Hoge Raad: Enquêterecht en zorgvuldigheidsplicht reiken tot aan middellijk aandeelhouder
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
Het handelen van een middellijk aandeelhouder kan onder het beleid van een vennootschap vallen en onderwerp zijn van een enquête. Ook de zorgvuldigheidsplicht van art. 2:8 BW kan zich, afhankelijk van de organisatorische verbondenheid, uitstrekken tot een middellijk aandeelhouder.
Samenvatting feiten
Makelaarsvereniging NVM is via haar dochter NVM Holding de middellijk meerderheidsaandeelhouder van het succesvolle woonplatform Funda. Er is een diepgaand conflict ontstaan over de strategie. NVM wil dat Funda zich richt op de belangen van NVM-leden. Funda en de (via STAK Funda) certificaathouders willen een autonome koers varen en de mogelijkheid voor certificaathouders om hun belang tegen een reële waarde te verkopen, eventueel via een externe investeerder. Deze impasse over de toekomst van Funda heeft geleid tot een enquêteprocedure.
Cassatieberoep door
De Nederlandse Coöperatieve Vereniging van Makelaars en Taxateurs in onroerende goederen NVM U.A. (NVM) heeft beroep in cassatie ingesteld.
Rechtsvraag
De centrale juridische vraag is tweeledig. Ten eerste, kan het handelen van een middellijk aandeelhouder (NVM) onderwerp zijn van een enquêteprocedure naar het beleid van de vennootschap (Funda) waarin zij middellijk aandelen houdt? Ten tweede, kan de zorgvuldigheidsnorm van artikel 2:8 BW zich uitstrekken tot een dergelijke middellijk aandeelhouder, zodat diens handelen of nalaten een gegronde reden kan vormen om aan een juist beleid te twijfelen?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Hij oordeelt dat het handelen van een organisatorisch met de rechtspersoon verbonden partij, zoals een middellijk aandeelhouder, onder omstandigheden kan vallen onder het 'beleid en de gang van zaken' en dus onderwerp van een enquête kan zijn. Tevens kan de reikwijdte van de zorgvuldigheidsplicht ex art. 2:8 BW zich uitstrekken tot een dergelijke middellijk aandeelhouder. De ondernemingskamer heeft deze normen correct toegepast op NVM.
Rechtsregel
Het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon (art. 2:350 BW) kunnen ook het handelen omvatten van een organisatorisch verbonden partij, zoals een middellijk aandeelhouder. Of dit het geval is, hangt af van de omstandigheden, zoals de organisatorische verbondenheid en de feitelijke invloed. Verder kan de zorgvuldigheidsnorm van art. 2:8 BW, op grond van diezelfde organisatorische verbondenheid, worden uitgebreid tot de middellijk aandeelhouder, waardoor deze zich jegens de vennootschap en haar stakeholders redelijk en billijk moet gedragen.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Met het voorgaande strookt dat ook het handelen van een organisatorisch met de rechtspersoon verbonden andere rechtspersoon, bijvoorbeeld een middellijk aandeelhouder, onder omstandigheden kan vallen onder het bereik van het beleid en de gang van zaken van die eerstbedoelde rechtspersoon, en aldus van hetgeen in het kader van art. 2:350 lid 1 BW onderwerp kan zijn van een enquêteprocedure ten aanzien van die eerstbedoelde rechtspersoon. Daaruit volgt dat dit handelen eveneens onderwerp kan zijn van een eventueel daarop volgend onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van die eerstbedoelde rechtspersoon. Of bepaald handelen onder het bereik van het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon valt, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval en de overige hiervoor in 3.4 genoemde gezichtspunten. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden van het concrete geval kunnen onder meer behoren de hoedanigheid of functie van degene wiens handelingen het betreft, diens organisatorische verbondenheid met of betrokkenheid bij de rechtspersoon waarop het enquêteverzoek betrekking heeft, en diens invloed, al dan niet rechtstreeks, op het beleid en de gang van zaken van die rechtspersoon. Niet noodzakelijk is dat degene om wiens handelen het gaat, ook bestuurder is van de rechtspersoon of met die rechtspersoon in een groep is verbonden.
(r.o. 3.5)Art. 2:8 lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze bepaling is geformuleerd vanuit het perspectief van één rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij de organisatie van die rechtspersoon zijn betrokken. Dit strookt met de inrichting van Boek 2 BW, waarin veel bepalingen de opzichzelfstaande (enkelvoudige) rechtspersoon tot uitgangspunt nemen. Voor de uitleg van dergelijke bepalingen van Boek 2 BW en de toepassing daarvan in een concreet geval kan van belang zijn dat sprake is van een organisatorisch verband van rechtspersonen. De omstandigheden van het geval kunnen daarom meebrengen dat onder de reikwijdte van art. 2:8 lid 1 BW naast de hiervoor in de eerste zin van deze overweging genoemde personen, ook vallen de met de in die eerste zin genoemde rechtspersoon organisatorisch verbonden rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten zijn betrokken bij de organisatie van laatstgenoemde rechtspersoon.
(r.o. 3.7)Deze overwegingen zijn cruciaal omdat de Hoge Raad hier expliciet de formele juridische grenzen tussen rechtspersonen doorbreekt voor zowel de reikwijdte van het enquêterecht als de werking van art. 2:8 BW. Rechtsoverweging 3.5 stelt dat de 'economische werkelijkheid' en 'organisatorische verbondenheid' bepalen of het gedrag van een buitenstaander, zoals een middellijk aandeelhouder, toch deel uitmaakt van het te onderzoeken beleid. Rechtsoverweging 3.7 past dit principe toe op de redelijkheid en billijkheid en stelt dat deze norm zich kan uitstrekken tot partijen die niet direct 'bij de organisatie zijn betrokken' volgens een strikte lezing. Voor studenten is dit een belangrijk voorbeeld van hoe de rechter materiële verhoudingen boven formele structuren kan stellen in het vennootschapsrecht.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/01738 Datum 22 september 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
NEDERLANDSE COÖPERATIEVE VERENIGING VAN MAKELAARS EN TAXATEURS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM U.A., gevestigd te Utrecht, VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in de (voorwaardelijke) incidentele cassatieberoepen, hierna: NVM, en tezamen met verweerster onder 8: NVM Holding c.s., advocaat: J.W.H. van Wijk,
tegen
1. de vereniging FUNDABELANG,
gevestigd te Utrecht, hierna: FundaBelang,
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
4. [verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
5. [verweerder 5],
wonende te [woonplaats],
6. [de makelaar] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], verweerders onder 2 t/m 6 hierna gezamenlijk: [verweerders 2 t/m 6], VERWEERDERS in cassatie, verzoekers in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep, verweerders in het incidentele cassatieberoep, hierna gezamenlijk: FundaBelang c.s., advocaat: R.J. van Galen,
en
7. FUNDA B.V. ,
gevestigd te Amsterdam, VERWEERSTER in cassatie, verweerster in de (voorwaardelijke) incidentele cassatieberoepen, hierna: Funda, advocaat: R.L.M.M. Tan,
en
8. NVM HOLDING B.V.,
gevestigd te Nieuwegein, VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incidentele cassatieberoep, hierna: NVM Holding, advocaat: D. Rijpma,
en
9. STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR FUNDA,
gevestigd te Amsterdam, VERWEERSTER in cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep, hierna: STAK Funda, advocaat: B.I. Kraaipoel.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 200.292.320/01 OK van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 10 februari 2022. NVM heeft tegen de beschikking van de ondernemingskamer beroep in cassatie ingesteld. FundaBelang c.s. hebben een verweerschrift tot verwerping tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingediend. NVM Holding heeft een verweerschrift tot verwerping tevens houdende incidenteel cassatieberoep ingediend. Funda en STAK Funda hebben ieder afzonderlijk een verweerschrift tot verwerping van het principale cassatieberoep ingediend. NVM heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het incidentele cassatieberoep van NVM Holding, en tot verwerping van onderdeel 1 van het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep van FundaBelang c.s. en tot referte ten aanzien van onderdeel 2. FundaBelang c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het incidentele cassatieberoep van NVM Holding. Funda heeft geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep van FundaBelang c.s., en tot verwerping van het incidentele cassatieberoep van NVM Holding. STAK Funda heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidentele cassatieberoep van NVM Holding. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep en het incidentele cassatieberoep. De advocaten van NVM en NVM Holding hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. Deze komen, kort samengevat en voor zover in cassatie van belang, op het volgende neer. (i) Funda is ontstaan in 2000 op initiatief van NVM. NVM stond daarbij als doel van Funda voor ogen een of meer internetsites rond het thema wonen uit te bouwen, te onderhouden en te exploiteren. Dit woonportaal zou voor consumenten, commerciële partners en de NVM-makelaar aantrekkelijk moeten zijn. De ambitie was de leidende website rondom wonen op te zetten. Funda moest om deze ambitie te verwezenlijken een nieuw, slagvaardig bedrijf met meerderheidsaandeel van NVM worden. (ii) NVM Holding houdt 33 aandelen A en 300.000 aandelen B in Funda. STAK Funda houdt 1.500.000 aandelen B in Funda. Funda houdt 25 aandelen C in zichzelf. De aandelen A hebben een nominale waarde van € 200.000,--, de aandelen B van € 0,50 en de aandelen C van € 50.000,--. In de algemene vergadering geeft elk bedrag van aandelen groot € 0,50 recht op één stem. Voor de aandelen C, die Funda in zichzelf houdt, kan geen stemrecht worden uitgeoefend. Het voorgaande heeft tot gevolg dat NVM Holding en STAK Funda op dit moment 90% respectievelijk 10% van de stemrechten hebben in de algemene vergadering van Funda. (iii) STAK Funda heeft certificaten van de door haar gehouden aandelen B uitgegeven om werkkapitaal te vergaren. NVM Holding houdt ruim 11% van de door STAK Funda uitgegeven certificaten. De overige certificaten zijn uitgegeven aan NVM-leden die zich hadden ingeschreven. Er zijn op dit moment 2.200 certificaathouders. NVM Holding en de certificaathouders hebben een winstrecht van 70,6% respectievelijk 29,4%. (iv) NVM is enige aandeelhouder van NVM Holding. (v) De bestuurders van STAK Funda worden benoemd en ontslagen door het bestuur van NVM. (vi) De certificaten hadden aanvankelijk een beperkte verhandelbaarheid. In 2010 zijn op verzoek van STAK Funda de voorwaarden voor het verhandelen van certificaten versoepeld. De certificaten konden vanaf toen doorlopend verhandeld worden via een online platform. (vii) FundaBelang vertegenwoordigt 89 houders van certificaten van aandelen B in Funda, die tezamen 447.581 certificaten houden. Daarbovenop worden 124.291 certificaten gehouden door [verweerders 2 t/m 6], die bestuurders van FundaBelang zijn. (viii) Het concept funda.nl is zeer succesvol gebleken. Funda.nl is uitgegroeid tot het bekendste en meest gebruikte online woonplatform van Nederland. Het platform was aanvankelijk alleen voor NVM-makelaars opengesteld, maar wordt inmiddels ook gebruikt door niet bij NVM aangesloten makelaars. (ix) Verschillende partijen hebben door de jaren heen hun interesse kenbaar gemaakt om te investeren in Funda, waaronder in 2016 investeerder General Atlantic (hierna: GA). Funda heeft met deze partijen gesproken om te bezien of zij een bijdrage konden leveren aan het verder bestendigen van het langetermijnsucces van Funda. De waarderingen van de onderneming van Funda op basis waarvan geïnteresseerde partijen zeiden te willen investeren, waren veel hoger dan de waarde waartegen certificaten werden verhandeld tussen certificaathouders. Bij een deel van de certificaathouders is de wens ontstaan te profiteren van de waardeontwikkeling van de aandelen in Funda. Verschillende certificaathouders hebben zich bij STAK Funda, Funda of NVM gemeld met het verzoek de interesse van de investeerders sterk in overweging te nemen. (x) Eveneens in 2016 zijn NVM Holding c.s. begonnen met de ontwikkeling van een toekomstvisie over de verhoudingen tussen Funda en NVM Holding als grootaandeelhouder. De uitkomst hiervan was dat Funda net als andere deelnemingen onder directe NVM-leiding zou komen te staan. De toenmalige CEO van Funda en de raad van commissarissen van Funda hebben hun zorgen over dit beleidsplan en de daarin voorziene positie van Funda aan NVM overgebracht. (xi) Partijen zijn in de jaren daarna van mening blijven verschillen over de toekomst van Funda. NVM Holding c.s. vinden dat Funda zich bij het bepalen van haar strategie dient te richten naar de belangen van NVM en haar leden. Funda vindt dat zij om succesvol te blijven, autonoom haar strategie moet kunnen bepalen. STAK Funda en FundaBelang c.s. zijn het daarmee eens en willen met het aantrekken van een strategische investeerder bereiken dat de certificaathouders de kans krijgen hun certificaten tegen een reële waarde te verkopen. Partijen worstelen al jaren met deze deels tegengestelde belangen, maar zijn er niet in geslaagd een oplossing te vinden.
2.2 FundaBelang c.s. hebben in deze procedure onder meer verzocht te verstaan dat er gegronde redenen bestaan om te twijfelen aan een juist beleid van Funda en een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Funda en bepaalde onmiddellijke voorzieningen te treffen.
2.3 Funda heeft aanvankelijk verzocht FundaBelang c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek, althans hun verzoek af te wijzen, en nadien – bij aanvullend verweerschrift – onder meer verzocht te oordelen dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid (binnen de algemene vergadering) van Funda en onmiddellijke voorzieningen te treffen.
2.4 STAK Funda heeft verzocht te oordelen dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid of juiste gang van zaken van Funda en meegedeeld dat zij zich niet verzet tegen de verzoeken van FundaBelang c.s. en Funda, en zich overigens refereert aan het oordeel van de ondernemingskamer.
2.5 NVM Holding c.s. hebben verzocht FundaBelang c.s., Funda en STAK Funda niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken, althans hun verzoeken af te wijzen.
2.6 De ondernemingskamer
3.1 De onderdelen 3.4-3.5 van het middel in het principale beroep zijn gericht tegen het oordeel van de ondernemingskamer in rov. 4.3. Hierin heeft de ondernemingskamer overwogen dat voor zover de bezwaren en de verzoeken van FundaBelang c.s. en Funda betrekking hebben op het handelen van NVM, geldt dat NVM geen aandeelhouder van Funda is en dat haar handelen in zoverre dan ook geen onderwerp van deze enquêteprocedure kan zijn. De onderdelen betogen vanuit verschillende invalshoeken in de kern genomen dat het handelen van NVM als middellijk aandeelhouder geen onderwerp van deze enquêteprocedure kan zijn, en dat in dat licht de beoordeling van de ondernemingskamer in rov. 4.24-4.44 van het handelen van NVM Holding c.s., waaronder begrepen is de middellijke aandeelhouder NVM, onbegrijpelijk is.
3.2 De onderdelen kunnen niet tot cassatie leiden omdat zij feitelijke grondslag missen. De ondernemingskamer heeft in rov. 4.3, in reactie op de bezwaren en verzoeken van FundaBelang c.s. en Funda, klaarblijkelijk niet meer tot uitdrukking willen brengen dan dat NVM geen onmiddellijk aandeelhouder van Funda is en dat handelen van NVM in die hoedanigheid om die reden geen onderwerp van deze enquêteprocedure kan zijn. Dat oordeel sluit niet uit dat het handelen van NVM als middellijk aandeelhouder van Funda wel een rol kan spelen in deze enquêteprocedure.
3.3 In dit verband merkt de Hoge Raad het volgende op.
3.4 De bevoegdheid een enquête te bevelen indien er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen, is een discretionaire bevoegdheid. Bij de uitoefening van die bevoegdheid dient een afweging van de betrokken belangen plaats te vinden. De belangenafweging moet steunen op de feiten en omstandigheden van het concrete geval, waarbij naast de doeleinden van het enquêterecht mede moeten worden betrokken de aard van het tussen de verzoekers en de rechtspersoon bestaande geschil en de bezwaren tegen een ruime toepassing van het middel van enquête. De regeling van het enquêterecht is gericht op het belang van de rechtspersoon en bij de belangenafweging staat dat belang daarom voorop.
3.5 Met het voorgaande strookt dat ook het handelen van een organisatorisch met de rechtspersoon verbonden andere rechtspersoon, bijvoorbeeld een middellijk aandeelhouder, onder omstandigheden kan vallen onder het bereik van het beleid en de gang van zaken van die eerstbedoelde rechtspersoon, en aldus van hetgeen in het kader van art. 2:350 lid 1 BW onderwerp kan zijn van een enquêteprocedure ten aanzien van die eerstbedoelde rechtspersoon. Daaruit volgt dat dit handelen eveneens onderwerp kan zijn van een eventueel daarop volgend onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van die eerstbedoelde rechtspersoon. Of bepaald handelen onder het bereik van het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon valt, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval en de overige hiervoor in 3.4 genoemde gezichtspunten. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden van het concrete geval kunnen onder meer behoren de hoedanigheid of functie van degene wiens handelingen het betreft, diens organisatorische verbondenheid met of betrokkenheid bij de rechtspersoon waarop het enquêteverzoek betrekking heeft, en diens invloed, al dan niet rechtstreeks, op het beleid en de gang van zaken van die rechtspersoon. Niet noodzakelijk is dat degene om wiens handelen het gaat, ook bestuurder is van de rechtspersoon of met die rechtspersoon in een groep is verbonden.
3.6 De onderdelen 3.7-3.8 keren zich tegen rov. 4.36-4.44 en klagen in de kern genomen dat de ondernemingskamer ten onrechte heeft geoordeeld dat NVM als middellijk aandeelhouder van Funda onder de reikwijdte valt van art. 2:8 lid 1 BW. Op die grond kan op NVM dan ook geen zorgvuldigheidsplicht rusten zoals de ondernemingskamer die heeft aangenomen, waarvan de schending (mede) een gegronde reden oplevert om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Funda, aldus de onderdelen.
3.7 Art. 2:8 lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze bepaling is geformuleerd vanuit het perspectief van één rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij de organisatie van die rechtspersoon zijn betrokken. Dit strookt met de inrichting van Boek 2 BW, waarin veel bepalingen de opzichzelfstaande (enkelvoudige) rechtspersoon tot uitgangspunt nemen. Voor de uitleg van dergelijke bepalingen van Boek 2 BW en de toepassing daarvan in een concreet geval kan van belang zijn dat sprake is van een organisatorisch verband van rechtspersonen. De omstandigheden van het geval kunnen daarom meebrengen dat onder de reikwijdte van art. 2:8 lid 1 BW naast de hiervoor in de eerste zin van deze overweging genoemde personen, ook vallen de met de in die eerste zin genoemde rechtspersoon organisatorisch verbonden rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten zijn betrokken bij de organisatie van laatstgenoemde rechtspersoon.
3.8 Opmerking verdient dat ook de in de onderdelen 3.7-3.8 verdedigde uitleg van art. 2:8 lid 1 BW onverlet laat dat de hiervoor in 3.7, laatste zin, bedoelde personen zich jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen wordt gevorderd door redelijkheid en billijkheid en hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Ook buiten het toepassingsbereik van art. 2:8 lid 1 BW kunnen immers concrete zorgvuldigheidsnormen voortvloeien uit de redelijkheid en billijkheid en uit hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
3.9 Uit het voorgaande volgt dat de onderdelen 3.7-3.8 falen. Het oordeel van de ondernemingskamer dat in de gegeven omstandigheden de op grond van art. 2:8 BW mede op NVM als middellijk meerderheidsaandeelhouder rustende zorgvuldigheidsplicht meebrengt dat zij – samen met NVM Holding – Funda, STAK Funda en de certificaathouders niet langer in het ongewisse mag laten, en dat zij een heldere keuze maakt over de toekomst van de aandeelhoudersstructuur, de positie van Funda en een mogelijke exit voor de certificaathouders, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering.
3.10 De overige klachten van het middel in het principale beroep en de klachten van het middel in het incidentele beroep van NVM Holding kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.11 Het incidentele beroep van FundaBelang c.s., dat is ingesteld onder de voorwaarde dat een of meer onderdelen van het middel in het principale beroep of het middel in het incidentele beroep van NVM Holding slagen, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt NVM in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van FundaBelang c.s. begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, aan de zijde van STAK Funda begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, aan de zijde van NVM Holding begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, en aan de zijde van Funda begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, en wat Funda betreft vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien NVM deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep van NVM Holding:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt NVM Holding in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van FundaBelang c.s. begroot op € 800,-- voor salaris, aan de zijde van STAK Funda begroot op € 2.200,-- voor salaris, aan de zijde van NVM begroot op € 2.200,-- voor salaris, en aan de zijde van Funda begroot op € 2.200,-- voor salaris, en wat Funda betreft vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien NVM Holding deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Deze beschikking is gegeven door de president G. de Groot als voorzitter, de vicepresident M.J. Kroeze en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 22 september 2023.
Gerechtshof Amsterdam (ondernemingskamer) 10 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:302.
HR 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1705, rov. 3.2.2.
HR 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8899, rov. 3.3.4.