ECLI:NL:HR:2016:24
Arrest
Arrest inhoud
15 januari 2016
Eerste Kamer
14/03918
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] , EISER tot cassatie, verweerder in het (voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep, advocaat: mr. J.F. de Groot,
t e g e n
de GEMEENTE GORINCHEM,zetelende te Gorinchem, VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het (voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep, advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.
1 Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/10/428853/HA ZA 13-730 van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2013 en 21 mei 2014. De vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank van 21 mei 2014 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De Gemeente heeft (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep en voorts vordert [eiser] in het voorwaardelijke incidentele beroep dat de toe te wijzen proceskostenvergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rent daarover, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekt in het principaal cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing en in het incidentele beroep, tot verwerping. De advocaat van de Gemeente en die van [eiser] hebben elk bij brief van 18 september 2015 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Hieraan is met toepassing van art. 38 Ow toegevoegd:
- een gedeelte ter grootte van 00.07.50 hectare van het perceel kadastraal bekend gemeente Gorinchem, sectie [A] nummer [005] (grondplannummer 3), zijnde de agrarische bedrijfswoning en bijbehorend perceel.
Daarbij heeft de rechtbank het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] bepaald op € 3.890.000,--.
3.2 De rechtbank heeft de schadeloosstelling vastgesteld op € 5.480.460,--. Zij heeft daarbij het advies van de deskundigen gevolgd om de invloed van het bestemmingsplan ‘Hoog Dalem’ te elimineren, met als gevolg dat bij de bepaling van de waarde van de onteigende grond moet worden uitgegaan van de agrarische waarde (rov. 4.4-4.8). Hiervan uitgaande heeft de rechtbank de waarde van de onteigende gronden vastgesteld op € 20,-- per m2 (rov. 4.18-4.25). Voorts heeft zij de door deskundigen geadviseerde waarde van de woning met bijbehorende grond (€ 400.000,--) overgenomen (rov. 4.26-4.28). De aanspraak van [eiser] op een vergoeding van schade wegens gemist exploitatievoordeel geleden door Megahome.nl Grond N.V. (hierna: Megahome), die in het verleden (onder meer) de thans onteigende grond heeft gekocht, is door de rechtbank van de hand gewezen (rov. 4.54-4.57).
3.3.1 Onderdeel 2.2 van het middel is gericht tegen rov. 4.5, meer in het bijzonder tegen de volgende overweging van de rechtbank: “Het stedenbouwkundig plan is (…) niet een “plan voor het werk” als bedoeld in artikel 40c Ow (….). Voor eliminatie van het bestemmingsplan is volgens de recentere rechtspraak van de Hoge Raad echter niet noodzakelijk dat sprake is van een bestaand plan voor het werk waarvoor wordt onteigend (als bedoeld in artikel 40c lid 3 Ow), maar is voldoende dat er een bestaand (concreet) plan is (vgl. Hof ’s-Gravenhage 31 januari 2012, (onder meer) kenbaar uit HR 14 februari 2014, RvdW 2014, 339).”
alsmede tegen het gevolg dat de rechtbank daaraan verbindt in rov. 4.6: “Het voorgaande brengt mee dat aan eventuele beperkingen die zouden gelden voor het buiten beschouwing laten van het werk waarvoor wordt onteigend en de plannen daarvoor – namelijk dat het de overheid zelf is die deze plannen uitvoert – niet wordt toegekomen”.
Het onderdeel klaagt onder meer dat deze overwegingen van de rechtbank getuigen van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3.2 Deze klacht is gegrond. Voor het elimineren van de bestemming die volgens het geldende bestemmingsplan op het onteigende rust, is vereist dat die bestemming is bepaald door niets anders dan een ten tijde van de vaststelling van dat bestemmingsplan al bestaand concreet plan voor een werk ter plaatse van onder meer het onteigende. Dit volgt onder meer uit rov. 4.7 van HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1634, NJ 2010/631 ( […] c.s./Provincie Zuid-Holland) en de rov. 3.3 en 3.6 van HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4119, NJ 2013/318 (Ballast Nedam/Staat). Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, moet dus wel degelijk sprake zijn van een – aan het bestemmingsplan voorafgaand – concreet plan voor (onder meer) het werk waarvoor wordt onteigend als bedoeld in art. 40c onder 3° Ow.
3.4 Hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen brengt mee dat ook onderdeel 2.3 slaagt waar het erover klaagt dat de rechtbank niet (voldoende gemotiveerd) heeft vastgesteld wat het plan is waarvoor onteigend wordt. De rechtbank heeft zodanige vaststelling ten onrechte achterwege gelaten. Zij heeft immers het ‘Stedebouwkundig Plan Hoog Dalem Gorinchem’ uitdrukkelijk niet aangemerkt als plan waarvoor wordt onteigend.
3.5.1 Onderdeel 2.3.4 klaagt voorts in algemene zin dat de rechtbank het door [eiser] in de kern bepleite standpunt niet heeft gehonoreerd. Dit standpunt houdt volgens het onderdeel in dat voor eliminatie van de waardevermeerderende invloed van het bestemmingsplan geen plaats is in gevallen als het onderhavige, waarin wordt onteigend door een gemeente teneinde haar in staat te stellen gronden bouwrijp te doen leveren aan een derde teneinde daarop door en voor rekening en risico van deze derde woningbouw conform het ten tijde van de peildatum voor de onteigening geldende bestemmingsplan te doen realiseren. Naar aanleiding van deze stelling wordt het volgende overwogen.
3.5.2 In het arrest van heden met nummer 14/04743, ECLI:NL:HR:2016:25, zijn de juridische kaders voor eliminatie van de invloed van bestemmingsplannen nader uiteengezet. Uit dat arrest volgt onder meer het volgende:
Uit dit samenstel van regels volgt dat er geen ruimte is voor eliminatie onder de in het onderdeel geschetste omstandigheden. Niettemin kan het onderdeel niet tot cassatie leiden omdat de rechtbank het bestemmingsplan ‘Hoog Dalem’ heeft geëlimineerd op een – hierboven onjuist bevonden – grond die naar haar oordeel kennelijk meebracht “dat aan eventuele beperkingen die zouden gelden voor het buiten beschouwing laten van het werk waarvoor wordt onteigend en de plannen daarvoor – namelijk dat het de overheid is die onteigent – niet wordt toegekomen” (rov. 4.6). De rechtbank heeft dus (nog) geen oordeel gegeven over de kwesties die het onderdeel aansnijdt. Wel verdient in dit verband opmerking dat de rechtbank in rov. 4.6 ten onrechte (ten overvloede) ervan is uitgegaan dat van eliminatie ook sprake kan zijn indien het werk waarvoor wordt onteigend niet voor rekening en risico van de overheid tot stand wordt gebracht (zie de hiervoor onder (c) vermelde regel).
3.6 De onderdelen 3, 4 en 5 van het middel zijn gegrond voor zover zij voortbouwen op de hiervoor gegrond bevonden klachten van de onderdelen 2.2 en 2.3.
3.7 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.8 Het incidentele beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat de tegen de beslissing tot eliminatie gerichte klachten in het principale beroep worden verworpen. Nu aan deze voorwaarde niet is voldaan, behoeft het incidentele beroep geen behandeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad: in het principale beroep: vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2014; verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing; veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 493,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 15 januari 2016.