ECLI:NL:HR:2023:72
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05105 Datum31 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 januari 2018, nummer 22-003313-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, alias [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de zaak ter terechtzitting heeft behandeld en vervolgens het onderzoek ter terechtzitting heeft gesloten en arrest heeft gewezen, terwijl voor de verdachte in hoger beroep geen raadsman is opgetreden en in strijd met artikel 40 lid 1, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ook geen raadsman is aangewezen.
2.2.1 Het vonnis van de politierechter van 17 juli 2017 houdt onder meer het volgende in: “Beslissing: T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4: Gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht betreft 7 dagen.
Beveelt de gevangenneming (apart geminuteerd).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf.”
2.2.2 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2018 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: “De verdachte (...) is niet ter terechtzitting verschenen.
De voorzitter deelt mede dat mr. M.T.H. Oeij desgevraagd aan de griffie heeft laten weten dat zij de verdachte - anders dan in eerste aanleg - niet bijstaat. (...) Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte. (...) De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof - na kort onderling beraad - terstond uitspraak.”
2.2.3 Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
2.3 Artikel 40 lid 1 Sv luidt: “Voor de verdachte die geen raadsman heeft, wordt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aangewezen na mededeling door het openbaar ministerie dat: a. (...); b. hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg en het een zaak betreft waarin zijn voorlopige hechtenis is bevolen.”
2.4.1 Tegen de verdachte is bij vonnis van de politierechter van 17 juli 2017 voorlopige hechtenis bevolen. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat in hoger beroep een advocaat zich voor de verdachte als raadsman heeft gesteld of ter terechtzitting is verschenen. Ook blijkt niet dat door de raad voor rechtsbijstand een aanwijzing als bedoeld in artikel 40 lid 1, aanhef en onder b, Sv heeft plaatsgevonden.
2.4.2 Gelet op het belang van het voorschrift van artikel 40 lid 1, aanhef en onder b, Sv had het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte geen raadsman had en niet op de in dat voorschrift vermelde wijze een raadsman was aangewezen, de zaak niet op de terechtzitting mogen behandelen en vervolgens het onderzoek ter terechtzitting mogen sluiten en arrest wijzen.
2.5 Het cassatiemiddel slaagt.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2023.