Arrest inhoud

22 september 2015

Strafkamer

nr. S 15/02453 H

MD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 2 april 2015, nummer 96/214378-14, ingediend door mr. E.J.A. van Leuveren, advocaat te Groningen, namens:

[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1 De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van het bepaalde in artikel 21 sub a RVV 1990 (cat 1), 22 lid 1 sub a en b RVV 1990 (cat 2), 22 lid 2 RVV 1990 (cat 2), 22a RVV 1990 (cat 2 T 100 bussen)", gepleegd op 15 februari 2014, veroordeeld tot een geldboete van € 630,-, subsidiair 12 dagen hechtenis.

2 De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3 Beoordeling van de aanvraag

3.1. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.

3.2. De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat niet de aanvrager maar een persoon genaamd [betrokkene] de snelheidsovertreding heeft begaan.

3.3. Art. 460, tweede lid, Sv schrijft voor dat de aanvraag tot herziening de gronden dient te vermelden waarop de aanvraag berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken.

3.4. Bij de aanvraag zijn geen bescheiden gevoegd waaruit kan blijken van de gronden waarop de aanvraag berust. De aanvraag kan daarom - gelet op de art. 460, tweede lid, en 465, eerste lid, Sv - niet worden ontvangen. 4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2015. Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.