Zorgplicht accountant jegens opvolgende, onbekende derden-investeerders
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
De zorgplicht van een accountant bij niet-wettelijke taken jegens een derde is afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Een zorgplicht jegens een bekende derde (de eerste koper) strekt niet automatisch uit tot een latere, opvolgende derde (de tweede koper) waarmee de accountant geen rekening hoefde te houden.
Samenvatting feiten
Een accountant stelt in opdracht van vennootschap [A] jaarrekeningen en halfjaarcijfers op. [Eisers 2 en 4] kopen de aandelen in [A]. Enkele maanden later verkopen zij een deel van deze aandelen door aan [eisers 6 en 7]. Later blijkt dat de financiële stukken een ondeugdelijke grondslag hadden, waarvoor de accountants tuchtrechtelijk zijn berispt. [Eisers 6 en 7], de tweede kopers, stellen de accountant aansprakelijk voor hun schade, stellende dat zij op de foute cijfers zijn afgegaan bij hun investeringsbeslissing.
Cassatieberoep door
Het cassatieberoep is ingesteld door [eisers].
Rechtsvraag
Strekt de zorgplicht van een accountant, die financiële rapportages opstelt voor een specifieke transactie, zich automatisch uit tot iedere willekeurige derde die later op basis van diezelfde rapportages een investeringsbeslissing neemt? Of is voor het aannemen van een zorgplicht vereist dat de accountant ten tijde van het opstellen van de rapportage wist of behoorde te weten dat specifiek deze (categorie) derde(n) de rapportage voor een dergelijke beslissing zou(den) gebruiken?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtsopvatting dat een zorgplicht jegens één derde automatisch een zorgplicht jegens alle andere derden impliceert, onjuist is. Of een zorgplicht bestaat, moet per geval worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden. De Hoge Raad acht het oordeel van het hof, dat de accountant ten tijde van het uitbrengen van de rapportage geen rekening hoefde te houden met opvolgende kopers zoals [eisers 6 en 7], niet onjuist of onbegrijpelijk. Het cassatieberoep wordt verworpen.
Rechtsregel
Of een accountant bij een niet-wettelijke taak onrechtmatig handelt jegens een derde, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Een zorgplicht kan ontstaan als de accountant rekening moet houden met het feit dat een derde zijn gedrag zal laten bepalen door de rapportage. Het nalaten van maatregelen om te voorkomen dat de derde een onjuiste betekenis aan de rapportage toekent, kan dan in strijd zijn met de maatschappelijke betamelijkheid. De maatschappelijke functie van de accountant speelt hierbij een rol.
Belangrijke rechtsoverwegingen
De vraag of een accountant bij de uitoefening van een niet-wettelijke taak jegens een derde heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt, dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet mede acht worden geslagen op de functie van de accountant in het maatschappelijk verkeer. Indien de accountant gezien het belang dat een derde aan zijn rapportage zal hechten, ermee rekening moet houden dat die derde zijn gedrag mede door de inhoud van die rapportage laat bepalen, kan het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat die derde aan die rapportage ten onrechte of onjuiste betekenis toekent, in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
(r.o. 3.2.1)Voor het antwoord op de vraag of [verweerster 1] jegens [eisers 6 en 7] een zorgplicht had zijn dus alle omstandigheden van het geval van belang. Voor een bevestigend antwoord op die vraag volstaat niet dat [verweerster 1] (wat het hof in rov. 4.5 en 4.13 in het midden heeft gelaten en in cassatie dus veronderstellenderwijs tot uitgangspunt dient) jegens anderen – zoals in dit geval [eiser 2] en [eiser 4] – een zorgplicht had omdat zij wist of behoorde te weten dat haar rapportage ter beschikking van die anderen zou komen en dat die anderen daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen. Het onderdeel faalt dus omdat de daarin verdedigde rechtsopvatting in haar algemeenheid onjuist is.
(r.o. 3.2.2)Het oordeel van het hof komt erop neer dat [verweerster 1] jegens [eisers 6 en 7] niet een zorgplicht heeft geschonden die bestaat in het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat derden zoals [eisers 6 en 7] aan de jaarrekeningen en halfjaarcijfers ten onrechte of onjuiste betekenis zouden toekennen. [verweerster 1] behoefde namelijk ten tijde van het uit handen geven van de cijfers aan [A] – medio augustus 2002 – geen rekening ermee te houden dat de door haar opgestelde cijfers enige tijd na de aankoop van de aandelen [A] door [eiser 2] en [eiser 4] , ter beschikking van opvolgende kopers als [eisers 6 en 7] zouden komen en dat laatstgenoemden hun gedrag mede door die cijfers zouden laten bepalen. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook in zoverre faalt het onderdeel.
(r.o. 3.2.3)Deze overwegingen zijn cruciaal omdat ze de reikwijdte van de zorgplicht van een accountant jegens derden afbakenen.
Rechtsoverweging 3.2.1 herhaalt de algemene, open norm: de zorgplicht hangt af van alle omstandigheden, waarbij de maatschappelijke functie van de accountant en de voorzienbaarheid van het vertrouwen door een derde centraal staan.
Rechtsoverweging 3.2.2 is de kern van de afwijzing. Het maakt duidelijk dat een zorgplicht een relatief karakter heeft. Het bestaan van een zorgplicht jegens een specifieke, bekende derde (koper 1) creëert niet automatisch een zorgplicht jegens een onbekende, latere derde (koper 2). Studenten leren hieruit dat de kring van personen jegens wie een zorgplicht geldt, niet onbeperkt is.
Rechtsoverweging 3.2.3 past dit toe op de feiten en toont hoe de factor 'voorzienbaarheid' in de praktijk werkt. De accountant hoefde ten tijde van de rapportage geen rekening te houden met een tweede verkooptransactie maanden later. Dit illustreert dat de zorgplicht wordt beoordeeld naar het moment van handelen (het uitbrengen van de rapportage).
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/04375
Datum 29 januari 2021
ARREST
In de zaak van
1. [eiseres 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [eiseres 1] ,
2. [eiser 2] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna: [eiser 2] ,
3. [eiseres 3] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [eiseres 3] ,
4. [eiser 4] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [eiser 4] ,
5. [eiseres 5] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [eiseres 5] ,
6. [eiser 6] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna: [eiser 6] ,
7. [eiseres 7] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [eiseres 7] ,
EISERS tot cassatie,
hierna tezamen: [eisers],
advocaat: J.P. Heering,
tegen
1. [verweerster 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [verweerster 1] ,
2. [verweerster 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [verweerster 3] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. [verweerster 4] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. [verweerster 5] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. [verweerster 6] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. [verweerster 7] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8. [verweerster 8] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
9. [verweerster 9] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
10. [verweerster 10] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
11. [verweerster 11] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
12. [verweerster 12] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
13. [verweerster 13] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
14. [verweerster 14] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
15. [verweerster 15] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
16. [verweerster 16] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
17. [verweerder 17] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [verweerder 17] ,
18. [verweerder 18] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [verweerder 18] ,
19. [verweerster 19] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
20. [verweerster 20] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
21. [verweerster 21] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
22. [verweerster 22] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
23. [verweerder 23] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna tezamen: [verweerders] ,
advocaten: I.M.A. Lintel en T.T. van Zanten.
het vonnis in de zaak C/16/360383 / HA ZA 14-31 van de rechtbank Midden-Nederland van 23 december 2015;
het arrest in de zaak 200.189.386 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 juni 2019.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerders] toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) [A] B.V. (hierna: [A] ) was gevestigd in de jachthaven in [vestigingsplaats] en dreef een onderneming in de productie en verkoop van luxe motorsloepen. [eiser 2] en [eiser 4] waren geïnteresseerd in de verwerving van de onroerende zaken waarin [A] gevestigd was (hierna: het jachthavencomplex). Na contact met de bestuurders van [A] ontstond bij [eiser 2] en [eiser 4] tevens interesse in de overname van de onderneming (de aandelen en de rechten van intellectuele eigendom) van [A] . (ii) [verweerder 17] heeft als accountant, verbonden aan [verweerster 1] , uitvoering gegeven aan de opdracht van [A] de jaarrekeningen voor deze vennootschap samen te (doen) stellen over de boekjaren 2000 en 2001. De samenstellingsverklaring van beide jaarrekeningen dateert van 30 juli 2002. [verweerder 18] , eveneens accountant bij [verweerster 1] , heeft in opdracht van [A] de halfjaarcijfers (eerste helft 2002) van de vennootschap opgesteld. Op 19 augustus 2002 zijn die halfjaarcijfers in definitieve vorm aan [A] gezonden. (iii) [verweerder 23] , werkzaam als belastingadviseur bij [verweerster 11] , heeft [eiser 2] en [eiser 4] in juni 2002 geadviseerd met betrekking tot de verwerving van het jachthavencomplex. Als onderdeel van die transactie hebben [eiser 2] (via zijn vennootschap [eiseres 3] ) en [eiser 4] (via zijn vennootschap [eiseres 5] ) de aandelen verworven in [eiseres 1] . Aan [eiseres 1] is op 14 juni 2002 de eigendom van het jachthavencomplex overgedragen. (iv) [eiser 2] en [eiser 4] hebben de aandelen in het kapitaal van [A] gekocht, met de bevoegdheid een nader te noemen derde aan te wijzen. Met de twee verkopers van de aandelen in [A] , [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) en [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), is afzonderlijk gecontracteerd. In beide, niet gedateerde, overeenkomsten tot koop en verkoop van aandelen is onder meer bepaald:
“Artikel 1 Verkoop en wijze van levering
(...) 2. De in lid 1 bedoelde koop en verkoop wordt door partijen geacht plaats te hebben gevonden per 1 januari 2002. De exploitatie van de onderneming van de Vennootschappen wordt door partijen geacht vanaf genoemde datum plaats te vinden voor rekening en risico van de Koper. 3. De levering van de Aandelen zal plaatsvinden ultimo juli 2002 of zoveel eerder of later als partijen overeenkomen (hierna te noemen: de “Leveringsdatum ”). (...)
Artikel 2 Koopprijs, betaling, aflossing van de rekening-courant en aanpassing hoogte goodwill
1. De koopprijs voor de aandelen bedraagt (...). 2. De Verkoper en de Koper verklaren de Koopprijs te hebben berekend op basis van het eigen vermogen van de Vennootschappen per 31 december 2001 en de goodwill van de Vennootschappen per 31 december 2001 (...).”
(v) Bij notariële akten van respectievelijk 23 augustus 2002 (door [betrokkene 3]) en 19 september 2002 (door [betrokkene 2]) zijn de aandelen in het kapitaal van [A] geleverd aan [eiseres 1] (de door [eiser 2] en [eiser 4] aangewezen derde). (vi) [betrokkene 4] heeft bij overeenkomst de intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de [A] -motorsloepen (hierna: de IE-rechten) overgedragen aan [eiser 2] en [eiser 4] . De overeenkomst is gedateerd 31 juli 2002. De IE-rechten zijn op een latere datum overgedragen aan de vennootschap naar Maltees recht [B] Ltd (hierna: [B]). (vii) Bij overeenkomst van 17 december 2002 hebben [eiser 6] en [eiseres 7] (hierna gezamenlijk: [eisers 6 en 7]) van [eiseres 1] en [eiser 2] en [eiser 4] gekocht eenderde deel van de geplaatste aandelen in het kapitaal in [A] en eenderde deel van de geplaatste aandelen in het kapitaal van [B]. [eiser 6] heeft de aandelen [B] gekocht. (viii) Op 9 september 2008 is [A] in staat van faillissement verklaard. (ix) Op 4 januari 2011 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven in hoger beroep, kort gezegd, geoordeeld dat een deugdelijke grondslag ontbrak voor de jaarstukken 2000 en 2001 die [verweerder 17] had samengesteld, en voor de halfjaarcijfers 2002 die [verweerder 18] had opgesteld, en aan beiden de maatregel van schriftelijke berisping opgelegd.
2.2 Voor zover in cassatie van belang vorderen [eisers] vergoeding van schade die is veroorzaakt door beroepsfouten van [verweerder 17] , [verweerder 18] en [verweerder 23] .
2.3 De rechtbank
2.4 Het hof
3 Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel 3.1 van het middel komt met een rechtsklacht op tegen rov. 4.13. Het betoogt dat het hof heeft miskend dat, indien vaststaat dat de accountant wist of behoorde te weten dat zijn rapportage ter beschikking van derden zou komen die daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen en er dus sprake is van een zorgplicht van die accountant jegens die derde, het in dat geval niet relevant is of de accountant weet of behoort te weten exact welke derden (zeer) waarschijnlijk op de rapportage van de accountant zullen vertrouwen bij het nemen van hun investeringsbeslissing. Bedoelde zorgplicht geldt namelijk jegens iedere derde, ongeacht of de accountant bij het uit handen geven van zijn rapportage met het bestaan of de identiteit van één specifieke derde (reeds) bekend is of behoort te zijn. Voor het ontstaan van de zorgplicht is slechts vereist dat de accountant ermee bekend is dat een derde op de rapportage zal gaan vertrouwen, aldus het onderdeel. Onderdeel 3.2 voert aan dat het hof zijn oordeel dat [verweerster 1] niet wist of behoorde te weten dat [eisers 6 en 7] voor hun investeringsbeslissing op de rapportage zouden vertrouwen, ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1 De vraag of een accountant bij de uitoefening van een niet-wettelijke taak jegens een derde heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt, dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet mede acht worden geslagen op de functie van de accountant in het maatschappelijk verkeer. Indien de accountant gezien het belang dat een derde aan zijn rapportage zal hechten, ermee rekening moet houden dat die derde zijn gedrag mede door de inhoud van die rapportage laat bepalen, kan het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat die derde aan die rapportage ten onrechte of onjuiste betekenis toekent, in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
3.2.2 Voor het antwoord op de vraag of [verweerster 1] jegens [eisers 6 en 7] een zorgplicht had zijn dus alle omstandigheden van het geval van belang. Voor een bevestigend antwoord op die vraag volstaat niet dat [verweerster 1] (wat het hof in rov. 4.5 en 4.13 in het midden heeft gelaten en in cassatie dus veronderstellenderwijs tot uitgangspunt dient) jegens anderen – zoals in dit geval [eiser 2] en [eiser 4] – een zorgplicht had omdat zij wist of behoorde te weten dat haar rapportage ter beschikking van die anderen zou komen en dat die anderen daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen. Het onderdeel faalt dus omdat de daarin verdedigde rechtsopvatting in haar algemeenheid onjuist is.
3.2.3 Voor zover in het onderdeel tevens de klacht besloten ligt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat [verweerster 1] geen zorgplicht had jegens specifiek [eisers 6 en 7], geldt het volgende. Vast staat dat, zoals het hof in rov. 4.13 heeft overwogen, de jaarrekeningen en halfjaarcijfers waarom het in deze zaak gaat medio augustus 2002 door [verweerster 1] ter beschikking zijn gesteld van de directie van [A] . In die periode hebben [eiser 2] en [eiser 4] de aandelen in het kapitaal van [A] gekocht (zie hiervoor in 2.1 onder (iv)). [eisers 6 en 7] zijn pas in het laatste kwartaal van 2002 als kopers van de – toen door [eiseres 1] gehouden (zie hiervoor in 2.1 onder (v)) – aandelen [A] in beeld gekomen. Het oordeel van het hof komt erop neer dat [verweerster 1] jegens [eisers 6 en 7] niet een zorgplicht heeft geschonden die bestaat in het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat derden zoals [eisers 6 en 7] aan de jaarrekeningen en halfjaarcijfers ten onrechte of onjuiste betekenis zouden toekennen. [verweerster 1] behoefde namelijk ten tijde van het uit handen geven van de cijfers aan [A] – medio augustus 2002 – geen rekening ermee te houden dat de door haar opgestelde cijfers enige tijd na de aankoop van de aandelen [A] door [eiser 2] en [eiser 4] , ter beschikking van opvolgende kopers als [eisers 6 en 7] zouden komen en dat laatstgenoemden hun gedrag mede door die cijfers zouden laten bepalen. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook in zoverre faalt het onderdeel.
3.3 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
-
verwerpt het beroep;
-
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 29 januari 2021.
Rechtbank Midden-Nederland 23 december 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:8666.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 juni 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5245.