ECLI:NL:HR:2015:3260
Arrest
Arrest inhoud
10 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/01139 B
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014, nummer RK 13/962, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in het beroep.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014 waarbij een klaagschrift van de klaagster strekkende tot teruggave aan haar van een aantal - in het kader van een rechtshulpverzoek van de Bondsrepubliek Duitsland - conservatoir inbeslaggenomen goederen ongegrond is verklaard.
2.2. Het betreft hier goederen waarop naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Duitse autoriteiten door het Openbaar Ministerie conservatoir beslag is gelegd. De Duitse autoriteiten hebben een rechtshulpverzoek gedaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een in Duitsland gewezen rechterlijke beslissing waarbij - kort gezegd - de voormalige echtgenoot van de klaagster, [betrokkene], is veroordeeld tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Duitse Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat deze goederen mede aan de klaagster toebehoren. Bij de stukken van het geding bevindt zich een uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 januari 2014 waarin de tenuitvoerlegging van deze Duitse rechterlijke beslissing toelaatbaar is verklaard.
2.3. Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat tegen deze uitspraak van de Rechtbank geen cassatieberoep is ingesteld. Daarmee is de beslissing tot tenuitvoerlegging van de Duitse uitspraak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van [betrokkene] onherroepelijk geworden en kon op dat moment worden aangevangen met de tenuitvoerlegging van de Duitse ontnemingsvordering.
2.4. Het verhaal op de in het beklag bedoelde voorwerpen vindt op grond van art. 574, eerste lid, Sv plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts houdt het derde lid van dit wetsartikel in dat ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen eveneens de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Dit betekent dat de klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014 waarin haar beklag ongegrond is verklaard. De klaagster zal zich op grond van art. 574, derde lid, Sv ten aanzien van de in het klaagschrift bedoelde goederen moeten wenden tot de burgerlijke rechter.
2.5. De klaagster dient daarom in het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2015.