Terug naar bibliotheek
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

ECLI:NL:OGEAA:2025:260 - Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba - 3 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:OGEAA:2025:2603 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Vonnis van 3 september 2025

Behorend bij A.R. no. AUA202304083

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

VONNIS

in de zaak van:

de naamloze vennootschap BANCO DI CARIBE ARUBA N.V., te Aruba, eiseres, hierna te noemen: de bank, gemachtigde: de advocaat mr. R.A. Wix,

tegen:

1 [Gedaagde 1],

  1. [Gedaagde 2], beiden te Aruba, gedaagden, hierna te noemen: ieder voor zich respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en gezamenlijk [gedaagden], gemachtigde: voorheen de advocaat mr. G. de Hoogd.

1 DE PROCEDURE

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het inleidend verzoekschrift met producties van 23 november 2023;

  • het vonnis in incident in deze zaak van 9 oktober 2024 en de daarin genoemde stukken;

  • de conclusie van antwoord van 4 december 2024;

  • het bericht van mr. De Hoogd van 5 januari 2025 dat hij als gemachtigde van gedaagden desisteert;

  • de conclusie van repliek van 12 maart 2025;

  • de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde 1], genomen op de rol van 11 juni 2025;

  • de tegen [gedaagde 2] op 11 juni 2025 verleende akte niet dienen.

1.2 Vervolgens is vonnis bepaald.

2 DE FEITEN

2.1 Op 15 september 2022 is [gedaagde 1] een geldleningsovereenkomst aangegaan met de bank (hierna: de overeenkomst) op grond waarvan [gedaagde 1] een bedrag van AfI. 23.441,- van de bank heeft geleend.

2.2 In de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald: "Nominal rate is ( Ten percent ) 10% per annum over the outstanding principal loan amount. Interest will be calculated for the actual number of calendar days from the date the proceeds have been made available to the Borrower, calculated om a 360 day year basis. (…) The repayment will consist of 47 monthly installments of Awg. 602.00 each and 1 final payment equal to the outstanding balance (principal and interest). The monthly payment is due on the 31st of the month with first payment due on 31-10-2022 (...) Late payment or non-compliance: in case of late payment or non-compliance borrower's loan account will be charged a monthly penalty fee equal to 18% p.a. This penalty fee is calculated over all unpaid monthly installment(s) of the loan and/or over any unpaid portion of the monthly installment of the loan. The late payment penalty fee will be calculated and applied 15 days after the loan installment date."

2.3 [ Gedaagde 2] heeft zich ter zekerheid voor de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde 1] borg gesteld voor een bedrag van maximaal AfI. 15.000,-.

2.4 [ Gedaagde 1] heeft niets op de lening afgelost.

2.5 Bij brief van 4 april 2023 heeft de bank [gedaagde 1] aangemaand om het openstaande bedrag te voldoen. [Gedaagde 1] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

2.6 Op 24 oktober 2024 heeft (de gemachtigde van) de bank [gedaagde 1] per email aangemaand het volgens de bank op dat moment openstaande bedrag van Afl. 32.739,26, vermeerderd met 10% incassokosten, binnen zeven dagen te voldoen.

2.7 Bij brief van eveneens 24 oktober 2023 heeft (de gemachtigde van) de bank aan [gedaagde 2] meegedeeld dat zij in haar hoedanigheid van borg zal worden aangesproken wanneer [gedaagde 1] het door hem verschuldigde niet binnen de hem gegeven termijn voldoet.

3 HET GESCHIL

3.1 De bank vordert - na wijziging/vermindering van eis bij conclusie van repliek - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van Afl. 33.648,-, met dien verstande dat [gedaagde 2] niet meer dan Afl. 15.000,-, vermeerderd met rente en kosten, zal moeten betalen. Tevens vordert de bank [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2 Aan deze vorderingen legt de bank ten grondslag dat [gedaagde 1] geen enkele betaling heeft verricht en dat de gehele lening daarom opeisbaar is geworden. [Gedaagde 1] is in gebreke gesteld en is in verzuim. Voor wat betreft [gedaagde 2] heeft de bank zich op de borgtocht beroepen.

3.3 [ Gedaagden] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de bank in de kosten van het geding.

3.4 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beslissing van belang, ingegaan.

4 DE BEOORDELING

4.1 De bank vordert betaling van de hoofdsom van Afl. 23.441,-, rente en boeterente. Volgens de bank is over de verschuldigde hoofdsom voor de periode 22 mei 2022 tot 22 mei 2023 een bedrag van Afl. 2.344,- aan overeengekomen rente en een bedrag van Afl. 1.300,- aan boeterente verschuldigd, zodat per 22 mei 2023 een totaal van Afl. 27.085,- is verschuldigd. Voor de periode van 22 mei 2023 tot 22 mei 2024 is wederom een rente van 10% en de boeterente verschuldigd (zijnde Afl. 2.708,- en Afl. 1.300,-), zodat het verschuldigde per 22 mei 2024 in totaal Afl. 31.093,- bedraagt. Verder is voor de periode van 22 mei 2024 tot 22 maart 2025 (10 maanden) over het openstaande bedrag van Afl. 31.093,- een bedrag van Afl. 2.591,- aan overeengekomen rente verschuldigd. Het ten tijde van de conclusie van repliek verschuldigde bedrag bedraagt daarom Afl. 33.684,-, aldus nog steeds de bank.

4.2 Door [gedaagden] is erkend dat de verschuldigde hoofdsom Afl. 23.441,- bedraagt. Al hetgeen [gedaagde 1] vervolgens in zijn conclusie van dupliek naar voren heeft gebracht, maakt dat niet anders. [Gedaagden] hebben de gevorderde rente echter betwist. Zij voeren aan dat in totaal sprake is van 28% rente, dat dit woekerrente is en dat de rente daarom moet worden gematigd.

4.3 De door de bank gevorderde rente en boeterente zijn op grond van de overeenkomst verschuldigd. Gelet echter op de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 21 april 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:84), waarin is bepaald dat het maximaal toegestane rentepercentage inclusief kosten 27% bedraagt, zal de boeterente worden gematigd tot 17%. Feiten en/of omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de (boete)rente verder wordt gematigd, zijn gesteld noch gebleken.

4.4 Nu de renteberekening als zodanig niet is weersproken, is [gedaagde 1] op basis van een boeterente van 17% per jaar (zijnde Afl. 1.228,08 in plaats van Afl. 1.300,- per jaar) en de overeengekomen rente van 10% per jaar over de door de bank gevorderde periode van 22 mei 2022 tot 22 maart 2024 tezamen met de hoofdsom een bedrag van in totaal Afl. 33.520,96 aan de bank verschuldigd. De vordering van de bank op [gedaagde 1] is dan ook tot een bedrag toewijsbaar.

4.5 Blijkens de akte van borgtocht heeft [gedaagde 2] zich jegens de bank tot een bedrag van Afl. 15.000,-, vermeerderd met rente en kosten, borg gesteld voor de door de bank aan [gedaagde 1] verstrekte lening. Nu [gedaagde 1] in de nakoming van zijn verbintenis jegens de bank is tekortgeschoten, is de verbintenis van de borg opeisbaar en spreekt de bank [gedaagde 2] terecht aan. [Gedaagde 2] is daarom gehouden het bedrag van Afl. 15.000,-, vermeerderd met rente en kosten, aan de bank te betalen. Voor wat betreft deze op grond van de akte van borgtocht verschuldigde rente en kosten gaat het Gerecht, bij gebreke aan aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel, ervan uit dat daarmee is bedoeld de wettelijke rente die [gedaagde 2] is verschuldigd vanaf het moment dat zijzelf in verzuim is, en de kosten van rechtsvervolging van [gedaagde 1] als de hoofdschuldenaar (artikel 7:856 BW). Nu van een ingebrekestelling van [gedaagde 2] niet is gebleken (de hiervoor in 2.7 aangehaalde brief kan niet als zodanig worden aangemerkt), zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment van betekening van het inleidend verzoek aan [gedaagde 2], zijnde 8 december 2023.

4.6 De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde 1] is gehouden een bedrag van Afl. 33.612,08 aan de bank te betalen en [gedaagde 2] een bedrag van Afl. 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2023. Daarbij geldt dat [gedaagde 1] tot een bedrag van Afl. 15.000,- en [gedaagde 2] voor het bedrag van Afl. 15.000,- hoofdelijk is verbonden.

4.7 [ Gedaagden] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijnde van de bank gevallen en tot op heden begroot op Aft. 750,- aan griffierecht, Afl. 450,- aan explootkosten en Afl. 2.500,- aan salaris gemachtigde (2 punten tarief 5).

5 DE UITSPRAAK

Het Gerecht:

5.1 veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan de bank van Afl. 33.612,08 en veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan de bank van Afl. 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2023 tot de dag van de volledige betaling, met dien verstande dat [gedaagde 1] tot een bedrag van Afl. 15.000,- en [gedaagde 2] voor het bedrag van Afl. 15.000,- hoofdelijk, zodat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijdt, is verbonden;

5.2 veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijdt, in de kosten van het geding aan de zijde van de bank gevallen en tot op heden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 450,- aan explootkosten en Afl. 2.500,- aan salaris gemachtigde;

5.3 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.4 wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 3 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.