ECLI:NL:HR:2020:1314
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01416
Datum 17 juli 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
advocaat: M.M. van Asperen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/590327/FA RK 20-466 van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In deze zaak is aan de orde of een gebrek in de crisismaatregel als bedoeld in art. 7:1 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in een daaropvolgend verzoek voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in art. 7:7 lid 1 Wvggz.
2.2 Op 26 januari 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam op grond van art. 7:1 lid 1 Wvggz een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene. Betrokkene, die zijn woonplaats had in [woonplaats], bevond zich op dat moment in Capelle aan den IJssel.
2.3 Op 27 januari 2020 heeft de officier van justitie op grond van art. 7:7 lid 1 Wvggz de rechtbank verzocht een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor betrokkene te verlenen.
2.4 Bij mondelinge beschikking van 29 januari 2020, die schriftelijk is uitgewerkt op 6 februari 2020, heeft de rechtbank machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel tot en met 19 februari 2020. Blijkens de bestreden beschikking is namens betrokkene het volgende verweer gevoerd:
“2.1.2 De advocaat van betrokkene voert primair ter zitting aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 7:1 Wvggz omdat de crisismaatregel door een onbevoegde burgemeester, te weten de burgemeester van Rotterdam, is afgegeven. De advocaat stelt dat uit de beschikking van de burgemeester van de gemeente Rotterdam van 26 januari 2020 blijkt dat betrokkene zich bevond aan de Slotlaan te Capelle aan den IJssel, waar hij volgens de medische verklaring ook is beoordeeld. Nu een verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel niet kan volgen op een onbevoegd afgegeven crisismaatregel, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de advocaat.”
De rechtbank heeft dat verweer verworpen op de grond dat betrokkene in Rotterdam is opgenomen met psychotisch gedrag en tevens in [woonplaats] woont, en dat het overbrengen van betrokkene naar Capelle aan den IJssel een onderdeel was van de bevoegdheid van de burgemeester van Rotterdam.
3 Beoordeling van het middel
3.1 Het middel klaagt dat de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Als grondslag voor deze niet-ontvankelijkheid voert het middel aan dat de burgemeester van Rotterdam niet bevoegd was een crisismaatregel te nemen ten aanzien van betrokkene, nu betrokkene zich in Capelle aan den IJssel bevond.
3.2 Bij de beoordeling van een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel dient blijkens de wetsgeschiedenis niet de rechtmatigheid van de crisismaatregel, maar alleen de rechtmatigheid van de voortzetting van de verplichte zorg te worden onderzocht.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 17 juli 2020.
Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 27-28.