ECLI:NL:OGHACMB:2025:225 - Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba - 19 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummer: CUR202402979 - CUR2025H00011
Uitspraak: 19 augustus 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[appellant], in eerste aanleg verweerder, thans appellant in het principaal appel, verweerder in het incidenteel appel, gemachtigde mr. N.F.C. Themen-Cairo, tegen
[geïntimeerde], in eerste aanleg verzoekster, thans geïntimeerde in het principaal appel, verzoekster in het incidenteel appel, procederend in persoon,
Partijen worden hierna de vader en de moeder genoemd.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Bij op 8 januari 2025 ingekomen beroepschrift is de vader in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 26 november 2024 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). Hierbij heeft de vader bezwaren tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht.
1.2 Op 3 juli 2025 heeft de moeder een verweerschrift ingediend, waarbij zij incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
1.3 De vader heeft op 3 juli 2025 nadere producties bij het Hof ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025. De vader met mr. Themen-Cairo voornoemd en de moeder zijn verschenen. Namens de Voogdijraad is [medewerker Voogdijraad] verschenen. Allen hebben het woord gevoerd (de gemachtigde van de vader aan de hand van een overgelegde pleitnota) en verder vragen van het Hof beantwoord.
1.5 Beschikking is aangezegd en bepaald op vandaag.
2 De feiten
2.1 Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2 Zij zijn de ouders van een thans nog minderjarig kind, genaamd: [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats].
2.3 De minderjarige heeft de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.4 De moeder is van rechtswege met het gezag over de minderjarige belast.
3 De procedure bij het Gerecht
3.1 De moeder heeft verzocht een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vast te stellen op NAf 750 per maand. Aan haar verzoek heeft de moeder ten grondslag gelegd dat de minderjarige daaraan behoefte heeft. De moeder heeft daartoe een kostenplaatje van de minderjarige overgelegd en bewijsstukken van haar eigen inkomen en kosten.
3.2 De vader heeft geen verweer gevoerd.
3.3 Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht het door de vader te betalen bedrag aan kinderalimentatie met ingang van 1 december 2024 bepaald op NAf 750 per maand.
4 De beoordeling in het principaal en in het incidenteel appel
het wettelijk kader
4.1 Op grond van artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn de ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Bij de bepaling van het verschuldigde bedrag aan kinderalimentatie wordt, op grond van artikel 1:397 lid 1 BW, rekening gehouden met de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van degene die moet voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige.
de standpunten
4.2 De vader voert in hoger beroep aan dat hij in eerste aanleg niet is verschenen omdat hij de oproeping niet heeft ontvangen. Daarnaast voert de vader aan dat hij het maandelijkse bedrag aan kinderalimentatie van – in de huidige valuta – Cg 750. niet kan betalen. De vader verzoekt daarom het maandelijks te betalen bedrag te verlagen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de vader verwezen naar een specificatie van zijn maandelijkse lasten en inkomen. De vader verzoekt het Hof het bedrag aan kinderalimentatie te bepalen op Cg 325.
4.3 De moeder kan zich met het verzoek van de vader om verlaging niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige inmiddels zijn gestegen. De behoefte van de minderjarige bedraagt volgens de moeder op dit moment Cg 1.596 per maand. De moeder verzoekt het Hof in het principaal appel de verzoeken van de vader af te wijzen. In het incidenteel appel verzoekt de moeder het Hof om de beschikking in eerste aanleg te vernietigen en de door de vader te betalen kinderalimentatie vast te stellen op Cg 1.087 per maand.
de gang van zaken in eerste aanleg
4.4 De standpunten van partijen strekken ertoe het geschil in volle omvang aan het Hof voor te leggen. De man heeft in hoger beroep alsnog zijn standpunten over het door hem te betalen bedrag aan kinderalimentatie naar voren kunnen brengen. Dat betekent dat de door vader gestelde tekortkomingen in eerste aanleg – daargelaten de juistheid daarvan – door de behandeling in hoger beroep zijn hersteld.
behoefte minderjarige
4.6 . Het Hof neemt tot uitgangspunt bij het bepalen van de behoefte de Richtlijnen Kinderalimentatie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Bij een gezamenlijk inkomen vanaf Cg 5.000 wordt de behoefte van de minderjarige in die richtlijnen bepaald op 18% van het gezamenlijk inkomen, dus minimaal Cg 900. Het gezamenlijk inkomen van partijen bedraagt aanzienlijk meer dan Cg 5.000 per maand, dus de behoefte komt ook op een aanzienlijk hoger bedrag uit dan Cg 900. In dit bedrag is inbegrepen de maandelijkse schoolkosten, de kosten voor kleding en de kosten voor recreatie en feestjes. Niet inbegrepen zijn bijzondere uitgaven ten behoeve van de minderjarige, zoals naschoolse opvang. De kosten van de naschoolse opvang van Cg 340 moeten daarbij dus nog worden opgeteld. Het Hof gaat gelet op dit alles uit van het door de moeder gestelde bedrag van Cg 1.596 per maand, nu dit in lijn is met de richtlijnen en, ook tegenover de betwisting door de vader, voldoende onderbouwd is.
draagkracht
4.7 De draagkracht van een ouder is het verschil tussen de daadwerkelijke inkomsten, verminderd met de som van het bestaansminimum en de woonlasten. Het hof zal bij de berekening van de woonlasten volgens genoemde richtlijnen uitgaan van de werkelijke woonlasten van partijen omdat deze afwijken van het in voornoemde richtlijnen genoemde forfaitaire bedrag van 30% van het inkomen. De moeder heeft een huurovereenkomst overgelegd waaruit blijkt dat haar woonlasten Cg 850 bedragen en de vader heeft een specificatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn woonlasten (afgerond Cg 697) bedragen. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij de hoogte van de woonlasten van de vader niet betwist.
draagkracht moeder
4.8 Als het netto-inkomen van de moeder (van Cg 3.363 per maand) wordt verminderd met de som van het bestaansminimum (volgens genoemde richtlijnen Cg 1.456) en de woonlasten (Cg 850) houdt de moeder over een bedrag van (afgerond) Cg 1.057.
draagkracht vader
4.9 Het gemiddelde netto-inkomen van de vader bedraagt volgens de overgelegde loonstroken Cg 4.258 per maand. Het Hof zal dit vermeerderen met 8% (Cg 340) per maand, nu de moeder heeft aangevoerd dat de vader ook recht heeft op vakantiegeld, 13e maand en andere uitkeringen. Op dit netto-inkomen worden maandelijkse inhoudingen gedaan voor een Spaarfonds (Cg 190). Die inhouding is uitgesteld loon en telt dus mee voor de draagkracht. Het Hof gaat daarom uit van een maandelijks inkomen van Cg 4.788 (Cg 4.258+340 +190). Als dit wordt verminderd met de som van het bestaansminimum (Cg 1.456) en de woonlasten die de vader volgens zijn stellingen betaalt aan zijn partner, met wie hij samenwoont (Cg 697) houdt de vader over een bedrag van Cg 2.635. De vader heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij een studieschuld heeft bij DUO, die hij aflost met maandelijkse bedragen van Cg 550. De moeder heeft de hoogte van deze maandelijkse aflossing weliswaar betwist omdat het bedrag niet overeenkomt met de regeling die enkele jaren geleden met DUO is getroffen. Het Hof gaat echter aan die betwisting voorbij omdat de door de vader overgelegde betaalbewijzen dateren van recente data. Als het voornoemde bedrag van Cg 2.961 wordt verminderd met de maandelijkse aflossing van de studieschuld van Cg 550 houdt de vader over een bedrag van Cg 2.085.
draagkrachtvergelijking
4.10 Uit het voorgaande volgt dat de gezamenlijk beschikbare draagkracht van partijen Cg 3.142 is. De behoefte van de minderjarige zal naar evenredigheid over beide ouders worden verdeeld.
4.11 Dat betekent voor de alimentatieplicht het volgende. De behoefte van de minderjarige is Cg 1.596 per maand. Dat betekent dat de vader dient bij te dragen: Cg 2.085/Cg 3.142 (de gezamenlijke draagkracht) x Cg 1.596 = Cg 1.059 per maand.
slotsom
4.12 De slotsom is dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat de vader zal worden veroordeeld tot betaling van Cg 1.059 per maand met ingang van 1 december 2024, de datum van de bestreden beschikking. De bijdrage tot 1 september 2025 zal echter worden vastgesteld op de tot nu toe door de vader betaalde en op hem verhaalde bedragen.
4.13 Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling, gelet op de relatie tussen partijen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt de bestreden beschikking en doet opnieuw recht als volgt:
stelt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017, vast op Cg 1.059 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen aan de Voogdijraad, met ingang van 1 december 2024, waarbij de bijdrage tot 1 september 2025 zal worden vastgesteld op de tot nu toe betaalde en verhaalde bedragen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. ter Veer, E.M. van der Bunt en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 19 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.