Verlenging WSNP: Hoge Raad eist gemotiveerd evenwicht tussen belangen schuldenaar en schuldeisers
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
Bij verlenging van de schuldsaneringstermijn moet de rechter een gemotiveerd evenwicht bewaren tussen de belangen van de schuldenaar en schuldeisers. Een voorwaarde die verder gaat dan herstel van de tekortkoming, zoals een doorlopende afdrachtverplichting, vereist een expliciete en kenbare belangenafweging.
Samenvatting feiten
De schuldenares is in haar schuldsaneringstraject toerekenbaar tekortgeschoten, wat resulteerde in een boedelachterstand van ruim € 20.000,- en nieuwe schulden. De rechtbank weigerde de schone lei. In hoger beroep vernietigde het hof dit vonnis en verlengde de termijn met 24 maanden. Het hof bepaalde dat nadat de boedelachterstand is ingelopen, de volledige afdrachtverplichting herleeft voor de resterende duur van de verlenging, als compensatie voor de eerdere tekortkomingen.
Cassatieberoep door
Het cassatieberoep is ingesteld door de schuldenares.
Rechtsvraag
De juridische vraag is of het hof een te vergaande verplichting heeft opgelegd door te bepalen dat na het inlopen van de boedelachterstand, de volledige afdrachtverplichting blijft gelden voor de rest van de verlengde termijn. De vraag is of een dergelijke voorwaarde, die verder gaat dan enkel het herstellen van de tekortkoming, juridisch juist en proportioneel is, of dat het oordeel van het hof op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof. Het hof heeft onvoldoende gemotiveerd hoe de opgelegde voorwaarde – doorbetalen na het inlopen van de achterstand – een evenwicht bewaart tussen de belangen van de schuldenares en de schuldeisers. Zonder nadere motivering blijkt niet van een dergelijk evenwicht, waardoor het oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting of ontoereikend is gemotiveerd. De zaak wordt verwezen voor een nieuwe beoordeling van dit evenwicht.
Rechtsregel
Bij het verlengen van de schuldsaneringstermijn moet de rechter een kenbaar en gemotiveerd evenwicht bewaren tussen de belangen van de schuldenaar en de schuldeisers. De verlenging kan dienen als compensatie voor eerdere tekortkomingen. Een voorwaarde die verder strekt dan enkel het herstel van de tekortkoming, zoals een doorlopende afdrachtverplichting, vereist een expliciete motivering waaruit blijkt dat dit evenwicht is bewaard. Het belang van schuldeisers is hierbij geen zelfstandige grond voor verlenging.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Met deze mogelijkheid van verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling is met name beoogd een voorziening te treffen voor gevallen waarin na ommekomst van de reguliere termijn geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting gerechtvaardigd is dat dit na een (korte) verlenging van die termijn wel mogelijk zal zijn. In die gevallen is verlenging van de schuldsaneringstermijn een alternatief voor de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder verlening van de schone lei.
Het hof heeft geoordeeld dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 24 maanden wordt verlengd. Het hof heeft met die termijn aansluiting gezocht bij het aflossingsplan van de schuldenares. Dat plan houdt kort gezegd in dat de boedelachterstand wordt afgelost door afdracht van € 1.184,09 per maand (de in het plan genoemde aflossingscapaciteit), dat de boedelachterstand dan na twintig maanden is ingelopen en dat gedurende de dan resterende vier maanden in totaal € 4.736,36 extra wordt gespaard voor de schuldeisers. Het hof is in zoverre van dit plan afgeweken dat het heeft bepaald dat gedurende de gehele termijn van de verlenging al het inkomen boven het door de bewindvoerder te berekenen vrij te laten bedrag moet worden afgedragen, ook als de afdracht hoger is dan de door de schuldenares in haar plan genoemde aflossing van € 1.184,09 per maand. In het hiervoor in 2.2 genoemde vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de reguliere afdrachtverplichting – het inkomen boven het vrij te laten bedrag – ongeveer € 2.000,-- per maand bedraagt en het hof heeft in rov. 2.6 overwogen dat de rechter-commissaris het vrij te laten bedrag opnieuw kan vaststellen, onder meer aan de hand van door de schuldenares nog te verstrekken gegevens over het inkomen van haar zoon. Uit de beslissing van het hof kan daarom voortvloeien dat de schuldenares gedurende de gehele verlengingsperiode van 24 maanden een aanzienlijk hoger bedrag dan het door haar genoemde bedrag van € 1.184,09 per maand moet afdragen. Als het inkomen boven het vrij te laten bedrag daadwerkelijk € 2.000,-- beloopt, zal de boedelachterstand mogelijk al binnen een jaar zijn ingelopen en zal vervolgens, gedurende de resterende looptijd van de verlenging, meer dan € 24.000,-- extra worden gespaard voor de schuldeisers. Het hof heeft niet kenbaar in zijn overwegingen betrokken hoe in het hierboven geschetste scenario een evenwicht wordt bewaard tussen de belangen van de schuldenares en het belang van de schuldeisers, terwijl zonder nadere motivering niet van een dergelijk evenwicht blijkt. Het hof heeft daarmee ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. In de onderdelen 1 en 2 liggen daarop gerichte klachten besloten en die slagen dus.
(r.o. 3.2.4)Rechtsoverweging 3.2.2 is belangrijk omdat de Hoge Raad hier het algemene kader schetst voor de verlenging van de schuldsaneringstermijn. Het benadrukt dat verlenging maatwerk is, bedoeld om een schone lei alsnog mogelijk te maken, en dat de rechter een evenwicht moet vinden tussen de belangen van schuldenaar en schuldeisers. Rechtsoverweging 3.2.4 is cruciaal omdat hier de concrete toetsing plaatsvindt. Het laat zien dat een rechterlijke beslissing niet alleen inhoudelijk correct moet zijn, maar dat de motivering ook kenbaar moet maken hoe de rechter tot zijn oordeel is gekomen, met name wat betreft de belangenafweging. Dit is een klassiek motiveringsgebrek.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 24/00578 Datum 12 juli 2024
ARREST
In de zaak van
[de schuldenares], wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, hierna: de schuldenares, advocaat: T.E. Booms.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. het vonnis in de zaak C/15/20/145 R van de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2023; b. het arrest in de zaak 200.336.308/01 van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2024. De schuldenares heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2024 en tot afdoening als voorgesteld in de conclusie onder 4.12.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 Bij vonnis van 13 oktober 2020 is ten aanzien van de schuldenares de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Op grond van het op deze zaak toepasselijke recht is de wettelijke termijn van deze schuldsaneringsregeling drie jaar.
2.2 De rechtbank heeft na afloop van deze termijn de schuldenares geen schone lei verleend, op de grond dat de schuldenares toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een aantal verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling.
2.3 Het hof
3 Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 2.5-2.7 dat de verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de schuldenares voortduurt ook na het inlopen van de boedelachterstand en dat zij na het inlopen van de boedelachterstand aan de reguliere afdrachtverplichting moet voldoen, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft, met het stellen van deze voorwaarden, ten onrechte een verdergaande verplichting aan de schuldenares opgelegd dan nodig is voor het herstellen van de aanvankelijke tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De beslissing tot verlenging van de schuldsaneringsregeling behoort in ieder geval proportioneel te zijn aan het doel van de verlenging, aldus het onderdeel. Onderdeel 2 klaagt dat als het hof het voorgaande niet heeft miskend, zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd.
3.2.1 In deze zaak is de wettelijke termijn van de schuldsaneringsregeling in beginsel drie jaar (art. 349a lid 1 (oud) Fw). In zaken waarin op een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt beslist op of na 1 juli 2023, bedraagt de wettelijke termijn anderhalf jaar (art. 349a lid 1 Fw).
3.2.2 Met deze mogelijkheid van verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling is met name beoogd een voorziening te treffen voor gevallen waarin na ommekomst van de reguliere termijn geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting gerechtvaardigd is dat dit na een (korte) verlenging van die termijn wel mogelijk zal zijn. In die gevallen is verlenging van de schuldsaneringstermijn een alternatief voor de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder verlening van de schone lei.
3.2.3 Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen volgt dat onderdeel 1 faalt voor zover het berust op de rechtsopvatting dat de periode van verlenging en de gedurende die periode geldende verplichtingen van de schuldenaar, niet verder mogen gaan dan nodig is voor het ongedaan maken van de toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar die is vastgesteld bij het einde van de reguliere termijn. Die rechtsopvatting is ook niet goed hanteerbaar in gevallen waarin de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de inlichtingenplicht, zoals in dit geval, of in de sollicitatieverplichting.
3.2.4 Het hof heeft geoordeeld dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 24 maanden wordt verlengd. Het hof heeft met die termijn aansluiting gezocht bij het aflossingsplan van de schuldenares. Dat plan houdt kort gezegd in dat de boedelachterstand wordt afgelost door afdracht van € 1.184,09 per maand (de in het plan genoemde aflossingscapaciteit), dat de boedelachterstand dan na twintig maanden is ingelopen en dat gedurende de dan resterende vier maanden in totaal € 4.736,36 extra wordt gespaard voor de schuldeisers. Het hof is in zoverre van dit plan afgeweken dat het heeft bepaald dat gedurende de gehele termijn van de verlenging al het inkomen boven het door de bewindvoerder te berekenen vrij te laten bedrag moet worden afgedragen, ook als de afdracht hoger is dan de door de schuldenares in haar plan genoemde aflossing van € 1.184,09 per maand. In het hiervoor in 2.2 genoemde vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de reguliere afdrachtverplichting – het inkomen boven het vrij te laten bedrag – ongeveer € 2.000,-- per maand bedraagt en het hof heeft in rov. 2.6 overwogen dat de rechter-commissaris het vrij te laten bedrag opnieuw kan vaststellen, onder meer aan de hand van door de schuldenares nog te verstrekken gegevens over het inkomen van haar zoon. Uit de beslissing van het hof kan daarom voortvloeien dat de schuldenares gedurende de gehele verlengingsperiode van 24 maanden een aanzienlijk hoger bedrag dan het door haar genoemde bedrag van € 1.184,09 per maand moet afdragen. Als het inkomen boven het vrij te laten bedrag daadwerkelijk € 2.000,-- beloopt, zal de boedelachterstand mogelijk al binnen een jaar zijn ingelopen en zal vervolgens, gedurende de resterende looptijd van de verlenging, meer dan € 24.000,-- extra worden gespaard voor de schuldeisers. Het hof heeft niet kenbaar in zijn overwegingen betrokken hoe in het hierboven geschetste scenario een evenwicht wordt bewaard tussen de belangen van de schuldenares en het belang van de schuldeisers, terwijl zonder nadere motivering niet van een dergelijk evenwicht blijkt. Het hof heeft daarmee ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. In de onderdelen 1 en 2 liggen daarop gerichte klachten besloten en die slagen dus.
3.2.5 Na cassatie en verwijzing zal, aan de hand van de dan beschikbare gegevens, moeten worden beoordeeld hoe een evenwicht kan worden bewaard tussen de belangen van de schuldenares en het belang van de schuldeisers.
4 Beslissing
De Hoge Raad
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2024;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, C.H. Sieburgh, F.R. Salomons, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 12 juli 2024.
Gerechtshof Amsterdam 13 februari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:363.
Art. II van de Wet van 10 februari 2023 tot wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, Stb 2023, 87, in verbinding met het Besluit van 17 mei 2023 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, Stb 2023, 175.
Vgl. Kamerstukken II 2005/06, 29 942, nr. 8, p. 4 en Kamerstukken II 2021/22, 36040, nr. 3, p. 76 en 77.
HR 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:316, rov. 3.3.2 en HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, rov. 3.4.3.
Vgl. Kamerstukken I 2006/07, 29 942, C, p. 11.
Kamerstukken II 2021/22, 36040, nr. 3, p. 77.
HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, rov. 3.4.4.
Vgl. Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3, p. 78.
Vgl. Kamerstukken II 2021/22, 36 040, nr. 3, p. 78.
HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1203, rov. 3.4.4.
Vgl. HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2048, rov. 3.5.3.