Arrest inhoud

11 juli 2017

Strafkamer

nr. S 15/05575

LBS/LN

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 17 november 2015, nummer 21/001880-14, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Groningen van 9 februari 2012 onder parketnummer 18/651125-10 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het middel

2.1. Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat art. 14g, tweede lid, Sr in de weg staat aan het omzetten van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van een maand in een taakstraf.

2.2.1. Het Hof heeft de verdachte ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen" veroordeeld tot een geldboete van € 750,–, subsidiair 15 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in: "Oplegging van straf en/of maatregel (...) Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 oktober 2015, waaruit blijkt dat verdachte op 9 februari 2012 voor een soortgelijk delict is veroordeeld tot een taakstraf. Dit brengt mee dat artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht hier van toepassing is en aan verdachte niet opnieuw een taakstraf kan worden opgelegd. (...) Vordering tenuitvoerlegging Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 9 februari 2010 (de Hoge Raad begrijpt: 2012) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, in de zaak met parketnummer 18-651125-10. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf worden gelast. Gelet op het bepaalde in artikel 14g, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is omzetting daarvan in een taakstraf, zoals door de raadsman is verzocht, reeds daarom niet aan de orde."

2.2.2. Bij het genoemde vonnis van de Politierechter is de verdachte ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" gepleegd op 11 juli 2010, veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2.3.1. Art. 14g, tweede lid, Sr luidde tot 3 januari 2012: "In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf te geven kan de rechter een taakstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, gelasten. De artikelen 22c tot en met 22k zijn van overeenkomstige toepassing."

2.3.2. Na de inwerkingtreding op 3 januari 2012 van de Wet van 17 november 2011, Stb. 2012, 1 (Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven) is art. 14 g, tweede lid, Sr als volgt komen te luiden: "In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf te geven kan de rechter een taakstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, gelasten. De artikelen 22b tot en met 22k zijn van overeenkomstige toepassing."

en luidt art. 22b Sr: "1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor: (...) 2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien: 1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en 2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen. 3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een voorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd."

2.3.3. De voormelde Wet van 17 november 2011 bevat in art. II een bepaling van overgangsrecht die luidt: "Deze wet heeft geen gevolgen voor feiten die zijn begaan voor de inwerkingtreding van deze wet."

2.4. In de hiervoor onder 2.2.1 weergegeven overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat het in art. 14g, tweede lid, Sr van toepassing verklaarde art. 22b Sr in de weg staat aan het omzetten van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in een taakstraf. Gelet evenwel op de voormelde bepaling van overgangsrecht en in aanmerking genomen dat het feit ter zake waarvan de verdachte bij het vonnis van de Politierechter is veroordeeld is gepleegd voor 3 januari 2012, heeft het Hof ten onrechte de onmogelijkheid aangenomen tot omzetting in een taakstraf.

2.5. Het middel is terecht voorgesteld.

3 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4 Beslissing

De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Groningen van 9 februari 2012 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017.