te worden beëdigd dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen (art. 276 lid 3 Sv).

3.15 Over de zinsnede ‘een daartoe geschikte persoon’ in art. 274 Sv vermeldt de wetgever dat dit in veel gevallen een tolk gebarentaal zal zijn.[30] “Het register beëdigde tolken en vertalers bevat een aantal beëdigde tolken gebarentaal. Onder «een daartoe geschikte persoon» kunnen in bijzonder gevallen ook andere personen vallen dan tolken gebarentaal. Wanneer de verdachte een specifieke spraakstoornis heeft, kan bijvoorbeeld ook een familielid van verdachte die in staat is de beperkte spraak van verdachte te «vertalen» voor bijvoorbeeld de opsporingsambtenaren als «daartoe geschikte persoon» worden aangemerkt.”[31]

3.16 De strafkamer van de Hoge Raad achtte in een arrest van 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:22 de motivering van het hof dat een geregistreerde tolk niet (tijdig) beschikbaar was toereikend, mede gelet op de wetsgeschiedenis en mede in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het proces-verbaal geen bezwaren had ingebracht tegen het gebruikmaken van de daar aanwezige tolk.[32]

3.17 Ondanks dat de afnameplicht voor de rechtspraak op grond van de Wbvt alleen geldt voor het strafrecht en het vreemdelingenrecht, komt het mij wenselijk voor dat ook in de Wvggz en Wzd procedure in beginsel een tolk wordt geregeld via het tolkenregister.[33] In civiele procedures geldt als uitgangspunt dat partijen zelf zorg dragen voor een tolk.[34] De procesreglementen gaan daarbij niet specifiek in op een tolk gebarentaal. Overigens vermeldt de website rechtspraak.nl dat iemand die doof of slechthorend is de rechter kan vragen om zich tijdens de zitting te laten bijstaan door een tolk gebarentaal en dat de rechter ook zelf kan beslissen dat een tolk gebarentaal nodig is.[35] Bespreking van de klachten

3.18 De rechtbank Rotterdam heeft in de bestreden beschikking gemotiveerd waarom de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ondanks de afwezigheid van een doventolk, namelijk om de praktische reden dat er geen doventolken beschikbaar waren. Zo’n motivering is in beginsel toereikend, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:22. Wel is in de onderhavige zaak door de advocaat bezwaar gemaakt tegen behandeling zonder doventolk.[36]

3.19 Nu er geen doventolk beschikbaar was, kon teruggegrepen worden op de vertolking door een familielid. Uit de beschikking volgt dat de zus en ex-schoonzus verklaard hebben middels gebaren met betrokkene te kunnen communiceren. De rechtbank overweegt dat zij een aantal vragen op papier heeft gezet waar betrokkene, met behulp van zijn zus en ex-schoonzus, antwoord op heeft gegeven. Betrokkene bleek in staat die vragen voldoende te begrijpen.[37] Zie ook het proces-verbaal: ‘Rechter: We hebben helaas geen tolk kunnen regelen, we zijn vanaf maandag en vandaag nog tot een uur voor deze zitting bezig geweest om een doventolk te vinden, maar dit is niet gelukt. Doventolken zijn amper beschikbaar en het is heel moeilijk om die op korte termijn te reserveren. Ik heb daarom een aantal vragen op papier gezet omdat ik begreep dat je Nederlands kan lezen en met behulp van zus en ex schoonzus deze vragen kunt beantwoorden. Zij kunnen via gebaren met je communiceren.’[38]

3.20 In de onderhavige zaak gaat het bovendien om een voortzetting van een crisismaatregel, een spoedmaatregel. De vraag rijst wat dan nog redelijkerwijs te verwachten valt van de rechtbank als er na meerdere pogingen daartoe is gebleken dat er geen gebarentolk beschikbaar is. De wetgever heeft in art. 1:8 lid 2 Wvggz niet geëist dat sprake is van bijstand van een beëdigde tolk.

3.21 In de gegeven omstandigheden is de beslissing van de rechter om zonder doventolk het verzoek tot machtiging voortzetting crisismaatregel te behandelen, niet in strijd met de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 5 en 6 EVRM. Ik acht in dit kader daarbij van belang dat betrokkene is vertegenwoordigd door een advocaat, die namens betrokkene wel op het verhandelde ter zitting heeft kunnen reageren, de rechtbank haar best heeft gedaan een doventolk te regelen die niet beschikbaar bleek, zus en ex-schoonzus hebben vertolkt en de omstandigheid dat de rechtbank de betrokkene enkele vragen schriftelijk heeft gesteld. De slotsom is dat de klacht in dit onderdeel faalt.

3.22 Het tweede onderdeel komt op tegen rechtsoverwegingen 2.1 t/m 2.4 en 2.7 van de bestreden beschikking. In dit onderdeel wordt bepleit dat de rechtbank de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel niet had mogen verlenen, omdat er geen sprake was van een psychische stoornis waaruit het ernstig nadeel voortvloeit en er geen sprake was van verzet.

3.23 De rechtsoverwegingen waartegen het onderdeel opkomt, luiden als volgt. ‘2.1. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, maatschappelijke teloorgang, de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Betrokkene is al jarenlang bekend met recidiverende psychoses in het kader van een schizoaffectieve stoornis. In de thuissituatie is er sprake geweest van een persisterende opwindingstoestand met boosheid, motorische onrust en luid en druk praten/gebaren. Ook is betrokkene recent agressief geweest tegen familieleden, waaronder zijn echtgenote en kinderen. Betrokkene heeft vier thuiswonende kinderen van tussen de 2 en 13 jaar en is tegen hen ook dreigend door met voorwerpen op hen af te lopen. Verder raakt betrokkene buitenshuis vaak in conflict met derden. Dit heeft ertoe geleid dat betrokkene verschillende keren is mishandeld. Voorts heeft betrokkene in de flat van zijn zus een glazen deur vernield. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zus van betrokkene het voorgaande bevestigd. Hierbij vult de zus aan dat de familie (en kinderen) angstig zijn in huis. Zo heeft betrokkene thuis ook eens een mes gepakt en daarmee gedreigd. De echtgenote en zus van betrokkene hebben hun zorgen geuit indien betrokkene weer cannabis gebruikt en naar huis komt dat hij weer snel in dit gedrag terug zal vallen.

2.2. Uit de medische verklaring blijkt dat het vermoeden is dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis, in de vorm van een recidiefpsychose in het kader van schizoaffectieve stoornis, mogelijk geluxeerd door cannabisgebruik.

2.3 Tijdens de mondelinge behandeling verklaart de arts dat er op dit moment geen manische en psychotische kenmerken worden waargenomen bij betrokkene. Om die reden acht de arts een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel niet noodzakelijk. Namens betrokkene is afwijzing van het verzoek bepleit, omdat de arts verklaart dat er op dit moment geen sprake is van een psychose en omdat betrokkene zich niet verzet tegen opname.

2.4. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een vermoeden van een psychische stoornis, dit leidt de rechtbank onder andere af uit het feit dat betrokkene al jarenlang in zorg is. Zo zijn er alleen al op grond van de Wvggz drie zorgmachtigingen afgegeven, waarbij betrokkene elke keer is beoordeeld door verschillende onafhankelijke psychiaters en deze onafhankelijke psychiaters, los van elkaar, tot dezelfde diagnose zijn gekomen. Hierbij is het van belang om te vermelden dat dit gaat om vastgestelde diagnoses of voorlopige diagnoses op grond van artikel 5:9 lid 1 sub a Wvggz, en geen vermoedelijke diagnoses. De laatste zorgmachtiging eindig[d]e op 15 juni 2023. De aanwezigen konden niet aangeven waarom die zorgmachtiging niet is verlengd. De familie van betrokkene en betrokkene (volgens zijn advocaat) zien het liefst dat weer een zorgmachtiging wordt afgegeven. Die is evenwel (nog) niet aangevraagd. Bovendien is betrokkene in het kader van de huidige crisismaatregel wederom beoordeeld door een andere onafhankelijke psychiater en ook deze psychiater is tot de voornoemde, weliswaar, vermoedelijke, diagnose gekomen. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank de enkele verklaring van de arts dat er op dit moment geen sprake is van manische- en psychotische kenmerken bij betrokkene, onvoldoende om vast te stellen dat daarmee geen sprake is van een vermoeden van een psychische stoornis. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de arts ook heeft verklaard dat betrokkene sinds de huidige opname geen cannabis meer heeft gebruikt en bovendien kalmerende medicatie heef gekregen wat vermoedelijk heeft bijgedragen aan het herstel van betrokkene.

(…)

2.7. De advocaat van betrokkene verklaart dat zij gisteren met betrokkene heeft gesproken. Hierbij heeft betrokkene verteld op vrijwillige basis opgenomen te willen blijven. Ook om die reden is namens betrokkene afwijzing van het verzoek bepleit. Uit de medische verklaring is echter gebleken dat betrokkene naar huis wil en een opname weigert. Daarbij is op grond van de medische verklaring sprake van een ernstig dysfoor manisch psychotisch beeld dat alleen gehanteerd kan worden in een gespecialiseerde opnamesetting. Hoewel de arts heeft verklaard dat betrokkene vrijwillig meewerkt, is de rechtbank, gelet op de medische verklaring, niet voldoende overtuigd van de vrijwilligheid van betrokkene. Hierbij weegt mee dat betrokkene tijdens de mondelinge behandeling meermaals aangeeft op vakantie te willen gaan zodat de rechtbank zijn gestelde vrijwilligheid wat betreft de opname niet voldoende consistent en overtuigend acht. Bovendien maakt de rechtbank zich zorgen dat betrokkene bij een vertrek meteen naar huis zal gaan indien er geen zorg in verplicht kader is opgelegd. Het ligt dan in de lijn der verwachting dat betrokkene cannabis zal gebruiken en het bovengenoemde onmiddellijk dreigend ernstig nadeel in de thuissituatie zal optreden. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.’

3.24 Namens betrokkene wordt geklaagd dat de rechtbank niet heeft beslist op basis van de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene, namelijk de toestand op de dag van de mondelinge behandeling op 9 augustus 2023. De rechtbank baseert het oordeel onder meer op eerder verleende zorgmachtigingen en de medische verklaring van 6 augustus 2023, terwijl de situatie op 9 augustus 2023 van belang is. Het onderdeel betoogt voorts dat dit onbegrijpelijk is, mede in het licht van de verklaring van de arts ter zitting over de gezondheidstoestand van betrokkene.[39]

3.25 Ingevolge rechtspraak van de Hoge Raad betreft de beoordeling van het verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel een beoordeling ex-nunc. De Hoge Raad overweegt in zijn uitspraak van 5 juni 2020: “Bij de beoordeling van de vraag of een maatregel krachtens de Wvggz moet worden getroffen en welke vormen van verplichte zorg mogen worden verleend, dient steeds te worden uitgegaan van de actuele situatie ten tijde van de te nemen beslissing (beoordeling ‘ex nunc’). ((…)). In het kader van een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel brengt een beoordeling ex nunc mee dat de gezondheidstoestand van de betrokkene op het moment van de beoordeling bepalend is voor het antwoord op de vraag welke vormen van zorg noodzakelijk zijn om de crisissituatie af te wenden. (…).”[40]

3.26 De rechter zal ambtshalve moeten toezien op de actualiteit van de gegevens, bijvoorbeeld zoals deze zijn opgenomen in de medische verklaring.[41] Dijkers stelt dat er geen algemene regel valt te geven voor de ‘houdbaarheid’ van het resultaat van geneeskundig onderzoek; de ziektegeschiedenis van betrokkene en/of de consistentie van het ziektebeeld en/of de aard van de ziekte bepalen mede of een gegeven tijdsverloop vanaf het onderzoek tot het moment dat de rechter het verzoek van de officier behandelt, al dan niet acceptabel is te achten. De maatstaf is niet het aantal dagen dat verlopen is tussen het geneeskundig onderzoek en de dagtekening van de verklaring, maar of de resultaten van het medisch onderzoek hun actualiteit en daarmee hun bruikbaarheid als grondslag voor de rechterlijke beslissing hebben behouden. Ter zitting zal de rechter zich (moeten) afvragen of de medische verklaring de actuele situatie weergeeft. Bevraging van de behandelaar ligt dan voor de hand.[42] In dat kader wijst hij op het volgende. “Hierbij zijn mogelijk twee complicerende factoren aan de orde. Allereerst geldt dat de informatie die van behandelzijde wordt ingebracht niet de kracht heeft van de informatie die de onafhankelijke (niet bij de behandeling betrokken) verklarend psychiater presenteert. Een andere complicatie kan liggen in de omstandigheid dat de ter zitting gehoorde behandelaar geen psychiater is, terwijl juist die kwaliteit dient als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg, aldus de Hoge Raad die daar aan toevoegde dat een en ander strookt met de rechtspraak van het EHRM over art. 5 EVRM.”[43]

3.27 Over de ex-nunc beoordeling wijst plv. P-G Langemeijer in zijn conclusie voor HR 12 maart 2021 op het volgende. “2.9 Een ‘psychische stoornis’ of ‘true mental disorder’ is iets anders dan het gedrag dat uit de stoornis voortvloeit. Een psychose kan verschillende, van elkaar te onderscheiden fasen doorlopen. Het stadium waarin symptomen zoals bijvoorbeeld wanen en hallicunaties duidelijk merkbaar zijn, wordt wel aangeduid als de bloeiende (‘floride’) fase van een psychose. De vaststelling of sprake is van een psychische stoornis vergt een daarop gericht onderzoek van de betrokkene door een medisch specialist. Bij een (machtiging tot voortzetting van een) crisismaatregel is niet vereist dat de diagnose met zekerheid door een medisch specialist is vastgesteld. Aangezien slechts beperkte tijd beschikbaar is om een diagnose te stellen, is voldoende dat “een ernstig vermoeden” bestaat dat betrokkene aan een psychische stoornis lijdt (zie art. 7:1, lid 1 onder b, in verbinding met art. 7:7 Wvggz). In zoverre wijkt het criterium voor een crisismaatregel af van dat voor een zorgmachtiging (zie art. 6:4 lid 1 in verbinding met art. 3:3 Wvggz).

2.10 Bij de vaststelling of aan deze maatstaf is voldaan let de rechter op de actuele toestand ten tijde van zijn beslissing. De beoordeling van een verzoek om een machtiging te verlenen tot voortzetting van de crisismaatregel vindt steeds plaats enkele dagen na het nemen van de crisismaatregel door de burgemeester. De rechter houdt ook rekening met de mogelijkheid dat de actuele toestand die hij waarneemt is beïnvloed door de verplichte zorg die op dat moment al is verleend. Zo kan bijvoorbeeld een ten tijde van de crisismaatregel bestaand psychotisch toestandsbeeld met alle symptomen van dien, ten tijde van de behandeling door de rechtbank gematigd zijn door de inmiddels aan de betrokkene toegediende medicatie of door het verschaffen van een veilige verblijfsomgeving in een accommodatie van de zorgaanbieder.”[44]

3.28 In die zaak, die veel overeenkomsten vertoont met deze zaak, ging het ook om de vraag naar de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en of sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel als gevolg van een psychische stoornis en had de rechtbank eveneens te maken met uiteenlopende informatie van de onafhankelijke psychiater en van de behandelend arts. Langemeijer concludeerde in randnummer 2.12 dat het in beginsel de taak is van de feitenrechter om in zo’n geval uit de beschikbare informatie een keuze te maken. “De omstandigheid dat de verklaring van de behandelend psychiater de meest recente was, doet hieraan niet af. Ook de omstandigheid dat de onafhankelijke psychiater betrokkene niet inhoudelijk heeft gesproken (…) maakt dit niet anders. Wat betreft de vraag of het ernstig vermoeden bestaat dat bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis, heeft de rechtbank zonder schending van de in het cassatiemiddel genoemde rechtsnormen het oordeel van de onafhankelijke psychiater kunnen overnemen.”

3.29 De rechtbank heeft in de onderhavige zaak mogen afgaan op hetgeen door de onafhankelijke psychiater in de medische verklaring over de gezondheidstoestand van betrokkene is vermeld, ondanks dat de behandeld arts ter zitting anders verklaarde. Het is aan de feitenrechter om de beschikbare informatie over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene te duiden en te beoordelen. Datzelfde geldt voor de vraag of er sprake is van verzet of vrijwilligheid. De medische verklaring – die op moment van de zitting drie dagen oud is – vermeldt dat betrokkene bekend is met recidiverende psychoses in het kader van schizoaffectieve stoornis en dat de psychiater de gezondheidstoestand van betrokkene heeft gediagnosticeerd als ‘recidief psychose in kader van schizoaffectieve stoornis, mogelijk geluxeerd door cannabisgebruik’.[45] Ook vermeldt de medische verklaring dat sprake is van een ernstig dysfoor manisch psychotisch beeld dat alleen gehanteerd kan worden in een gespecialiseerde opnamesetting.[46] Ter zitting heeft de arts verklaard dat er nu geen psychotische of manische kenmerken zijn, maar dat dat ook zal komen omdat hij geen cannabis heeft gebruikt en hij kalmerende medicatie krijgt.[47] Het oordeel van de rechtbank voldoende overtuigd te zijn van het vermoeden van een psychische stoornis is gelet hierop niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.

3.30 De klacht over het ontbreken van verzet is niet onderbouwd en voldoet niet aan de eisen die aan een cassatiemiddel worden gesteld. Overigens is door de rechtbank in rov. 2.7 voldoende en begrijpelijk gemotiveerd met verwijzing naar de medische verklaring en de houding van betrokkene tijdens de zitting dat zij niet voldoende overtuigd is van de vrijwilligheid van betrokkene.

3.31 Nu alle klachten falen dient het cassatieberoep te worden verworpen.

4 Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G

Het verzoekschrift van de officier van justitie dat in het procesdossier is opgenomen lijkt niet compleet. Er lijkt een pagina te zijn weggevallen. Pagina 2 begint namelijk zonder aankondiging met een opsomming van verzochte vormen van verplichte zorg. Het is – gelet op de medische verklaring van de psychiater, de beschikking van de burgemeester en de beschikking van de rechtbank – aannemelijk dat de opsomming niet volledig is. De opsomming begint met ‘insluiten’ en eindigt met ‘opnemen in een accommodatie’. Hetgeen in de opsomming voor ‘insluiten’ komt, en in het verzoekschrift is weggevallen, betreft: ‘Toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening’ en ‘Beperken van de bewegingsvrijheid’.

Rb. Rotterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10551, r.o. 1.2.

Rb. Rotterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10551.

De procesinleiding is binnen de termijn van drie maanden op 9 november 2023 ingediend in het Portaal van de Hoge Raad.

Zie de annotatie van Dijkers bij Rb. ’s-Hertogenbosch 16 augustus 2012, JVggz 2022/47. Dijkers merkt in zijn annotatie op dat de zinsnede ‘voor zover de uitvoering van verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming’ doet vermoeden dat alleen bij een daadwerkelijke opsluiting de kosten van een tolk ten laste van de Staat zullen komen, maar dat dit te krap bemeten is. ‘De aard van de materie vraagt om bijstand van een tolk bij alle voorbereiding op en uitvoering van de verplichte zorg.’ In de tweede nota van wijziging komt naar voren dat: ‘Met betrekking tot art. 1:9 hebben de Stichting PVP, GGZ Nederland en de NVvP vragen ter verduidelijking gesteld. De regering geeft aan dat ‘het recht op bijstand door een tolk alleen wordt geboden indien er sprake is van vrijheidsbeneming. Voor de overige situaties is er geen recht op bijstand door een tolk.’Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 115.

Plv. P-G Langemeijer merkt in zijn conclusie voor HR 3 februari 2017, ECLI:NL:PHR:2016:1455 rov. 2.12 op dat dit onder omstandigheden impliceert dat de arts (in het voorbereidende onderzoek) een tolk zal moeten inschakelen.

Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3. p. 32-33 waarin wordt gewezen op art. 12.1 van de UN-principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of mental health careen op art. 5 EVRM.

Kamerstukken II 2013/14, 32399, nr. 10, p. 77-78.

HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1495, r.o. 3.4. Zie ook de conclusie van plv. P-G Langemeijer voor HR 20 juni 2014, ECLI:NL:PHR:2014:577.

HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:165, r.o. 3.5.

HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:165, r.o. 3.4.3.

HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:165, r.o. 3.4.4.

Concl. plv. P-G Langemeijer voor HR 3 februari 2017, ECLI:NL:PHR:2016:1455, randnummer 2.8 met verwijzing naar CRvB 17 november 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:AN5950. Zie ook: Rb. Noord-Nederland 20 mei 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2002.

Zie hierover bijvoorbeeld EHRM 30 oktober 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:1030JUD004506010 (K.C./Roemenië), nr. 49 en 50 (“The Court reiterates that paragraph 3 (e) of Article 6 guarantees the right to the free assistance of an interpreter. That right applies not only to oral statements made at a trial hearing but also to documentary material and the pre-trial proceedings. This means that an accused who cannot understand or speak the language used in court is entitled to the free assistance of an interpreter for the translation or interpretation of all those documents or statements in the proceedings instituted against him or her which it is necessary for him or her to understand or to have rendered into the court’s language in order to have the benefit of a fair trial. Furthermore, the interpretation assistance provided should be such as to enable the accused to have knowledge of the case against him or her and to defend him or herself, notably by being able to put before the court his or her version of events (see Baytar v. Turkey, no. 45440/04, § 49, 14 October 2014). (...) Like the assistance of a lawyer, that of an interpreter should be provided from the investigation stage, unless it is demonstrated that there are compelling reasons to restrict this right (see, to that effect, Diallo v. Sweden (dec.), no. 13205/07, § 25, 5 January 2010).”

Concl. Plv. P-G Langemeijer voor HR 20 juni 2014, ECLI:NL:PHR:2014:577, randnummer 2.15.

Kamerstukken II 2016/17, 34562, nr. 3, p. 6.

EHRM 8 november 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1108JUD002897311 (28973/11 (https://hudoc.echr.coe.int/eng)). Zie ook de annotatie bij deze zaak van Goldschmidt, in: NTM/NJCM-bull. 2013/63. “In dit geval was wat al te makkelijk aangenomen dat een gebarentolk een effectieve aanpassing zou bieden. Het Hof maakt duidelijk dat het op zich goed is dat er meteen een dergelijke tolk beschikbaar was, maar dat toch echt gekeken had moeten worden of deze voor veel doven en slechthorenden passende aanpassing ook in dit concrete geval voldeed. Daarmee geeft het Hof aan oog te hebben voor de diversiteit van handicaps (zoals eveneens wordt benadrukt in de Preambule van het VN-Gehandicaptenverdrag, onder i.).”

(2016/2952(RSP) (https://oeil.secure.europarl.europa.eu/oeil/popups/ficheprocedure.do?lang=en&reference=2016/2952(RSP))). Zie Aangenomen teksten - Gebarentaal en professionele gebarentaaltolken - Woensdag 23 november 2016 (europa.eu).

Kamerstukken II 2019/20, 34562, nr. 11 (Amendement van de leden Jasper van Dijk en Jetten over de beschikbaarheid van gebarentolken in de rechtspraak), p. 1-2. “Indieners beogen met dit amendement dat gebarentolken beschikbaar zijn voor hen die afhankelijk zijn van gebarentaal in de rechtspraak en dat partijen hiervoor de kosten niet zelf hoeven te dragen, ook als er geen recht op toevoeging bestaat. Het is immers van belang dat de rechtspraak voor iedereen toegankelijk is, ook als mensen afhankelijk zijn van een gebarentolk. De indieners sluiten hier aan bij de Wet gebruik Friese taal.”

Plv. P-G Langemeijer wijst er in zijn conclusie voor HR 3 februari 2017, ECLI:NL:PHR:2016:1455, randnummer 2.6 met verwijzing naar de EHRM-zaken Kamasinski/Oostenrijk en Cuscani/Verenigd Koninkrijk op dat uit EHRM rechtspraak kan worden afgeleid dat de autoriteiten tot op zekere hoogte ook verantwoordelijkheid dragen voor diens vakbekwaamheid. Dit volgt ook uit latere rechtspraak, bijvoorbeeld EHRM 28 augustus 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0828JUD005986808, nr. 79 (“The Court notes in this connection that the obligation of the competent authorities is not limited to the appointment of an interpreter but, if they are put on notice in the particular circumstances, may also extend to a degree of subsequent control over the adequacy of the interpretation (see Kamasinski v. Austria, 19 December 1989, § 74, Series A no. 168), and Diallo, cited above, § 23)”.

Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 2, p. 10.

Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 68.

Annotatie van Dijkers bij Rb. s’-Hertogenbosch 16 augustus 2012, JVggz 2012/47. “In maart 2012 is, in verband met een door de regering voorgenomen wijziging van het ontwerp van de Wvggz (met name: het schrappen van ‘de commissie’) een conceptnota van wijziging ter consultatie naar buiten gebracht. Dat concept voorziet in een nieuw art. 1:8, luidende als volgt: (…). Lid 2: “Voor zover de uitvoering van de verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming heeft betrokkene, indien hij de Nederlandse taal niet beheerst, recht op bijstand van een beëdigde tolk, als bedoeld in art. 1, onderdeel c, van de Wet beëdigde tolken en vertalers, ten laste van de staat.”

Wbtv, Stb. 2007, 375.

Aldus blijkens de toelichting van de toenmalige staatssecretaris van V&J in *Stcrt.*2015,4089.

Voor wat betreft het strafrecht hangt deze afnameplicht samen met de inzet van tolken in gerechtelijke procedures. In het wetboek van Strafvordering wordt aangegeven in welke gevallen dit het geval is. Voor wat betreft het vreemdelingenrecht betreft het de situatie waarbij sprake is van vrijheidsbeneming en het verhoor van de vreemdeling door de IND en de politie. Zie Kamerstukken2004/05, 29 936, nr. 8, p. 3. Daarnaast is in werking getreden de Regeling uitbreiding afnameplicht Wbtv (i.w.tr. 1 maart 2015); deze regeling ziet echter op de uitbreiding van de afnameplicht voor meerdere diensten en instanties, en niet voor meerdere rechtsgebieden.

De toenmalige staatssecretaris van V&J F. Teeven, in: *Stcrt.*2015,4089 en Kamerstukken2004/05, 29 936, nr. 8, p. 3.

Kamerstukken II2004/05*,*29936, nr. 3, p. 23.

Kamerstukken II2004/05*,*29936, nr. 3, p. 24.

Kamerstukken II 2011/12, 33355, nr. 3, p. 32.

Kamerstukken II 2011/12, 33355, nr. 3, p. 32.

HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:222, r.o. 2.4 en 2.5.

Zie de annotatie van Dijkers bij Rb. s’-Hertogenbosch 16 augustus 2012, JVggz 2012/47. Dijkers gaf de wetgever mee zich – ten tijde van de behandeling van het toentertijd aanhangige wetsvoorstel Wvggz – zich te bezinnen op een aanvulling van het ontwerp van de Wvggz in de geest van het (toentertijd aanhangige) wetsontwerp vertolking en vertaling in strafprocedures ‘In het op dit moment bij de Tweede Kamer onder nummer 32 399 aanhangige ontwerp van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is geen woord gewijd aan vertolking en vertaling. Mede gelet op de samenhang van art. 5 en 6 EVRM (zie hiervoor onder 2), is er voor de wetgever grond zich te bezinnen op een aanvulling van het ontwerp van de Wvggz in de geest van het zojuist besproken wetsontwerp vertolking en vertaling in strafprocedures.’

Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken hoven (jan. 2024), p. 20 en Procesreglementen familie- en jeugdrecht rechtbanken (jan. 2024), p. 33, 67, 90, 113, 135 en 168.

https://www.rechtspraak.nl/Naar-de-rechter/Kosten-rechtszaak.

Zittingsaantekeningen bij het proces-verbaal, p. 3 en 5 (productie 9).

Zie de bestreden beschikking, r.o. 1.2.

Zittingsaantekeningen bij het proces-verbaal, p. 5 (onder productie 9).

Zie de toelichting van de klacht in de procesinleiding onder nr. 2.1 en 2.3.

HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1017, r.o. 3.3.2. Zie daarover ten tijde van de Wet Bopz, HR 13 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:33, r.o. 3.5.3.

W.J.A..M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:4 Wvggz, par. 2.3, p. 268. Den Haag: Sdu 2023.

W.J.A..M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:4 Wvggz, par. 2.3, p. 268. Den Haag: Sdu 2023.

W.J.A..M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:4 Wvggz, par. 2.3, p. 268. Den Haag: Sdu 2023. Zie ook de HR uitspraak: HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:191, r.o. 3.2.1.

Concl. plv. P-G Langemeijer voor HR 12 maart 2021 (81 RO), ECLI:NL:PHR:2021:20.

Zie de medische verklaring, rubriek 2 onder b en d (onder productie 7).

Zie de medische verklaring, rubriek 4 onder c (onder productie 7).

Zittingsaantekeningen bij het proces-verbaal, p. 6 (onder productie 9).


Voetnoten

Het verzoekschrift van de officier van justitie dat in het procesdossier is opgenomen lijkt niet compleet. Er lijkt een pagina te zijn weggevallen. Pagina 2 begint namelijk zonder aankondiging met een opsomming van verzochte vormen van verplichte zorg. Het is – gelet op de medische verklaring van de psychiater, de beschikking van de burgemeester en de beschikking van de rechtbank – aannemelijk dat de opsomming niet volledig is. De opsomming begint met ‘insluiten’ en eindigt met ‘opnemen in een accommodatie’. Hetgeen in de opsomming voor ‘insluiten’ komt, en in het verzoekschrift is weggevallen, betreft: ‘Toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening’ en ‘Beperken van de bewegingsvrijheid’.

Rb. Rotterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10551, r.o. 1.2.

Rb. Rotterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10551.

De procesinleiding is binnen de termijn van drie maanden op 9 november 2023 ingediend in het Portaal van de Hoge Raad.

Zie de annotatie van Dijkers bij Rb. ’s-Hertogenbosch 16 augustus 2012, JVggz 2022/47. Dijkers merkt in zijn annotatie op dat de zinsnede ‘voor zover de uitvoering van verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming’ doet vermoeden dat alleen bij een daadwerkelijke opsluiting de kosten van een tolk ten laste van de Staat zullen komen, maar dat dit te krap bemeten is. ‘De aard van de materie vraagt om bijstand van een tolk bij alle voorbereiding op en uitvoering van de verplichte zorg.’ In de tweede nota van wijziging komt naar voren dat: ‘Met betrekking tot art. 1:9 hebben de Stichting PVP, GGZ Nederland en de NVvP vragen ter verduidelijking gesteld. De regering geeft aan dat ‘het recht op bijstand door een tolk alleen wordt geboden indien er sprake is van vrijheidsbeneming. Voor de overige situaties is er geen recht op bijstand door een tolk.’Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 115.

Plv. P-G Langemeijer merkt in zijn conclusie voor HR 3 februari 2017, ECLI:NL:PHR:2016:1455 rov. 2.12 op dat dit onder omstandigheden impliceert dat de arts (in het voorbereidende onderzoek) een tolk zal moeten inschakelen.

Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3. p. 32-33 waarin wordt gewezen op art. 12.1 van de UN-principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of mental health careen op art. 5 EVRM.

Kamerstukken II 2013/14, 32399, nr. 10, p. 77-78.

HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1495, r.o. 3.4. Zie ook de conclusie van plv. P-G Langemeijer voor HR 20 juni 2014, ECLI:NL:PHR:2014:577.

HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:165, r.o. 3.5.

HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:165, r.o. 3.4.3.

HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:165, r.o. 3.4.4.

Concl. plv. P-G Langemeijer voor HR 3 februari 2017, ECLI:NL:PHR:2016:1455, randnummer 2.8 met verwijzing naar CRvB 17 november 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:AN5950. Zie ook: Rb. Noord-Nederland 20 mei 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2002.

Zie hierover bijvoorbeeld EHRM 30 oktober 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:1030JUD004506010 (K.C./Roemenië), nr. 49 en 50 (“The Court reiterates that paragraph 3 (e) of Article 6 guarantees the right to the free assistance of an interpreter. That right applies not only to oral statements made at a trial hearing but also to documentary material and the pre-trial proceedings. This means that an accused who cannot understand or speak the language used in court is entitled to the free assistance of an interpreter for the translation or interpretation of all those documents or statements in the proceedings instituted against him or her which it is necessary for him or her to understand or to have rendered into the court’s language in order to have the benefit of a fair trial. Furthermore, the interpretation assistance provided should be such as to enable the accused to have knowledge of the case against him or her and to defend him or herself, notably by being able to put before the court his or her version of events (see Baytar v. Turkey, no. 45440/04, § 49, 14 October 2014). (...) Like the assistance of a lawyer, that of an interpreter should be provided from the investigation stage, unless it is demonstrated that there are compelling reasons to restrict this right (see, to that effect, Diallo v. Sweden (dec.), no. 13205/07, § 25, 5 January 2010).”

Concl. Plv. P-G Langemeijer voor HR 20 juni 2014, ECLI:NL:PHR:2014:577, randnummer 2.15.

Kamerstukken II 2016/17, 34562, nr. 3, p. 6.

EHRM 8 november 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1108JUD002897311 (28973/11 (https://hudoc.echr.coe.int/eng)). Zie ook de annotatie bij deze zaak van Goldschmidt, in: NTM/NJCM-bull. 2013/63. “In dit geval was wat al te makkelijk aangenomen dat een gebarentolk een effectieve aanpassing zou bieden. Het Hof maakt duidelijk dat het op zich goed is dat er meteen een dergelijke tolk beschikbaar was, maar dat toch echt gekeken had moeten worden of deze voor veel doven en slechthorenden passende aanpassing ook in dit concrete geval voldeed. Daarmee geeft het Hof aan oog te hebben voor de diversiteit van handicaps (zoals eveneens wordt benadrukt in de Preambule van het VN-Gehandicaptenverdrag, onder i.).”

(2016/2952(RSP) (https://oeil.secure.europarl.europa.eu/oeil/popups/ficheprocedure.do?lang=en&reference=2016/2952(RSP))). Zie Aangenomen teksten - Gebarentaal en professionele gebarentaaltolken - Woensdag 23 november 2016 (europa.eu).

Kamerstukken II 2019/20, 34562, nr. 11 (Amendement van de leden Jasper van Dijk en Jetten over de beschikbaarheid van gebarentolken in de rechtspraak), p. 1-2. “Indieners beogen met dit amendement dat gebarentolken beschikbaar zijn voor hen die afhankelijk zijn van gebarentaal in de rechtspraak en dat partijen hiervoor de kosten niet zelf hoeven te dragen, ook als er geen recht op toevoeging bestaat. Het is immers van belang dat de rechtspraak voor iedereen toegankelijk is, ook als mensen afhankelijk zijn van een gebarentolk. De indieners sluiten hier aan bij de Wet gebruik Friese taal.”

Plv. P-G Langemeijer wijst er in zijn conclusie voor HR 3 februari 2017, ECLI:NL:PHR:2016:1455, randnummer 2.6 met verwijzing naar de EHRM-zaken Kamasinski/Oostenrijk en Cuscani/Verenigd Koninkrijk op dat uit EHRM rechtspraak kan worden afgeleid dat de autoriteiten tot op zekere hoogte ook verantwoordelijkheid dragen voor diens vakbekwaamheid. Dit volgt ook uit latere rechtspraak, bijvoorbeeld EHRM 28 augustus 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0828JUD005986808, nr. 79 (“The Court notes in this connection that the obligation of the competent authorities is not limited to the appointment of an interpreter but, if they are put on notice in the particular circumstances, may also extend to a degree of subsequent control over the adequacy of the interpretation (see Kamasinski v. Austria, 19 December 1989, § 74, Series A no. 168), and Diallo, cited above, § 23)”.

Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 2, p. 10.

Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 68.

Annotatie van Dijkers bij Rb. s’-Hertogenbosch 16 augustus 2012, JVggz 2012/47. “In maart 2012 is, in verband met een door de regering voorgenomen wijziging van het ontwerp van de Wvggz (met name: het schrappen van ‘de commissie’) een conceptnota van wijziging ter consultatie naar buiten gebracht. Dat concept voorziet in een nieuw art. 1:8, luidende als volgt: (…). Lid 2: “Voor zover de uitvoering van de verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming heeft betrokkene, indien hij de Nederlandse taal niet beheerst, recht op bijstand van een beëdigde tolk, als bedoeld in art. 1, onderdeel c, van de Wet beëdigde tolken en vertalers, ten laste van de staat.”

Wbtv, Stb. 2007, 375.

Aldus blijkens de toelichting van de toenmalige staatssecretaris van V&J in *Stcrt.*2015,4089.

Voor wat betreft het strafrecht hangt deze afnameplicht samen met de inzet van tolken in gerechtelijke procedures. In het wetboek van Strafvordering wordt aangegeven in welke gevallen dit het geval is. Voor wat betreft het vreemdelingenrecht betreft het de situatie waarbij sprake is van vrijheidsbeneming en het verhoor van de vreemdeling door de IND en de politie. Zie Kamerstukken2004/05, 29 936, nr. 8, p. 3. Daarnaast is in werking getreden de Regeling uitbreiding afnameplicht Wbtv (i.w.tr. 1 maart 2015); deze regeling ziet echter op de uitbreiding van de afnameplicht voor meerdere diensten en instanties, en niet voor meerdere rechtsgebieden.

De toenmalige staatssecretaris van V&J F. Teeven, in: *Stcrt.*2015,4089 en Kamerstukken2004/05, 29 936, nr. 8, p. 3.

Kamerstukken II2004/05*,*29936, nr. 3, p. 23.

Kamerstukken II2004/05*,*29936, nr. 3, p. 24.

Kamerstukken II 2011/12, 33355, nr. 3, p. 32.

Kamerstukken II 2011/12, 33355, nr. 3, p. 32.

HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:222, r.o. 2.4 en 2.5.

Zie de annotatie van Dijkers bij Rb. s’-Hertogenbosch 16 augustus 2012, JVggz 2012/47. Dijkers gaf de wetgever mee zich – ten tijde van de behandeling van het toentertijd aanhangige wetsvoorstel Wvggz – zich te bezinnen op een aanvulling van het ontwerp van de Wvggz in de geest van het (toentertijd aanhangige) wetsontwerp vertolking en vertaling in strafprocedures ‘In het op dit moment bij de Tweede Kamer onder nummer 32 399 aanhangige ontwerp van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is geen woord gewijd aan vertolking en vertaling. Mede gelet op de samenhang van art. 5 en 6 EVRM (zie hiervoor onder 2), is er voor de wetgever grond zich te bezinnen op een aanvulling van het ontwerp van de Wvggz in de geest van het zojuist besproken wetsontwerp vertolking en vertaling in strafprocedures.’

Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken hoven (jan. 2024), p. 20 en Procesreglementen familie- en jeugdrecht rechtbanken (jan. 2024), p. 33, 67, 90, 113, 135 en 168.

https://www.rechtspraak.nl/Naar-de-rechter/Kosten-rechtszaak.

Zittingsaantekeningen bij het proces-verbaal, p. 3 en 5 (productie 9).

Zie de bestreden beschikking, r.o. 1.2.

Zittingsaantekeningen bij het proces-verbaal, p. 5 (onder productie 9).

Zie de toelichting van de klacht in de procesinleiding onder nr. 2.1 en 2.3.

HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1017, r.o. 3.3.2. Zie daarover ten tijde van de Wet Bopz, HR 13 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:33, r.o. 3.5.3.

W.J.A..M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:4 Wvggz, par. 2.3, p. 268. Den Haag: Sdu 2023.

W.J.A..M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:4 Wvggz, par. 2.3, p. 268. Den Haag: Sdu 2023.

W.J.A..M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:4 Wvggz, par. 2.3, p. 268. Den Haag: Sdu 2023. Zie ook de HR uitspraak: HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:191, r.o. 3.2.1.

Concl. plv. P-G Langemeijer voor HR 12 maart 2021 (81 RO), ECLI:NL:PHR:2021:20.

Zie de medische verklaring, rubriek 2 onder b en d (onder productie 7).

Zie de medische verklaring, rubriek 4 onder c (onder productie 7).

Zittingsaantekeningen bij het proces-verbaal, p. 6 (onder productie 9).