ECLI:NL:HR:2021:1883
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02033 J Datum 14 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2020, nummer 21-002466-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003, hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verklaring die de medeverdachte [betrokkene 1] als verdachte in zijn eigen strafzaak heeft afgelegd, niet kan worden gebruikt als bewijsmiddel in de strafzaak tegen de verdachte.
2.2 Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Dat hield kort gezegd in primair: medeplegen van het in brand steken van 9 auto’s met onder meer [betrokkene 1], subsidiair: medeplichtigheid aan het medeplegen daarvan door onder meer [betrokkene 1]. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen: “De rechtbank heeft de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1], die hij heeft afgelegd als verdachte in zijn eigen zaak ter terechtzitting van 5 april 2019, als bewijsmiddel gebruikt. Deze verklaring is in het dossier van verdachte gevoegd. Nu [betrokkene 1] ter terechtzitting enkel is gehoord als verdachte in zijn eigen zaak en niet tevens als getuige in de zaak van verdachte kan deze verklaring niet zonder meer worden gebruikt als bewijsmiddel in deze zaak. Zo is [betrokkene 1] niet gewezen op zijn verschoningsrecht als getuige waar weer andere voorwaarden voor gelden en gevolgen aan zijn verbonden dan aan het zwijgrecht als verdachte waarop hij wel gewezen zal zijn. Nu nadere informatie ontbreekt waarom deze verklaring ook als getuigenverklaring in de zaak van verdachte zou hebben te gelden, zal het hof deze verklaring buiten beschouwing laten en niet bezigen tot het bewijs.”
2.3 Het oordeel van het hof dat de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1], die deze bij de rechtbank heeft afgelegd als verdachte in zijn eigen zaak, niet zonder meer als bewijsmiddel kan worden gebruikt in de zaak van de verdachte, is niet begrijpelijk. Voor zover het hof bij dat oordeel het oog zou hebben gehad op artikel 341 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald dat de opgaven van de verdachte alleen te zijnen aanzien voor het bewijs kunnen gelden, verdient nog opmerking dat die bepaling niet ziet op verklaringen van een medeverdachte wiens strafzaak niet gevoegd met die van de verdachte wordt behandeld.
2.4 Het cassatiemiddel slaagt.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2021.