ECLI:NL:OGEAC:2025:191 - Gerecht in eerste aanleg van Curaçao - 7 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zaaknummer: CUR202404004/CUR202404006/CUR202404007 en CUR202404008
Beschikking van 7 augustus 2025
op het verzoek van:
[Verzoeker] wonend in [woonplaats], verzoeker, hierna te noemen: de vader, gemachtigde: mr. M-J. Eisden,
tegen
[Verweerster], verblijvend in [woonplaats], [land 1], verweerster, hierna te noemen: de moeder, gemachtigde: mr. S.A.T. Ayubi-Haakmeester,
betreffende: [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige.
1 Het verloop van de procedure:
1.1. Dat blijkt uit:
1.2. De uitspraak is bepaald op heden.
2 De feiten
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van de minderjarige. De vader heeft de minderjarige erkend.
2.2. De moeder is van rechtswege met het gezag over de minderjarige belast.
2.3. De minderjarige woont bij de moeder in [land 1] en wordt door haar verzorgd en opgevoed.
2.4. Bij vonnis in kort geding van 4 december 2024 heeft het gerecht bepaald dat partijen in onderling overleg een voorlopige omgangsregeling tot stand moeten brengen en de moeder veroordeeld daaraan haar volledige medewerking te verlenen, met:
3 Het verzoek en het verweer
3.1. De vader verzoekt het gerecht hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem vast te stellen, een co-ouderschapsregeling dan wel een omgangsregeling vast te stellen tussen de minderjarige en de vader, waarbij de minderjarige in ieder geval de helft van alle schoolvakanties bij de vader doorbrengt en een door de vader te betalen bijdrage voor de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige vast te stellen.
3.2. De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4 De beoordeling
Bevoegdheid gerecht
4.1. Het gerecht zal, vanwege het internationale karakter van de zaak, eerst beslissen of het bevoegd is om de verzoeken te behandelen.
4.2. Op grond van artikel 429c lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bevoegd de rechter van de woonplaats of het werkelijke verblijf van het kind, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat voor de bevoegdheid van de rechter in beginsel het tijdstip waarop zijn tussenkomst wordt ingeroepen, beslissend is. De op dat beginsel opgenomen uitzonderingen in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 spelen in dit geval geen rol, nu [land 1] geen verdragsluitende Staat is ter zake.
4.3. Ter beantwoording van de vraag of de Curaçaose rechter rechtsmacht heeft, dient dus eerst te worden bepaald waar de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats had. Het gerecht overweegt als volgt. De minderjarige heeft tot aan zijn vertrek (in juli 2024) zijn gehele leven in Curaçao gewoond, daar onderwijs gevolgd en daar zijn sociale netwerk, waaronder zijn vrienden, opgebouwd. Het verblijf van de minderjarige in Curaçao was duurzaam van karakter en bovendien rechtmatig. Aldus had de minderjarige zijn gewone verblijfsplaats in Curaçao. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift (oktober 2024) stond de minderjarige nog ingeschreven in de bevolkingsadministratie van Curaçao, terwijl hij feitelijk samen met zijn moeder met een toeristenvisum in de [land 1] verbleef. Weliswaar kan onder die omstandigheden worden aangenomen dat het verblijf van de minderjarige in de [land 1] op dat moment rechtmatig was, maar niet dat het verblijf structureel van aard was, althans niet de rechtmatigheid van dat verblijf. Dit laatste is inmiddels ook gebleken. Het toeristenvisum is verlopen en de moeder en de minderjarige verblijven zonder verblijfsvergunning in [land 1]. In het door de moeder aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat daar binnenkort verandering in komt. De onrechtmatigheid van het verblijf van de minderjarige in [land 1] brengt ook met zich dat hij geen ziektekostenverzekering heeft. Of aan de moeder en de minderjarige enige verblijfsvergunning zal worden verleend en of, en zo ja, hoe lang zij onrechtmatig in [land 1] kunnen verblijven, is onder alle omstandigheden dan ook zeer onzeker. Al met al is het verblijf van de minderjarige in [land 1] als onvoldoende stabiel en structureel aan te merken om te kunnen spreken van een gewone verblijfplaats in [land 1]. Dat leidt tot de conclusie dat, ervan uitgaande dat aldus de gewone verblijfsplaats van de minderjarige Curaçao is gebleven, het gerecht zich bevoegd acht om van het verzoek kennis te nemen en daarom zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Gezamenlijke gezag
4.4. Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag over het kind te belasten. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een verzoek tot gezamenlijk gezag slechts afgewezen indien de rechter oordeelt dat dit, gelet op het belang van het kind, niet wenselijk is.
4.5. Naar het oordeel van het gerecht heeft de moeder, mede gelet op de stellingen van de vader, onvoldoende aangevoerd om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt dat ouders gezamenlijk gezag hebben over hun kinderen. Het gerecht zal het verzoek in zoverre dan ook toewijzen.
Verhuizing naar Curaçao?
4.6. Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem vast te stellen, strekt ertoe de moeder te gelasten met de minderjarige naar Curaçao terug te verhuizen, dan wel te bepalen dat de minderjarige naar Curaçao terug verhuist. De vader heeft dat verzoek gegrond op artikel 1:253a lid 2, onder b, BW. De mogelijkheid om een terug verhuizing te gelasten, heeft de rechter op grond van die bepaling in geval van gezamenlijk gezag. Gelet op het hiervoor onder 4.5. overwogene en de beslissing hierna onder 5.1., is de vader ten tijde van deze uitspraak gezamenlijk met de moeder met het gezag belast. Overigens bestaat ook in geval van eenhoofdig gezag een grondslag om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van de minderjarige te beperken, indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen de minderjarige en de andere ouder te bevorderen.
4.7. Aan het verzoek legt de vader ten grondslag dat het niet in het belang van de minderjarige is om in [land 1] te wonen. De vader heeft ter zitting verklaard dat de minderjarige in Curaçao een stabiel leven had. Hij beschikte over een zorgverzekering, was actief betrokken in sportactiviteiten en vertoonde een goede ontwikkeling. Volgens de vader is de situatie sinds de verhuizing naar [land 1] aanzienlijk verslechterd en is de minderjarige de hele dag thuis, minder actief en in zijn ontwikkeling teruggevallen. De vader stelt voorts dat de minderjarige thans een openbare school bezoekt en dat het contact tussen hem en de minderjarige is verslechterd.
4.8. De moeder heeft te kennen gegeven dat zij de minderjarige zijn hele leven heeft verzorgd en opgevoed. Zij heeft de keuze gemaakt om in een ander land te gaan wonen en zijn wenst niet van de minderjarige gescheiden te worden. Bovendien is gebleken dat het klimaat in [land 1] beter is voor de gezondheid van de minderjarige. Voorts stelt de moeder dat er regelmatig goed contact is tussen de vader en de minderjarige en dat de vader te allen tijde welkom is om de minderjarige te bezoeken.
4.9. Het gerecht ziet geen aanleiding te gelasten dat de minderjarige, al dan niet samen met de moeder, naar Curaçao terug verhuist. Daarbij neemt het gerecht het volgende in aanmerking. • De minderjarige heeft gedurende zijn hele leven bij de moeder gewoond. Tot april 2023 woonde de vader in [land 2], en vond de omgang tussen de minderjarige en de vader hoofdzakelijk op afstand plaats. Sindsdien woont de vader met zijn (nieuwe) gezin in Curaçao en gedurende het ruime jaar dat de minderjarige ook nog in Curaçao woonde, heeft intensieve omgang tussen de vader en de minderjarige plaatsgevonden. De minderjarige heeft evenwel ook gedurende deze periode niet bij met de vader (en diens gezin) in gezinsverband samengewoond, zelfs niet bij hem gelogeerd. • De moeder heeft steeds het eenhoofdig gezag over de minderjarige gehad. Hoewel aan de vader kan worden toegegeven dat de moeder ook onder deze omstandigheden niet zonder bericht met de minderjarige van Curaçao mocht vertrekken, was de moeder vrij haar leven naar eigen goeddunken in te richten en haar woonplaats te kiezen, en bovendien, als degene die alleen het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefende, in beginsel bevoegd om zonder toestemming van de vader met de minderjarige naar het buitenland te verhuizen, met dien verstande dat omgang tussen de minderjarige en de vader mogelijk zou blijven. Toewijzing van het verzoek tot terug verhuizing zou tot gevolg hebben dat of de minderjarige en de moeder van elkaar gescheiden worden, in geval de moeder in [land 1] zou blijven wonen, of de moeder, om een zodanige scheiding te voorkomen, naar Curaçao zal moeten verhuizen. Dat is in beide gevallen een onwenselijke uitkomst, te meer omdat de vader in zijn verzoekschrift en ter zitting te kennen heeft gegeven dat de insteek van zijn verzoek niet zozeer is dat de minderjarige bij hem komt wonen, maar dat de moeder en de minderjarige samen in Curaçao, althans voor hem dichterbij dan [plaats 1], komen te wonen. • Omgang tussen de minderjarige en de vader blijft mogelijk, via (beeld)bellen en bezoeken van de vader aan de minderjarige. Omgekeerd is dat niet het geval, althans vanwege de nationaliteit en de verblijfsrechtelijke status van de moeder is zij beperkt in haar reismogelijkheden. • In het door de moeder en de vader gestelde over de woning en baan van de moeder en de school van de minderjarige ziet het gerecht geen aanknopingspunten voor zorgsignalen. • Zorgpunt is wel de verblijfsstatus van de minderjarige en de moeder in [land 1]. Het is aan de moeder om te zorgen voor regulering van deze status, dan wel, in overleg met de vader, een andere oplossing te zoeken waarbij de minderjarige ergens rechtmatig kan verblijven. Dit zorgpunt op zichzelf maakt echter niet dat terug verhuizing, zoals door de vader verzocht, moet worden gelast.
Zorgregeling
4.10. Gelet op het hier onder 4.9. overwogene, behoort een zorgregeling zoals door de vader verzocht niet tot de mogelijkheden, zolang de minderjarige in [land 1] woont. Het gerecht zal bepalen dat partijen in onderling overleg een zorgregeling vaststellen, zoals in de beslissing vermeld.
Kinderalimentatie
4.11. Om een beslissing te kunnen geven op het verzoek van de vader om een bedrag vast te stellen dat hij aan de moeder dient te betalen als bijdrage in de zorg- en opvoedkosten van de minderjarige, heeft het gerecht behoefte aan nadere informatie. De zaak wordt daartoe verwezen naar de hierna onder 5.5. vermelde datum voor akte uitlating financiële gegevens zijdens beide partijen, waarna de behandeling zal worden voortgezet.
4.12. Bij de akte financiële gegevens dient de volgende informatie in het geding te worden gebracht:
4.13. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5 De beslissing
Het gerecht:
5.1. bepaalt dat voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarige, [de minderjarige]**,**geboren op [geboortedatum] 2016;
5.2. draagt de griffier op om aantekening van deze beschikking in het gezagsregister te doen;
5.3. bepaalt een zorgregeling in zoverre dat deze in onderling overleg tussen de ouders wordt ingevuld, maar waarbij de minderjarige in ieder geval één vast moment in de week een (beeld)belafspraak met de vader heeft en de vader, indien gewenst, bezoeken kan brengen aan de minderjarige in [plaats 1];
5.4. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. verwijst de zaak met betrekking tot de kinderalimentatie voor akte financiële gegevens zijdens beide partijen naar de familierol van dinsdag 16 september 2025 om 8.30 uur;
5.6. verwijst de zaak voor behandeling naar de zitting van donderdag 23 oktober 2025 om 14.30 uur;
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en op 7 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken, in aanwezigheid van de griffier.