Arrest inhoud

9 september 2016

Eerste Kamer

15/02222

EE/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser],wonende te [woonplaats], Duitsland, EISER tot cassatie, advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,

t e g e n

[verweerder], handelend onder de naam [A],wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. M.E. Bruning.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1 Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaak 108950/HA ZA 09-300 van de rechtbank Groningen van 1 juli 2009, 24 november 2010 en 21 september 2011;

b. de arresten in de zaak 200.099.988/01 van het gerechtshof Leeuwarden van 21 februari 2012 en van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2013, 24 juni 2014 en 20 januari 2015.

De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof van 9 juli 2013, 24 juni 2014 en 20 januari 2015 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep. De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 6 mei 2016 op die conclusie gereageerd. Ter rolle van 8 juli 2016 is verstaan dat de procedure met ingang van 30 april 2016 van rechtswege is geschorst vanwege het verlies van de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad van de advocaat van [verweerder]. Ter rolle van 12 augustus 2016 heeft mr. Bruning zich voor [verweerder] gesteld en is de procedure hervat. Bij schrijven van 12 augustus 2016 heeft de advocaat van [eiser] zich op het standpunt gesteld dat de door hem op 6 mei 2016 ingediende reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal vanwege de schorsing moet worden aangemerkt als een nietige rechtshandeling. Hij heeft daarbij een nieuwe reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal gevoegd. Voor een geslaagd beroep op nietigheid van een proceshandeling die is verricht nadat een schorsing als de onderhavige is ingetreden, is vereist dat degene die dat beroep doet, gemotiveerd stelt dat hij benadeeld is door het feit dat de procedure niet is stilgelegd en dat hij aldus is getroffen in het belang dat art. 226 Rv beoogt te beschermen (HR 11 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2915, NJ 2012/514). Dat daarvan aan de zijde van [eiser] sprake is, is gesteld noch gebleken. De reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal van 6 mei 2016 is derhalve niet nietig en er bestond geen grond om op 12 augustus 2016 opnieuw zodanige reactie in te dienen. Deze laatste wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.

3 Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 2.652,34, aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 9 september 2016.