ECLI:NL:HR:2024:1541 - Spoedeisend belang en dwangsommen bij verval van belang in kort geding - 24 oktober 2024
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
Als het spoedeisend belang bij een in kort geding opgelegde maatregel vervalt, moet de (hoger beroeps)rechter alsnog beoordelen of de oorspronkelijke veroordeling terecht was. Dit is cruciaal om te bepalen of in de tussenliggende periode dwangsommen zijn verbeurd.
Samenvatting feiten
DME en Dmarcian Inc hebben een geschil over software. Dmarcian Inc blokkeert de toegang van DME tot haar systemen. De voorzieningenrechter legt Dmarcian Inc in een verstekvonnis geboden op, versterkt met dwangsommen. DME bouwt ondertussen een eigen platform, waardoor ze haar bedrijf kan voortzetten. In hoger beroep oordeelt het hof dat door dit eigen platform het spoedeisend belang is komen te vervallen en wijst de vorderingen alsnog af, waarmee de basis voor de dwangsommen verdwijnt. DME stelt hiertegen cassatieberoep in.
Cassatieberoep door
DME heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag.
Rechtsvraag
De centrale vraag is hoe een rechter in een verzet- of hogerberoepsprocedure moet oordelen over een in kort geding bij verstek opgelegde veroordeling (met dwangsom), wanneer het spoedeisend belang bij die vordering inmiddels is komen te vervallen. Moet de oorspronkelijke veroordeling dan volledig worden vernietigd, of moet deze in stand blijven voor de periode waarin het spoedeisend belang wél bestond, zodat eventueel verbeurde dwangsommen verschuldigd blijven?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het hof een fout heeft gemaakt. Het hof had, ondanks het wegvallen van het spoedeisend belang ten tijde van zijn uitspraak, moeten onderzoeken of de oorspronkelijke veroordeling in het verstekvonnis destijds terecht was. Het niet doen van deze beoordeling is een miskenning van de geldende rechtsregels. De Hoge Raad vernietigt daarom het arrest van het hof en verwijst de zaak naar een ander hof voor verdere behandeling.
Rechtsregel
Indien in verzet of hoger beroep wordt geoordeeld dat het spoedeisend belang bij een eerder toegewezen vordering met dwangsom is vervallen, moet de rechter alsnog beoordelen of de oorspronkelijke toewijzing terecht was. Hierbij wordt het spoedeisend belang beoordeeld naar de toestand ten tijde van die eerdere beslissing (ex tunc). Als de oorspronkelijke veroordeling terecht was, blijft deze van kracht voor de periode tot aan de nieuwe uitspraak. Dit is van belang voor de vraag of in die tussenliggende periode dwangsommen zijn verbeurd.
Belangrijke rechtsoverwegingen
De omstandigheid dat ten tijde van de beslissing in hoger beroep het spoedeisend belang bij de in eerste aanleg toegewezen vordering ontbreekt, behoeft niet eraan in de weg te staan dat het vonnis in eerste aanleg juist is gewezen.
Hetgeen hiervoor in 3.3-3.5 is overwogen betekent het volgende voor een geval als het onderhavige, waarin hoger beroep is ingesteld van een verzetvonnis waarin de voorzieningenrechter het verstekvonnis waarin vorderingen versterkt met een dwangsomveroordeling zijn toegewezen, heeft bekrachtigd. De rechter in hoger beroep moet ambtshalve beoordelen of ten tijde van zijn beslissing nog spoedeisend belang bestaat bij de vordering. Als de rechter tot het oordeel komt dat ten tijde van de beslissing in hoger beroep het spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt, dan moet hij binnen de omvang van het hoger beroep en het door de grieven ontsloten gebied beoordelen of de bekrachtiging in het verzetvonnis van de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling terecht was, voor wat betreft het vereiste van spoedeisend belang naar de toestand zoals die zich voordeed ten tijde van de beslissing op het verzet. Voor zover in hoger beroep geen grief is gericht tegen het – uitdrukkelijke of in de bekrachtiging van de toewijzing van de vorderingen besloten liggende – oordeel van de voorzieningenrechter dat ten tijde van de beslissing op het verzet bij de vordering spoedeisend belang bestond, heeft de rechter in hoger beroep dat oordeel te eerbiedigen. Komt de rechter in hoger beroep, naar aanleiding van een daartoe strekkende grief, tot het oordeel dat het spoedeisend belang bij de toegewezen vordering ten tijde van het verzetvonnis ontbrak, dan moet hij binnen de omvang van het hoger beroep en het door de grieven ontsloten gebied onderzoeken of de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling in het verstekvonnis terecht was, voor wat betreft het vereiste van spoedeisend belang naar de toestand zoals die zich voordeed ten tijde van het verstekvonnis. Als het spoedeisend belang bij de in het verstekvonnis toegewezen vordering ten tijde van het verstekvonnis bestond, en de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling ook overigens in stand moet blijven, dan moet de rechter in hoger beroep de veroordeling in het verstekvonnis in stand laten wat betreft de periode tot de beslissing op het verzet.
(r.o. 3.6)Deze overwegingen zijn cruciaal omdat ze een gedetailleerde handleiding bieden voor rechters in verzet- en hogerberoepsprocedures in kort geding. Ze verduidelijken de verschillende beoordelingsmomenten voor het vereiste van spoedeisend belang. Voor de vraag of een vordering voor de toekomst moet worden toegewezen, beoordeelt de rechter de situatie op het moment van zijn eigen uitspraak (ex nunc). Echter, voor de vraag of in het verleden terecht een veroordeling is uitgesproken (en dus dwangsommen verbeurd kunnen zijn), moet de rechter terugkijken naar de situatie ten tijde van die eerdere uitspraak (ex tunc). Dit voorkomt dat een partij aan een veroordeling ontkomt door simpelweg de tijd te rekken totdat het spoedeisend belang is verdwenen.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/02578 Datum 25 oktober 2024
ARREST
In de zaak van
DMARC ADVISOR B.V. (voorheen genaamd: DMARCIAN EUROPE B.V.), gevestigd te Dordrecht, EISERES tot cassatie, hierna: DME, advocaat: S.M. Kingma,
tegen
1. DMARCIAN INC.,
gevestigd te Brevard, North Carolina, Verenigde Staten van Amerika, VERWEERSTER in cassatie, hierna: Dmarcian Inc, niet verschenen,
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika, VERWEERDER in cassatie, hierna: [verweerder 2], advocaten: B.l. Kraaipoel en T.E. Booms.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaken C/10/612223 / KG ZA 21-63 en C/10/616075 / KG ZA 21-249 van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2021 (verbeterd bij herstelvonnis van 2 februari 2021) en 31 mei 2021; b. het arrest in de zaak 200.296.959/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 mei 2023. DME heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Tegen Dmarcian Inc is verstek verleend. [verweerder 2] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend. De zaak is voor DME en [verweerder 2] toegelicht door hun advocaten, en voor DME mede door M.E.A. Möhring. De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing. De advocaten van [verweerder 2] hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2. Deze komen, kort samengevat, op het volgende neer.
(i) DME en Dmarcian Inc houden zich bezig met het leveren van producten en diensten op het gebied van identiteitsbeveiliging van e-mailadressen. [verweerder 2] is aandeelhouder van Dmarcian Inc.
(ii) In 2016 hebben DME en Dmarcian Inc een overeenkomst gesloten met betrekking tot het gebruik en de distributie van door Dmarcian Inc ontwikkelde software (hierna: de software).
(iii) Vanaf medio 2018 heeft (ook) DME de software verder ontwikkeld. Vanaf november 2019 is alleen nog de aldus aangepaste en uitgebreide versie van de software te verkrijgen.
(iv) Tussen partijen is een geschil ontstaan over deze aangepaste en uitgebreide versie van de software (hierna: de +software), meer in het bijzonder over het antwoord op de vraag aan wie het auteursrecht daarop toekomt.
(v) De ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 7 september 2020
2.2 DME heeft op 29 januari 2021 een kort geding aanhangig gemaakt tegen Dmarcian Inc en [verweerder 2]. Dmarcian Inc en [verweerder 2] zijn in die procedure niet verschenen; tegen hen is verstek verleend.
2.3 Bij het (verbeterde) verstekvonnis
- (A) Dmarcian Inc is geboden om, bij wijze van ordemaatregel gedurende het door de ondernemingskamer gelaste onderzoek, de overeenkomst na te komen en is verboden om deze gedurende die periode te beëindigen;
- (B) Dmarcian Inc is geboden om de blokkade op te heffen totdat de overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
- (C) [verweerder 2] is veroordeeld om zich te onthouden van iedere handeling - zelf of via Dmarcian lnc - die de bedrijfsvoering van DME belemmert, totdat duidelijkheid bestaat over de inhoud en reikwijdte van de aan DME verstrekte licentieovereenkomst en de eigendom van de IE-rechten op de software; alles op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2.4 Dmarcian Inc en [verweerder 2] zijn in verzet gekomen tegen de veroordeling bij verstek. In de verzetprocedure heeft DME haar eis vermeerderd met de volgende vorderingen:
- (D) een gebod aan Dmarcian Inc om opgave te doen van gegevens van de personen uit Europa, Afrika en Rusland met wie Dmarcian Inc contact heeft gehad ter zake van het gebruik van de software;
- (E) een veroordeling van Dmarcian Inc en [verweerder 2] tot betaling van verbeurde dwangsommen die bij het verstekvonnis waren opgelegd.
2.5 In het verzetvonnis
2.6 Partijen hebben hoger beroep ingesteld van het verzetvonnis. DME heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd, in de zin dat zij nu ook vordert een gebod aan Dmarcian Inc om de overeenkomst onverkort na te komen en een verbod om de overeenkomst te beëindigen totdat hierover in de bodemprocedure tussen Dmarcian Inc en DME bindend is beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.7 Het hof
“4.3 Met het oog op vordering E oordeelt het hof als volgt over de situatie ten tijde van het verzetvonnis. Op de datum van dat vonnis (31 mei 2021) was het eigen platform van DME al geruime tijd voltooid en was de migratie van klanten al bijna drie maanden gaande. Het juridische traject was hiernaast als ‘extraatje’ ingezet. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof – achteraf gezien – niet worden gezegd dat ten tijde van het verzetvonnis de daarin, door toewijzing van de vorderingen A, B en C getroffen ordemaatregelen nog waren geboden; DME had op de datum van dat vonnis de nadelige gevolgen van de blokkade immers al voor een groot deel zelf weten op te heffen, waardoor er ook toen al geen voldoende spoedeisend belang meer bij die vorderingen bestond. Of de kosten van deze door DME getroffen maatregelen ter voorkoming van de schade op [Dmarcian] Inc kunnen worden verhaald (artikel 6:96 lid 2a BW) is overigens een kwestie die zo nodig aan de orde kan komen in een bodemprocedure over de al dan niet rechtmatigheid van de blokkade. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter de in het verstekvonnis toegewezen vorderingen A, B en C in het verzetvonnis niet (wat vordering B betreft: deels) in stand had mogen laten. Op basis van het verstekvonnis zijn dus geen dwangsommen verbeurd. Reeds hierop loopt vordering E stuk.”
3 Beoordeling van het middel
3.1 Het middel keert zich tegen rov. 4.3 en de daarop voortbouwende oordelen van het hof. Het klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat als in een verstekvonnis in kort geding een vordering met een daaraan gekoppelde vordering tot een dwangsomveroordeling wordt toegewezen, maar ten tijde van het wijzen van het verzetvonnis het (spoedeisend) belang aan de vordering inmiddels is komen te ontvallen, dit nog niet meebrengt dat de toewijzing in het verstekvonnis geheel moet worden vernietigd. Als en voor zover (ook achteraf gezien) ten tijde van het verstekvonnis bij de daarin toegewezen vordering met dwangsomveroordeling spoedeisend belang bestond, moet de voorzieningenrechter in de verzetprocedure die veroordeling in stand laten voor de periode waarin het spoedeisend belang nog wel bestond, aldus het middel.
3.2 Dit geval wordt erdoor gekenmerkt dat de voorzieningenrechter in kort geding bij verstek vorderingen heeft toegewezen, versterkt met een dwangsomveroordeling, en deze veroordelingen in het verzetvonnis deels heeft bekrachtigd en deels heeft aangepast. Het hoger beroep richt zich (mede) tegen die veroordelingen.
3.3 Als de voorzieningenrechter in kort geding een vordering heeft toegewezen en het hoger beroep zich (mede) richt tegen die veroordeling, moet de rechter in hoger beroep ambtshalve beoordelen of ten tijde van de beslissing in hoger beroep bij de toegewezen vordering nog spoedeisend belang bestaat.
3.4 De omstandigheid dat ten tijde van de beslissing in hoger beroep het spoedeisend belang bij de in eerste aanleg toegewezen vordering ontbreekt, behoeft niet eraan in de weg te staan dat het vonnis in eerste aanleg juist is gewezen.
3.5 Voor de voorzieningenrechter die oordeelt op een verzet tegen een in kort geding gewezen verstekvonnis en tot het oordeel komt dat het spoedeisend belang bij de vordering ten tijde van de beslissing op het verzet ontbreekt, geldt op overeenkomstige wijze hetgeen hiervoor in 3.3 en 3.4 is overwogen, met dien verstande dat de verzetprocedure een voortzetting is van dezelfde instantie en geen grievenstelsel kent. De rechter zal in de verzetprocedure in dat geval daarom ambtshalve moeten beoordelen of ten tijde van het verstekvonnis spoedeisend belang bestond bij de vordering. Als ten tijde van het verstekvonnis bij de toegewezen vordering spoedeisend belang bestond, en de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling ook overigens terecht was, dan moet de rechter in het verzetvonnis die veroordeling in stand laten wat betreft de periode tot de beslissing op het verzet.
3.6 Hetgeen hiervoor in 3.3-3.5 is overwogen betekent het volgende voor een geval als het onderhavige, waarin hoger beroep is ingesteld van een verzetvonnis waarin de voorzieningenrechter het verstekvonnis waarin vorderingen versterkt met een dwangsomveroordeling zijn toegewezen, heeft bekrachtigd. De rechter in hoger beroep moet ambtshalve beoordelen of ten tijde van zijn beslissing nog spoedeisend belang bestaat bij de vordering. Als de rechter tot het oordeel komt dat ten tijde van de beslissing in hoger beroep het spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt, dan moet hij binnen de omvang van het hoger beroep en het door de grieven ontsloten gebied beoordelen of de bekrachtiging in het verzetvonnis van de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling terecht was, voor wat betreft het vereiste van spoedeisend belang naar de toestand zoals die zich voordeed ten tijde van de beslissing op het verzet. Voor zover in hoger beroep geen grief is gericht tegen het – uitdrukkelijke of in de bekrachtiging van de toewijzing van de vorderingen besloten liggende – oordeel van de voorzieningenrechter dat ten tijde van de beslissing op het verzet bij de vordering spoedeisend belang bestond, heeft de rechter in hoger beroep dat oordeel te eerbiedigen. Komt de rechter in hoger beroep, naar aanleiding van een daartoe strekkende grief, tot het oordeel dat het spoedeisend belang bij de toegewezen vordering ten tijde van het verzetvonnis ontbrak, dan moet hij binnen de omvang van het hoger beroep en het door de grieven ontsloten gebied onderzoeken of de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling in het verstekvonnis terecht was, voor wat betreft het vereiste van spoedeisend belang naar de toestand zoals die zich voordeed ten tijde van het verstekvonnis. Als het spoedeisend belang bij de in het verstekvonnis toegewezen vordering ten tijde van het verstekvonnis bestond, en de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling ook overigens in stand moet blijven, dan moet de rechter in hoger beroep de veroordeling in het verstekvonnis in stand laten wat betreft de periode tot de beslissing op het verzet.
3.7 Het hof heeft het verzetvonnis en het verstekvonnis vernietigd voor zover daarbij vorderingen van DME, versterkt met een dwangsomveroordeling, waren toegewezen. Het heeft geoordeeld dat ten tijde van het verzetvonnis geen voldoende spoedeisend belang meer bestond bij de door de voorzieningenrechter toegewezen vorderingen. Het heeft evenwel niet beoordeeld of de toewijzing van de vorderingen in het verstekvonnis in stand moet blijven. Daarmee heeft het miskend wat hiervoor in 3.6 is overwogen. Dit betekent dat de hiervoor in 3.1 weergegeven klacht slaagt.
3.8 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 mei 2023;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Dmarcian Inc en [verweerder 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van DME begroot op € 986,14 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Dmarcian Inc en [verweerder 2] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 25 oktober 2024.
Gerechtshof Amsterdam 7 september 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2536.
Rechtbank Rotterdam 1 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:939.
Rechtbank Rotterdam 31 mei 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7869.
Gerechtshof Den Haag 23 mei 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1029.
HR 2 februari 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB3472; HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437, rov. 3.4.
Vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437, rov. 3.4 slot.
Vgl. voor de proceskostenveroordeling o.a. HR 3 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1050, rov. 3.2-3.3.
Vgl. HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:396, rov. 3.7.5 en HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1941, rov. 3.2.