Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2019:1548

Arrest

ECLI:NL:HR:2019:15488 oktober 2019Deze uitspraak is in 8 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 18/02750 Datum 8 oktober 2019

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 maart 2018, nummer 20/002503-17, in de strafzaak

tegen

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, hierna: de verdachte.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de boksbeugel betreft, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beoordeling van het tweede middel

3.1 Het middel klaagt over de beslissing van het Hof dat een inbeslaggenomen boksbeugel aan het verkeer onttrokken wordt verklaard.

3.2.1 Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: “hij op of omstreeks 28 maart 2016 te [plaats], [gemeente] opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 426 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”

3.2.2 Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en de verdachte voor dat feit veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met onttrekking aan het verkeer van een inbeslaggenomen boksbeugel.

3.2.3 Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: “De hierna nader aan te duiden in beslag genomen en nog niet teruggegeven boksbeugel is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf is aangetroffen, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.”

3.3.1 Art. 36d Sr luidt: “Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”

3.3.2 Onder soortgelijke feiten in de zin van art. 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht. (Vgl. HR 6 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9322.)

3.4 Gelet op de bewezenverklaring heeft het Hof - kort gezegd - het telen van hennep aangemerkt als het door de verdachte begane feit als bedoeld in art. 36d Sr. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt echter niet in te zien hoe de inbeslaggenomen boksbeugel kan dienen om soortgelijke feiten als het telen van hennep te begaan of voor te bereiden, dan wel de opsporing van dergelijke feiten te belemmeren.

3.5. Het middel is terecht voorgesteld.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen boksbeugel;
  • verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2019.