ECLI:NL:HR:2025:1449 - Hoge Raad - 7 oktober 2025
Arrest
Formele relaties
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03599 Datum7 oktober 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, van 12 september 2023, nummer 23-002072-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat P. van Dongen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep met eventueel ambtshalve vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf en vermindering van de duur daarvan wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.
2 Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2025.