Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2022:59

Arrest

ECLI:NL:HR:2022:5921 januari 2022Deze uitspraak is in 8 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 21/04178

Datum 21 januari 2022

BESCHIKKING

In de zaak van

[betrokkene] ,wonende te [woonplaats] ,

VERZOEKER tot cassatie,

hierna: betrokkene,

advocaat: J.A.J. Leeman,

tegen

DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT MIDDEN-NEDERLAND,

VERWEERDER in cassatie,

hierna: de officier van justitie,

niet verschenen.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/523491 / FZ RK 21-189 van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2021.

Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.

De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.

De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank van 7 juli 2021 en tot terugwijzing.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1 De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor de duur van zes maanden. Betrokkene is bij aangetekende brief opgeroepen voor de mondelinge behandeling.

2.2 De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Betrokkene is niet verschenen. Het proces-verbaal van de zitting houdt onder meer in dat uit telefonisch contact met de moeder van betrokkene is gebleken dat hij op dat moment in Zwitserland verbleef.

2.3 Bij mondeling gegeven beschikking van 7 juli 2021, schriftelijk uitgewerkt op 23 juli 2021, heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de in het dictum aangegeven vormen van verplichte zorg tot en met 7 augustus 2021. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:

“1.4. Betrokkene is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Hij is dan ook niet gehoord. (…)

2.8. Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De rechtbank ziet aanleiding om de duur van de zorgmachtiging te bekorten tot één maand tot 7 augustus 2021, omdat het niet is gelukt om betrokkene ter zitting te horen. Het meer of overig verzochte wordt aangehouden in afwachting van een nieuwe zitting, welke uiterlijk zal plaatsvinden op 6 augustus 2021. (…)”

3 Beoordeling van het middel

3.1 Het middel klaagt onder meer dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet in staat of niet bereid was om te worden gehoord en dat dit in ieder geval niet kan worden afgeleid uit het feit dat het niet is gelukt hem op de zitting te horen. Het middel klaagt verder dat op grond van art. 6:1 lid 3 Wvggz de rechtbank de behandeling van het verzoek had moeten aanhouden totdat betrokkene uit het buitenland was teruggekeerd.

3.2 Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. De rechter die van oordeel is dat bereidheid ontbrak, dient dit in zijn beschikking vast te stellen en de gronden te vermelden waarop dat oordeel berust.[1] Art. 6:1 lid 3 Wvggz houdt in dat indien de betrokkene niet in Nederland verblijft, de behandeling van het verzoek door de rechtbank wordt aangehouden totdat de betrokkene in Nederland kan worden gehoord.

3.3 Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene ten tijde van de mondelinge behandeling in Zwitserland verbleef en niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet in staat of niet bereid was zich te doen horen, had zij geen zorgmachtiging mogen verlenen. Zij had de behandeling van het verzoek moeten aanhouden. De klachten zijn dus gegrond.

3.4 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2021;

  • wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 21 januari 2022.

Zie onder meer HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18, rov. 3.1.2.


Voetnoten

Zie onder meer HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18, rov. 3.1.2.