ECLI:NL:HR:2023:314
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03404 Datum 24 februari 2023
ARREST IN HET INCIDENT
In de zaak van
[eiser], wonende in Singapore, EISER tot cassatie, hierna: [eiser], advocaten: B.T.M. van der Wiel en T. van Tatenhove,
tegen
STICHTING STAEDION, gevestigd te Den Haag, VERWEERSTER in cassatie, hierna: Staedion, advocaten: P.A. Fruytier en J.P. Heering.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. het vonnis in de zaak C/09/523420 /HA ZA 16-1387 van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2017 en de vonnissen in de zaak C/10/529878 / HA ZA 17-629 van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2020 en 8 april 2020; b. de arresten in de zaak 200.281.618/01 van het gerechtshof Den Haag van 3 november 2020, 15 juni 2021, en 14 juni 2022. [eiser] heeft tegen de arresten van het hof van 3 november 2020 en 14 juni 2022 beroep in cassatie ingesteld. Staedion heeft een verweerschrift tot verwerping, tevens houdende incidentele vordering tot zekerheidstelling proceskosten op grond van art. 414 Rv jo. art 224 Rv ingediend. [eiser] heeft in het incident een verweerschrift tot referte ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt in het incident tot het bevelen van het stellen van zekerheid voor de proceskosten van de cassatieprocedure door [eiser] voor een bedrag van € 10.272,-- binnen twee weken na de datum van het arrest in het incident en tot veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident, onder afwijzing van het meer of anders door Staedion gevorderde.
2 Beoordeling van de incidentele vordering
2.1.1 In eerste aanleg heeft [A] B.V. diverse bedragen van Staedion gevorderd in verband met de koop van een perceel grond. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.
2.1.2 [eiser] is als rechtsopvolger onder bijzondere titel van [A] B.V. in hoger beroep gegaan van dit vonnis. Bij eindarrest heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
2.1.3 [eiser] heeft cassatieberoep ingesteld tegen een tussenarrest
2.2.1 Vast staat dat [eiser] woont in Singapore en dat hij geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in Nederland, zodat in zoverre is voldaan aan het vereiste van art. 224 lid 1 Rv. Gesteld noch gebleken is dat een in art. 224 lid 2 Rv bedoelde uitzondering zich voordoet. [eiser] is dus gehouden zekerheid te stellen. De vordering van Staedion tot het stellen van zekerheid ten bedrage van € 10.272,-- wordt toegewezen.
2.2.2 Staedion vordert voorts aanvullende zekerheid voor het geval dat de hiervoor in 2.2.1 genoemde zekerheid op enig moment niet langer toereikend is.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
in het incident:
- beveelt dat [eiser] ten behoeve van Staedion zekerheid stelt voor een bedrag van € 10.272,-- ter zake van de proceskosten waartoe [eiser] in de procedure in cassatie veroordeeld zou kunnen worden;
- bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld uiterlijk op 10 maart 2023, op straffe van niet-ontvankelijkheid van [eiser] in het cassatieberoep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van Staedion begroot op € 800,--;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 24 februari 2023.
Rechtbank Rotterdam 19 februari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1573, hersteld bij vonnis van 8 april 2020.
Gerechtshof Den Haag 14 juni 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:934.
Gerechtshof Den Haag 3 november 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2056.
Onderdeel a van de incidentele vordering tot zekerheidstelling.
Onderdeel b van de incidentele vordering tot zekerheidstelling.